“Boeken zullen altijd van papier zijn. Elektronische boeken zijn een grap”, zegt hij. Maar als het van Dave Eggers afhangt, ziet de toekomst van het interview er beroerd uit: de Amerikaanse revelatie wil alleen per e-mail communiceren.

Op een warme middag bel ik aan bij het huis in Brooklyn van Amerika’s jongste literaire sensatie, Dave Eggers. Hij opent de deur, leidt me langs wat dozen de trap op naar een aangenaam rommelige etage, een van de twee verdiepingen die hij hier bewoont met zijn tienerbroer Toph. Ik ben hier niet voor een vraaggesprek maar ter kennismaking.

Om die te vergemakkelijken, draagt Eggers een stoel naar het voorgedeelte en zet die neer tegenover de bank waarop hij, gekleed in T-shirt en shorts, plaatsneemt tussen loslopend drukwerk. Hij legt uit niet zulke goede ervaringen te hebben met gewone interviews, omdat hij ofwel verkeerd wordt geciteerd of omdat citaten in een ongewenste context in het artikel belanden. Bovendien weet hij dat sommige collega’s schrijven wat ze al van plan waren voor het interview. Ach, hij heeft het zelf ook gedaan toen hij nog als journalist werkte, maar dat is nog geen reden nu te collaboreren.

Daarom, bij wijze van compromis, eerst een kennismaking en later de vragen en antwoorden per e-mail, zodat over de inhoud geen misverstand hoeft te bestaan.

Al maanden voor de verschijning van zijn even hilarische als ontroerende autobiografie A heartbreaking work of staggering genius was er de nodige buzz over een opmerkelijk debuut. De New Yorker drukte er passages uit af, en besteedde lovend aandacht aan Eggers’ literaire tijdschrift McSweeney’s. De auteur belandde dankzij de webversie van zijn blad bij Entertainment Weekly op de lijst van de interessantste internetmensen. Er volgde aandacht in alle relevante bladen, inclusief een recensie door de auteur zelf (” is dit van enig belang voor iemand die niet tot het gezin of de ongemanierde coterie van de auteur behoort?“) gevolgd door een juichende bespreking in de New York Times (” een virtuoos werk, een groots, gedurfd, manisch-depressief brouwsel dat op een luidruchtige wijze het debuut aankondigt van een getalenteerde schrijver“). De rechten voor de Amerikaanse paperback zijn intussen voor 1,4 miljoen dollar verkocht en de auteur heeft een bod van twee miljoen dollar voor de filmrechten afgeslagen, omdat de voorwaarden hem niet bevielen.

Eggers heeft het boek een beetje behandeld alsof het zijn tijdschrift was. McSweeney’s, een titel die verwijst naar de meisjesnaam van wijlen zijn moeder, is van omslag tot rug gelardeerd met charmante, soms melancholische, soms droogkomische losse opmerkingen. Op de rug van het derde nummer staat zelfs een verhaaltje van zo’n 130 woorden. Ook het boek vertoont de nodige sporen van Eggerficatie. De eerste verrassing wordt zichtbaar voor wie de losse omslag van de Amerikaanse editie verwijdert. Op de harde cover staat niet de titel maar een duo losse zinnen, subtiel aangebracht met reliĆ«fletters in de kleur van de kaft: Mercy is not a cure en Quiet has its own set of problems.

Binnenin, nog voor de titelpagina, volgt op een voor de rest blanco vel de mededeling This was uncalled for.

De auteur helpt de lezer bij de duiding van het verhaal, door nog voor het eigenlijke begin een uitvoerige lijst met de belangrijkste thema’s in het werk aan te reiken. Onder C.2 lezen we dat hij heel goed weet dat de verteller zich voortdurend bewust is van de dingen, dat hij veelvuldig naar zichzelf verwijst, dat hij zich ook daarvan bewust is, en dat hij ook heel goed weet dat hij zich daarvan bewust is. De lezer kan nu denken dat dit allemaal onder de categorie “flauwe grappen” valt en dat het boek daardoor zijn relevantie verliest, maar de auteur wist allang dat het een flauwe grap was. Niettemin heeft hij die gebruikt om iets anders te verbergen: de moorddadige woede en het enorme verdriet die aan het boek ten grondslag liggen – te zwart en te verblindend om naar te kijken.

In die passage komt ineens de andere Eggers naar voren, de Eggers om wie het eigenlijk gaat, de Eggers die we driehonderd pagina’s lang willen volgen.

Iemand die na uitvoerige postmoderne inleidingen en schalkse overpeinzingen vertelt hoe hij als begin twintiger beide ouders verloor aan kanker en vanaf dat moment verantwoordelijk was voor de opvoeding van zijn toen achtjarige broertje Toph. Daarover schreef hij Een hartverscheurend verhaal van duizelingwekkende genialiteit.

In de bovenwoning in Brooklyn kijken we elkaar eens aan en we weten dat we de situatie licht komisch vinden, maar zeggen dat niet. Hij zegt het boek in een jaar geschreven te hebben door er elke avond maniakaal aan te werken als zijn broertje in bed lag. Hij vertelt over zijn voorkeur voor een IJslands bedrijf als drukker van zijn blad McSweeney’s. Over zijn kleine uitgeverij die in vergaande staat van oprichting is en die vier boeken per jaar zal uitbrengen. Over zijn plannen zelf in Brooklyn een winkeltje te beginnen, met boeken waarschijnlijk, misschien Ć©Ć©n enkel exemplaar waarvan de pagina’s met bloed zijn besmeurd, en misschien op de planken drie volkomen identieke artikelen die zeer uiteenlopend zijn geprijsd, als knipoog naar het marktmechanisme, of zoiets.

Bloed en een knipoog.

Wat iets heel anders is dan bloed met een knipoog.

Een dag na de kennismaking met de auteur stuur ik hem de vragen. De antwoorden krijg ik enige tijd later. Om tegemoet te komen aan zijn vrees voor een ruwe behandeling van zijn uitspraken, heb ik vragen en antwoorden zo letterlijk mogelijk weergegeven. Omwille van helderheid en stroomlijning zijn echter enkele nutteloze vragen en een deel van een antwoord geschrapt.

In het boek heb je regelmatig een notitieblokje bij je. Omdat je er toen al over dacht dit boek te schrijven?

Ja.

Weet je nog wanneer je besliste dat daadwerkelijk te doen?

Ik schreef al over de ziekte van mijn ouders toen ze nog ziek waren, in die winter. Er was geen moment dat het niet door mijn hoofd ging. Het was de manier waarop ik met de dingen omging – ik heb familiekwesties altijd gesublimeerd via een of ander medium. Toen ik opgroeide door te schilderen. Veel verwarde schilderijen.

Werd het leven interessanter door er vanaf een afstand naar te kijken? Als omkaderd in een film, waarin alles zin en betekenis heeft?

In sommige opzichten, zeker. Het lijkt me van tijd tot tijd onvermijdelijk dat je je leven ziet in cinematografische begrippen. Tenminste de meer egotistische zielen onder ons zien zich, vroeger of later, als de ster in de film van ons leven, toch? In dit land is het in ieder geval een clichƩ.

In het boek voorzie je de lezer van de “belangrijke” thema’s in het verhaal. Is dat om alles onder controle te houden? Om te voorkomen dat recensenten ermee aan de haal gaan en verslaggevers met schrandere vragen langskomen?

Het gaat over controle, absoluut, in zekere zin. Al dat gedoe vooraf was deels om kritiek te ontkrachten – kritiek zoals ik die had op anderen toen ik recensies schreef – en deels het resultaat van mijn poging om, via tekeningen, ruwe schetsen en schema’s, uit te zoeken wat ik in het boek precies zou doen, en waarom. Maar zelfs met al die uitleg voorin kan ik niet zeggen waarover het boek gaat of waarom het van belang is, als het dat Ć¼berhaupt al is. Mijn taak was het te schrijven, enigszins te bewerken en dan gillend weg te lopen.

In het boek heb je twee niveaus aangebracht en soms verschijnt een derde vanwaar je de andere beschouwt. Is het moeilijk de interne waarnemer uit te schakelen?

Het is vrijwel onmogelijk die uit te zetten. Ik heb voortdurend drie of vier stemmen in mijn hoofd, die allemaal dezelfde situatie analyseren, dezelfde informatie, kibbelend als broers en zussen. Stel, de ene stem kijkt naar een dik mens in de metro en vindt die weerzinwekkend. De tweede scheldt de eerste uit voor het hebben van zo’n wrede en intolerante gedachte. De derde, die meent boven de andere te staan, verdedigt de eerste, zeggend dat ik het recht heb te denken wat ik wil, en los daarvan, dat mijn automatische reactie, hoewel oncontroleerbaar en ongecensureerd, niet is uitgesproken en dus, uiteindelijk, onschadelijk. De vierde stem wil alleen maar van die dikke man houden, van iedereen, omdat ik het geluk heb hier te zijn, levend, zodat ik hem kan zien, dat complexe organisme, het product van miljarden jaren evolutie, enzovoort. Die stem krijgt tegenspraak van een andere die zegt dat dat allemaal wel zo kan zijn, maar dat de man stinkt, en trouwens, zou het niet leuk zijn om naar hem toe te gaan, hem tegen de schenen te schoppen en te lachen? Die stem wordt, natuurlijk, snel overstemd door de andere.

“Thema D” beschrijft de mogelijkheid dat de auteur zijn pijn kan verlichten door de wereld ervan op de hoogte te stellen. Het gaat over “vloedgolven van sympathie” en “nooit meer alleen zijn”. Heeft (het succes van) het boek daarvoor gezorgd, een beetje, of tijdelijk?

Ik ben geen dag in mijn leven eenzaam geweest. Maar om de vraag te beantwoorden: ik weet het niet. Een positief gevolg van het boek was dat duizenden mensen me informeerden over hun eigen problemen. Veel bijzonder ontroerende brieven: iedereen heeft een verhaal. Ik vind die brieven belangrijk en ben er tevreden over dat mijn boek in zekere zin een diepe betekenis had voor de mensen.

In de “regels en suggesties”, voorin het boek, merk je op dat het erg moeilijk is het leven van twintigers interessant te doen voorkomen. Wat is het probleem?

Zelfhaat, voor het grootste deel. Zelfhaat, vlak onder diepe zelfliefde. Kijk maar naar al die tv-series waarbij we naar onszelf zitten te kijken. Terwijl we dat doen, haten we onszelf – hoe stom we klinken, hoe onze interesses vervluchten, hoe onecht we lijken en waarschijnlijk ook zijn. We haten onze helden, verzwelgen onze rolmodellen. Cynisme is okĆ© in doses, denk ik, maar ik groeide op zonder een algemeen gevoel van optimisme. Hier en daar lijkt dat overigens te verbeteren.

Het boek bevat een scĆØne waarin de ik-figuur zich laatdunkend uitlaat over Mexicanen die hem op een strand lastigvallen. Hechtte je tijdens het schrijven enig belang aan een politiek-correcte tekst?

Natuurlijk niet. Zodra iemand mij beschuldigt van racisme of etnocentrisme of wat dan ook, dan wil ik het gedrag dat die beschuldiging veroorzaakte, juist overdrijven. Het kan bijzonder vermakelijk zijn zulke veroordelende simpele zielen te provoceren. Voor mij is al dat gedoe over racisme, seksisme en algemene onverdraagzaamheid een zuiver hypothetische kwestie. Het is nogal duidelijk dat ik, als een schrijver met lezers die goeddeels niet behoren tot de middenmoot, weinig invloed zal hebben op de wereld waar heus racisme en vergelijkbare problemen maar niet willen verdwijnen. Wanneer zulke dingen in boeken worden bestudeerd, dan is het een academische aangelegenheid. In die ene passage in het boek parodieer ik mijzelf en de opvattingen waarmee ik opgroeide. We werden opgevoed als ruimdenkend en tolerant. Maar als we worden lastiggevallen, komen onsmakelijke ideeƫn naar boven.

Ergens merk je op dat je pleegt te glimlachen als je jonge zwarte mannen met baby’s ziet. Waarom?

O, dat is nogal racistisch, denk ik. Ik groeide op in een stad die welvarend was, maar ook betuttelend in raciaal opzicht. Men voelde zich trots over een zwarte man als die zijn verantwoordelijkheid neemt met dat kind, want in Amerika wordt hij verondersteld in de gevangenis te zitten of zo. Het is zoiets als trots zijn op een kind wanneer het een verstandige beslissing neemt. Het is betutteling, en niks anders.

Herinner je je de eerste gedachte over “McSweeney’s”? Wat voor blad moest het worden? Had je er een beeld van?

Ik had de bestaande literaire kwartaalbladen eigenlijk nooit gelezen toen ik opgroeide, zelfs niet toen ik studeerde. Ik wist van het bestaan van The Paris Review, The Baffler en Granta. Dat was het wel zo’n beetje. Ik was meer een lezer van maand- en weekbladen, en van kleine periodieken. Maar in het jaar dat ik bij Esquire werkte, raakte ik almaar meer gefrustreerd over allerlei aspecten van deze industrie en zag ik hoezeer de meeste bladen creatief bankroet waren.

Er is al een tijdje sprake van een timide fase in het Amerikaanse uitgeverswezen, wat raar is als je ziet hoezeer de cultuur beweegt, explodeert en uitbreekt. Bij Esquire begon ik de tijd van Might te missen ( een satirisch blad waarvan Eggers medeoprichter was), toen ik kon afdrukken wat ik wilde, zonder enige beperking. Dus tijdens het werk bij Esquire maakte ik doelloze tekeningetjes, en notities, en friemelde ik met onduidelijke designontwerpen. De omslag van de eerste McSweeney’s was in feite het eerste wat ik deed. Ik had boeken en pamfletten uit de 19de eeuw verzameld en bestudeerd, en toen ik dat beeld uitprobeerde op het soort teksten dat ik wilde publiceren, werd ik enthousiast.

Wat zijn de selectiecriteria voor teksten?

1) Ik moet het leuk vinden. 2) Als het grappig is bedoeld, moet het mij aan het lachen maken. 3) Idealiter zou het iets nieuws moeten vertellen, op een nieuwe manier. Het moet origineel zijn zowel qua inhoud als vorm. Dat gezegd zijnde, het komende nummer zit vol met materiaal dat heel traditioneel van vorm is, dus wie weet. De voorkeuren van het blad zijn flexibel.

Hou je van gedrukt papier? Van de stof of de geur?

Ja, ja. Ik hou van de textuur van papier. Het is ook de enige vorm die ik kan lezen. Elektronische boeken zijn een grap. Als men spreekt over het einde van het boek, vergeet men dat boeken ten dele worden gekocht omdat het prachtige voorwerpen zijn. Het gewicht, het uiterlijk, hoe prachtig ze zijn als ze goed zijn gemaakt. De vergelijking met een e-boek is zoiets als beweren dat een on-linereproductie van een schilderij het origineel zal vervangen. Boeken zullen altijd boeken zijn.

Wat dacht je van Elian Gonzalez?

Vreselijk. Natuurlijk had die jongen meteen teruggebracht moeten worden, ook al denk ik dat Castro een walgelijke man is. Ik ben op Cuba geweest – daar heb ik een paar maanden geleden in Time over geschreven – en ik hield veel van Cuba, en de meeste Cubanen met wie ik sprak, zijn trotse mensen, maar de gedachte dat een dictator de bewegingen en de vrijheid van volwassen mensen aan banden legt, is weerzinwekkend. Ik weet dat het simpel klinkt, maar het is ook simpel. Ik ben geobsedeerd door de bescherming van individuele vrijheid, koste wat het kost; de gedachte dat deze idioot de emigratie van zijn mensen verbiedt, van wie er zovelen in armoede leven, gaat alle begrip te boven.

In sommige artikelen stond dat je 29 jaar bent. Ben je intussen jarig geweest?

Op 12 maart werd ik 48.

Dave Eggers, “Een hartverscheurend verhaal van duizelingwekkende genialiteit”, Uitg. Vassallucci, te koop vanaf 1 november. De Amerikaanse editie is verschenen bij Simon & Schuster en heet “A heartbreaking work of staggering genius”, 25 dollar. Voor Eggers’ literaire tijdschrift, zie www.mcsweeneys.net

Jim Schilder

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content