Dat gat in mijn leven blijft
Na de dood van zijn broer Robert maakte Ronny Mosuse (31) tabula rasa. Met de cd ‘Stronger’ slaat hij een donkere bladzijde in zijn leven om.
Peter Van Dyck – Foto Lies Willaert
Ik heb het altijd raar gevonden dat veel mensen Robert en Ronny Mosuse, de zingende broers die met The Radios van de roem proefden, nooit uit elkaar konden houden. Ze waren immers zó verschillend, niet alleen fysiek, maar ook qua levenshouding. Robert was de losbol, de flierefluiter, het fuifnummer. Ronny, een huisvader met kinderen, had veeleer een ingebouwde rem. De eerste filosofeerde met zijn buik, de tweede met zijn hoofd. Vanaf het prille begin, bij The B-Tunes volgde ik de twee broers en het was heel mooi om zien hoe Ronny na verloop van tijd steeds meer op Robert begon te gelijken. Het moet dan ook zijn dat het, bij de dood van zijn broer in april 2000, voor Ronny aanvoelde alsof ook een stukje van hemzelf verdween. Robert bezweek aan de hersentumor die hem tien jaar lang epilepsieaanvallen had bezorgd.
Simultaan met het verlies van zijn broer, scheidde Ronny van zijn vrouw. Deze zwarte periode vindt zijn neerslag in Stronger, zijn tweede solo-cd die logischerwijze een nogal depri indruk maakt. Het is een groeiplaat. Een eerlijk album dat, zeker bij de eerste beluistering, wat zwaar valt. Wat zijn titelloos debuut onder de naam Ronny’Mo te veel had, heeft dit misschien te weinig: variatie. Als je ieder nummer van Stronger apart neemt, moet je evenwel concluderen dat Ronny erin geslaagd is pure schoonheid te scheppen.
Je stapte in ’94 als eerste uit ‘The Radios’ om een soloplaat te kunnen maken, maar daarna duurt het acht jaar voor je weer de behoefte voelde om een artistiek ei te leggen. Hoe komt het dat je zo lang droog lag?
Ronny Mosuse: Dat heeft grotendeels te maken met onzekerheid. De verkoopresultaten van Ronny’Mo vielen tegen. Er gingen 8000 exemplaren van over de toonbank. Dat was beneden de verwachtingen. Ik was immers ‘iemand van The Radios’. Daardoor begon ik te twijfelen aan mijn songschrijverschap en stapte ik in de productiewereld, die me heel erg boeide. Ik deed producties en schreef voor musicals. Dat was voor mij: naar school gaan. Toch ben ik al die jaren blijven nummers schrijven en demo’s opnemen, voor mezelf. Eén keer, in ’96, had ik een demo gemaakt waarover ik zelf best tevreden was. Ik was evenwel bang om die in België rond te sturen, vanwege de vooroordelen omtrent mijn verleden. Op aanraden van Stephen Dewaele, met wie ik toen het tv-programma RockRapport maakte, stuurde ik de demo naar een aantal platenfirma’s in Londen. Ik kreeg één toffe reactie van de A&R-manager ( Artist and Repertoire Manager, eigenlijk een talentscout) van Go! Discs, het label van Paul Weller. In zijn brief stond: “Het is een heel goeie demo, maar net niet goed genoeg voor ons om uit te brengen. Zend mij gerust meer materiaal!” Dat zo’n Engelsman de moeite nam om mij een bemoedigend antwoord te schrijven, gaf mij opnieuw wat meer zelfvertrouwen. De bedoeling was dat ik, nadat ik mijn broer Robert had geholpen met de productie van zijn album Sacred memories (onder het pseudoniem Robby Crown), meteen werk zou maken van een eigen plaat. Toen Robert ziek werd, heb ik dat echter steeds weer voor me uit geschoven. Intussen moesten mijn kinderen natuurlijk wel eten en bijgevolg deed ik wat tv- en radiowerk. En dan vliegen acht jaar zo voorbij.
Je had één jaar voor Roberts dood nog het plan opgevat om samen een statement plaat te maken.
Het plan was: als we allebei ons eigen artistieke ei hebben gelegd, maken we samen een jeanettenplaat. We werden altijd beschouwd als twee soulmannen, dus dachten we: laten we maar eens een echte soulplaat maken. Als de Sam & Dave van de Lage Landen. Met als doel: geweldig veel geld te verdienen. Het was ons pensioenkasplan.
Maar toen werd hij ernstig ziek.
Eigenlijk wisten we allang dat hij er slecht aan toe was. Anderhalf jaar voor hij stierf, begon de miserie. Zijn ziekte slorpte me helemaal op. Ik kón niet met muziek bezig zijn in die periode. Muziek is voor mij ontspanning en ik kón me toen niet ontspannen.
Ik heb de indruk dat jullie die laatste jaren heel erg close waren geworden.
Ja, dat was wel zo. In de tijd van The Radios hadden wij enorm veel ruzie. Dag in dag uit zaten we op elkaars lip. Samen in een toerbusje zitten, zorgt onvermijdelijk voor spanningen. Dat was ook een van de redenen om The Radios vroegtijdig te verlaten. Ik vond het allemaal te veel gedoe. Er was te veel druk van de platenfirma. Er moést gepresteerd worden. Dat Robert en ik niet langer goed overeen kwamen, was het ergste. Over de idiootste dingen kibbelden we. Die wrevel ontnam me de pret. Toen het hoofdstuk The Radios afgesloten was, ging het plots weer heel goed tussen ons. Ik kreeg kinderen, hij was de trotse oom. Dat maakte de band nog hechter.
Hoewel je in dat anderhalf jaar voor zijn overlijden niets op papier kon krijgen, heeft die periode wel zijn invloed gehad op ‘Stronger’.
Drie dagen na zijn begrafenis ben ik halsoverkop naar Turkije vertrokken. Ik moest en zou van alles weg zijn. Op het vliegtuig heb ik mijn eerste liedje geschreven. In Turkije volgden er nog een paar. Het was alsof alles in mijn hoofd klaar zat. Uiteraard heeft zijn dood een stempel gedrukt op de liedjes die ik de voorbije twee jaar schreef. Ze zijn daarom wellicht nogal morbide en donker van inslag.
Je nam afscheid van je broer en tegelijk besloot je te scheiden van je vrouw. Je gooide je leven radicaal overhoop en moest weer van nul beginnen. In ‘An Individual’ zing je: “I’ve never felt like this before / so empty and so viciously / uncomfortably violently endlessly / and now that’s over and done / I feel like starting over.”
Toch is dat vooral een maatschappijkritisch nummer. De strofes zullen inderdaad wel verwijzen naar wat er in mijn leven is gebeurd, maar het liedje op zich gaat over de vaststelling dat ik me, net als vele mensen, steeds meer een individu voel. Al zijn we van nature onmiskenbaar groepsdieren. Als je verdriet moet verwerken, merk je heel snel dat je helemaal alleen staat. Ik heb toch zo’n vermoeden dat het zestig jaar geleden anders was. In die tijd kon je toch meer terugvallen op een brede sociale achterban. Tegenwoordig, en ik zie dat niet enkel bij mezelf, wordt het moeilijk om nog iemand te vinden aan wie je iets kwijt kan. Soms is het in het leven leuk om individualistisch te zijn: als je op je gemak thuis zit met je eigen stereo-installatie. Maar als je tegenslag hebt, heb je behoefte aan mensen die je willen begrijpen en steunen.
Is het toeval dat het verlies van je broer en die echtscheiding samenvielen?
De dag na zijn dood ontplofte er een soort bewustzijnsbom. Je wordt je plots bewuster van de dingen rondom je. Als je rouwt, kijk je naar jezelf en ga je over alles in je leven niet twee, maar zes keer nadenken. Je stelt vast: met dit en dat ben ik eigenlijk niet zo gelukkig. Het komt erop neer dat je zoveel verdriet te verwerken en zoveel gezever aan je kop hebt, dat je alle andere ballast in je leven er niet meer bij wil nemen. Ook achter relaties van andere, al dan niet professionele aard heb ik toen een punt gezet.
Heeft je verdriet nog lang nagezinderd?
Toch wel, ja. De echte pijn heeft toch nog wel een jaar geduurd. Nu mis ik Robert nog altijd heel erg, maar van het fysieke afzien en de slapeloosheid ben ik verlost. De depressie is nu wel over. Al blijft er een gat in mijn leven. Maar daar leer je mee omgaan.
Je hebt met deze plaat je ziel blootgelegd. Kan je die liedjes zonder gêne zingen?
Mijn vriendin vroeg dat ook: “Geef je jezelf nu niet helemaal bloot?” Zo zie ik dat niet. Wat ik zing, behoort tot de algemene gevoelswereld. Het is zeker van toepassing op mijn leven, maar ook op dat van vele anderen. Ik heb goed rondgekeken. Het is niet volledig autobiografisch. Ja, sommige details komen inderdaad uit mijn leven. Ik heb dan ook niets te verbergen. Toen ik het vliegtuig wou nemen om naar Turkije te vluchten, werd ik aangesproken door mensen: “Gaat het?” Ineens besefte ik dat iedereen met mijn leed bezig was. Ik had ook duizenden kaartjes en brieven gekregen. Al die mensen waren oprecht met mij begaan. De mensen mogen gerust weten hoe donker de voorbije twee jaar voor mij waren.
Op ‘Stronger’ klinkt de invloed van The Beatles heel sterk door. Het heeft mij altijd verbaasd dat jullie op je zeventiende, ten tijde van The B-Tunes, Beatles-freaks waren. Op die jonge leeftijd, begin jaren ’90, was dat ongewoon.
De simpele verklaring daarvoor vat heel ons verhaal samen. We hebben heel onze jeugd in een kindertehuis geleefd. Omdat we geen geld hadden om zelf platen te kopen, moesten we het doen met alles wat we toegespeeld kregen van andere, vooral oudere mensen. Via de directrice leerden we Deep Purple en Pink Floyd kennen. Soms kregen we een AC/DC-plaat van onze tante, die wild was van hardrock. Nog een andere tante was Abba-fan. Toen kwam het rampzalige moment dat Robert binnen kwam met de mededeling: “Ik heb een concert voor ons geregeld, volgende week zaterdag.” Terwijl we niet eens een groep hadden, laat staan instrumenten. Gelukkig vonden we iemand in Dendermonde, die ook een pak ouder was dan wij, die gitaren had en ons kon helpen een repertoire samen te stellen. Hij suggereerde om iets van The Beatles te spelen. Hij had een songboek en liet ons cassettes horen. We zagen die muziek meteen zitten. Die songs leenden zich heel goed tot onze samenzang. Dat optreden in Bornem werd een onverhoopt succes. We zwoeren dus bij The Beatles. Iedereen schrok natuurlijk: waar komen die jonge gasten nu mee af? Ik was me er niet eens van bewust dat dat een groep van vroeger was. Zo naïef waren wij. Een jaar later stonden we op de Rock Rally, Hey Jude te zingen. Pas nu begrijp ik dat, gezien de tijdgeest, sommige mensen dat ongewoon moeten gevonden hebben. Daarna ontdekten we andere sixties-groepen zoals The Who. Ik apprecieerde de muziek uit die periode méér dan wat er op dat moment uitkwam. Twee singletjes, van Olivia Newton-John en van The Police: dat was de enige moderne muziek die ik bezat. Dat kostte me 120 frank, wat veel geld was, want we kregen 400 frank zakgeld per maand. Je imago en of je wel de juiste platen in huis had: daar heb ik me nooit wat van aangetrokken. Intussen ken ik The Beatles van binnen en van buiten. Ik vind dat nog steeds goeie popsongs. Mooie melodieën en harmonieën. Maar AC/DC vind ik evengoed geweldig. Ik heb met de groep Tripple Flipped geprobeerd al mijn favoriete muziek te combineren: The Beatles, AC/DC en Abba. De mensen begrepen daar echt niks van. “Het is precies Frank Zappa”, was een veelgehoorde reactie.
Als je The Beatles als referentiepunt neemt, maak je het jezelf dan niet moeilijk? Leg je de lat niet te hoog als je je eigen nummers moet vergelijken met hun klassiekers?
Nee, dat vind ik niet. Als je, zoals ik, al hun platen kent, dan weet je: ze hebben briljante popsongs gemaakt, maar ook minder briljante. Hun werk wordt, zelfs nu nog, enorm gehypet; alsof à lles van The Beatles goed was. Uiteindelijk waren The Beatles ook maar een gewone popgroep uit Engeland, die hard heeft voeten vechten. Ik heb hun manier van songschrijven overgenomen: het structureren van liedjes. Toch vind ik dat mijn nummers meer om de inhoud draaien. The Beatles schreven, zeker in het begin, over bijna hoofse liefde en jaloezie. Haast puberaal. Later pakten ze te veel drugs en zongen ze over de wereld die ze niet goed begrepen, vanwége dat drugsgebruik natuurlijk. (lacht) Ik schrijf over het leven en over verlies. Dat is toch wel wat volwassener dan wat de grote hits van The Beatles vertellen. Dat is kindermuziek, eigenlijk.
Je cd start symbolisch met ‘While it lasts’. Dat nummer neemt afscheid van de onschuld en de zorgeloosheid. Dat lijkt een afrekening met je imago van kwajongen, dat vooral een overblijfsel is van je verleden, maar nog eens bevestigd werd door je ‘Cuisine X’-programma op Studio Brussel.
Een afrekening is het niet. Maar het klopt dat ik een kant heb die de meeste mensen niet kennen. Als ik zeg dat ik twee kinderen heb, dat ik al zes jaar vader ben, schrikken ze altijd. Ik maak de meeste liedjes ’s nachts, als ik over mijn leven nadenk. Daarom dat zij misschien haaks staan op mijn doorgaans speelse houding. Die ernst is evenzeer een kant van mij. Mijn kinderen bijvoorbeeld kennen die kant beter dan die van Studio Brussel. Zij zien mij als een vader die af en toe best streng is. Wat ik met While it lasts wil zeggen, is: de naïviteit is voorbij. Zoiets leer je als je een trauma oploopt. Op zo’n moment besef je pas wat naïviteit is.
Je staat erop zelf de productie te doen, al geven heel wat artiesten toe dat ze een ‘second opinion’ nodig hebben.
Ik heb er lang over nagedacht: heb ik iemand nodig om te superviseren? Ik ben een controlefreak. Niet dat alles perfect moet zijn, maar ik heb een héél eigen mening over harmonieën en structuren. Ik weet echt wat ik wil op dat vlak. Er mogen dan tweede opinies komen, ik drijf toch mijn willetje door. Er moet al een briljante geest en psycholoog opstaan om mij dan nog te kunnen ompraten. Ik doé dat ook graag: dirigeren, monteren, mixen. Maar mocht ik ooit met Tchad Blake(producer van o.a. Crowded House en Los Lobos) kunnen werken, dan zeg ik niet ‘nee’. Heel wat muzikanten die op Stronger meespelen, zijn zelf producer : Eric Melaerts, Evert Verhees… Uiteraard deden zij wel eens smalend over de jonge producer Ronny ‘Neil Finn-Crowded House-Tchad Blake’ Mosuse, want zo noemden ze mij. Toch hebben ze me flink geholpen door me te vertrouwen, want ik was wel wat zenuwachtig. Al had ik net de cd van Bart Peeters geproduceerd, toch voelde ik me onwennig met die grote namen in de studio. Achteraf gaven ze toe: “Je hebt je job goed gedaan, je hebt ons goed in bedwang gehouden.” Maar ik had het gevoel dat ze over mijn schouder meekeken: is hij niet aan het prutsen? Ze lieten mij hoe dan ook begaan. Ik heb een no-bullshitfactor die groot genoeg is om in te zien dat sommige van mijn ideeën belachelijk zijn. Kill your darlings: dat kan ik wel.
De titel ‘Love is letting go’, is dat dé boodschap van de cd?
Dat was een beeld waar ik allang mee zat: als je iemand graag ziet, moet je die ook kunnen laten gaan. Dat was het eerste nummer dat ik op het vliegtuig naar Turkije schreef. Diezelfde avond heb ik het in het hotel helemaal afgewerkt. Daar heb ik nadien niets meer aan veranderd. In dat nummer zit de kern wel vervat, ja.
Lukt dat steeds beter: loslaten?
Dat moét. Ook als vader, door de evolutie die je kinderen doormaken. Eerst zijn ze baby en kan je er alles mee doen. Op hun vierde krijgen ze al een beetje een eigen wil. Als ze zes zijn, zoals mijn oudste nu, is knuffelen al niet meer cool. Hij gaat naar het eerste studiejaar, hé. Ik zie mijn kinderen doodgraag, maar je merkt dat er toch al wat afstand komt. Als hij 18 is, vindt hij mij waarschijnlijk een zagevent. Ik zou niet liever hebben dan dat ik nog altijd met mijn kinderen in mijn armen kon rondlopen. Die fase gaat natuurlijk over en daar moet je je bij neerleggen. Die kinderen willen dat je hen al eens met rust laat. Hetzelfde met het verlies van mijn broer: ik moet dat kunnen loslaten. Als ik blijf treuren, doe ik mezelf pijn.
Heb je, voor je aan ‘Stronger’ begon te werken, nog eens naar je eerste album ‘Ronny’Mo’ geluisterd?
Ja. Ik vond die cd in een doos terug toen ik verhuisde. Dat was wel hartverwarmend. Ik had er lang niet meer naar geluisterd. Ik vind dat de meeste nummers nu nog overeind blijven, maar productioneel was ik duidelijk nog aan het oefenen en zoeken. Ik was er best fier op toen ik het terughoorde. Voor de trage nummers, Shoot me, Fire & water en Mama what’s going on, ben ik trouwens altijd blijven spelen. Ontdaan van alle arrangementen, zijn de liedjes van die cd zeker familie van die van Stronger. Je ziet toch wel een lijn.
Je bent de voorbije jaren een mediafiguur geworden. Ben je blij dat je nu terug in de eerste plaats songschrijver bent?
In die mate zelfs dat ik niets anders meer wil doen. Dat meen ik. Dat had ik al een tijdje terug beslist. Je mag het aan Steven Van Herreweghe vragen: ik heb met pijn in het hart van Cuisine X afscheid genomen. Maar ik heb aan alle medewerkers uitgelegd dat ik het weer voelde kriebelen en ik terug liedjes wou schrijven. Cuisine X was bijzonder amusant. Een speeltuin was het. Een liedje creëren en het daarna op de radio horen, geeft me niettemin de meeste voldoening. Tv- en radiowerk is veel vluchtiger. Ik ben nog altijd van mening dat er nood is aan een deftig muziekprogramma op tv, dus als ze me voor zoiets bellen, wil ik daar zeker mijn steentje toe bijdragen. Maar van het songschrijven en het produceren weet ik nu: dat zal altijd blijven.
De cd ‘Stronger’ is uit bij No Circus/Universal.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier