Daryl Kerrigan

Haar verhaal lijkt een Amerikaans sprookje, maar achter dat beeld gaat de werkelijkheid schuil van de harde modewereld. Daryl Kerrigan verhuisde van Ierland naar New York en is daar nu een van de meest spraakmakende jonge ontwerpers.

Sinds 1 mei is ze moeder, en dat heeft haar leven veranderd. Ze stond bekend als een harde werker en een liefhebber van het nachtelijke partycircuit, maar nu ontsnapt ze regelmatig met “partner en levensvriend” naar een buitenhuis, zo’n drie uur rijden van New York.

Daryl Kerrigan (34): “Het moederschap geeft een andere kijk op werk. Natuurlijk is werk nog steeds belangrijk, maar nu is er iets in mijn leven dat belangrijker is dan al het andere. Nu probeer ik een scheiding aan te brengen tussen werk en vrije tijd. Voorheen had ik nauwelijks vrije tijd. Zeven jaar geleden opende ik mijn winkeltje, en vanaf toen heb ik vreselijk hard gewerkt. En de momenten dat ik niet concreet aan het werk was, dacht ik er wel aan. Zeven dagen per week. Niet echt een gezonde manier van leven. Het werd tijd dat dat veranderde. Je moet ook iets buiten je werk hebben waarvan je energie krijgt.”

Het verhaal van de uit Ierland afkomstige Kerrigan lijkt op een Amerikaans sprookje. Na een niet zo succesvolle studie aan de kunst- en design-academie in Dublin, kwam ze in 1986 met wat spaarcentjes naar New York. Ze had allerlei los-vaste baantjes, maakte jarenlang kleren voor films, en besloot toen voor zichzelf te beginnen. Eerst bewerkte ze een bestaande spijkerbroek net zolang tot die perfect zat en er perfect uitzag. Na een kalm begin werd dat een doorslaand succes en de talk of the town in kringen van jonge ontwerpers. Iedereen verklaarde haar voor gek toen ze in 1991 een eigen winkeltje begon in de verlopen Lower East Side, maar het bleek een gebied waar veel eigenwijze modeliefhebbers op afkwamen. Ze ontwierp haar eerste uitbundige Daryl K-collecties, en kreeg positieve reacties van pers en klanten. Een doorbraak kwam begin ’97, toen ze de prestigieuze Perry Ellis Award for Young Designer of the Year in ontvangst mocht nemen. Inmiddels heeft ze een studio en een grote winkel, zo’n 25 mensen in dienst, en worden haar kleren verkocht in grote warenhuizen van New York, in Europa en Azië.

Draag je altijd je eigen ontwerpen?

Daryl Kerrigan: Ja. Het is een belangrijke stimulans om kleren te maken. Onvrede over het aanbod was destijds ook de belangrijkste reden om zelf te ontwerpen. Ik draag niks van anderen. Vroeger kocht ik wel eens tweedehands kleren en veranderde ik er wat aan, maar dat hoeft niet meer. Sterker, nu is het seizoen te kort. Ik draag graag alles wat ik maak, maar nu heb ik meer gemaakt dan ik kan dragen.

Als je door de stad loopt, besteed je dan veel aandacht aan wat de mensen dragen?

Ja, ik kijk veel om me heen. Er is zoveel te zien in New York, zoveel verschillende types. Het is altijd interessant om in te schatten wat voor mensen het zijn en waarom ze dragen wat ze dragen. Ook al zijn het misschien niet de mensen voor wie ik ontwerp, zoals de kantoormensen in midtown.

Word je wel eens jaloers als je iets ziet dat je zelf had willen bedenken?

Nee, eigenlijk niet. Het zou wel mooi zijn als dat gebeurde. De enkele keer dat ik iets inspirerends zie, is het zelden van een gevestigde ontwerper. Het zijn meestal mensen die zelf hun garderobe samenstellen, die zelf bepalen wat mooi is en wat niet. Bijvoorbeeld een zwerver met een uitgesproken stijlgevoel die woont in zo’n versleten hotel voor daklozen. Het kan iedereen zijn, maar zelden de “erkende” hippe mensen. Je ziet ze in downtown Manhattan en in Harlem. Maar ook in Brooklyn of de Bronx. Mensen die niks met mode te maken hebben en een duidelijk eigen stijl hebben. Die geven aan wat er gaande is, wat op komst is.

Was mode belangrijk voor jou toen je op school zat?

Heel belangrijk. Ik ging mijn eigen gang. Soms bewerkte ik kleren van mijn vader zodat ze voor mij geschikt waren. Ik ben altijd dol geweest op kleren.

Dus je was zo’n eigenwijs type waar je nu op straat naar kijkt?

Dat vind ik wel een vleiende gedachte. Ik hou van zulke mensen.

Drukken je ontwerpen een bepaalde gemoedstoestand uit?

Dat is de bedoeling. Het hangt af van de stemming waarin je verkeert op een bepaald moment. Daarom breng ik veel verschillende kleren op de markt. De ene dag wil je er wat vrouwelijker uitzien, wat delicater. Een andere dag heb je meer een straatgevoel. Of je hebt zin in iets dat sexy is en uitdagend. Dan weer wil je iets dragen dat je een gevoel van bescherming geeft, waarvan een bepaalde suggestie uitgaat zodat anderen je niet lastigvallen. Ik denk dat vrouwen in New York zich liever niet uitgesproken sexy kleden. Het mag blijken via een ondertoon die wordt opgepikt door mensen zoals zij en juist niet door anderen.

Steven Alan, via wiens winkel in Soho veel jonge ontwerpers aan de weg timmeren, zei me vorig jaar dat hij jou min of meer had ontdekt door jouw jeans te verkopen toen nog niemand je kende. Klopt dat?

O ja? Dat is nieuw voor me. Ik denk niet dat het waar is. Ik had mijn eigen winkel en als ik me goed herinner, verkocht ik de jeans al aan Big Drop in Soho voordat die broek bij Alan lag. Ik deed alles in de winkel. Ontwerp, verkoop, winkelinrichting, alles. Naarmate ik meer succes kreeg, kon ik mensen in dienst nemen die sommige taken overnamen. Maar pas drie jaar geleden kon ik iemand aantrekken die de verkoop van me overnam, en in die tijd kwam Alan kopen. Misschien bedoelt hij dat hij Daryl K voor zijn klanten heeft ontdekt.

Veel jonge ontwerpers moeten vechten voor ruimte in warenhuizen als Bloomingdale’s en Barneys. Jouw kleren worden bij beide verkocht. Was dat moeilijk?

Barneys was er vrij snel bij. We voeren twee lijnen. K-189 omvat de lager geprijsde, makkelijker kleren. Voor op straat, zeg maar. Die lijn was al gauw in trek bij de warenhuizen toen ze hoorden dat er veel vraag naar was. Maar Daryl K is duurder, en dus moet je knokken om de ruimte. Je hebt concurrentie van de gevestigde Europese namen. Wij begonnen in ’91 niet met een klinkende show in Parijs. Ons bedrijf komt van de straat en de inkopers van de warenhuizen wisten niet wat ze daarmee aan moesten. Maar je blijft ze uitnodigen voor je nieuwe collectie. Op de duur komen ze, als ze via anderen van je hebben gehoord.

En als ze je kleren hebben gekocht, betalen ze dan de rekening?

Hm, ja, wel… Het is hard zakendoen met de warenhuizen. Als je een dag te laat levert, eisen ze korting. Als de verkoop tegenvalt, willen ze de kleren terugsturen, ook al hebben ze ze op eigen verantwoordelijkheid besteld en waren zíj ervan overtuigd dat het een succes zou worden. Maar het is belangrijk dat je er bent. In de afgelopen jaren is de concurrentie enorm toegenomen. En je ideeën worden gepikt. Grotere bedrijven houden de kleintjes scherp in de gaten als ze weten dat er ontwerpers met talent zitten. Zodra de nieuwe designs uitkomen, nemen ze die over. Dankzij de grootte van hun zaak en de betere afzetkanalen kunnen ze er veel meer van verkopen. Jij hebt het idee en zij verdienen eraan. Dat gebeurt voortdurend en iedereen weet het.

Wie zijn de hoofdschuldigen?

Geen namen, dat is niet de manier waarop ik zakendoe. Je moet proberen het te vergeten en verder te gaan.

Zie je een succesvolle collega als Ann Demeulemeester als een concurrent?

Nee, helemaal niet. Ik heb veel respect voor haar. We hebben elk onze eigen redenen om te ontwerpen. Die bijten elkaar niet. Onze kleren zijn heel verschillend en hebben een eigen publiek.

Is er genoeg humor in de modewereld?

Het lijkt me vooral de verantwoordelijkheid van de drager om het plezier in kleren uit te stralen, het plezier van een eigen stijl. Los daarvan er is de laatste jaren sprake van een trend in minimalisme. Dat is ernstig. Die donkere kleuren, strakke lijnen, dat monotone. Maar dat gaat ongetwijfeld veranderen.

Word je door gevestigde collega’s wel eens gebeld en gefeliciteerd na de presentatie van een nieuwe collectie?

Mag ik even lachen? Nee, nooit. Alleen nadat ik die prijs had gekregen, stuurde Ralph Lauren een heel aardige brief. Dat vond ik heel lief.

In modekringen is het niet gebruikelijk aardig tegen elkaar te zijn?

Nee, bepaald niet. Er is te veel competitie.

Stel dat je op een receptie Donna Karan tegenkomt, negeer je haar?

We zijn nooit aan elkaar voorgesteld. Als we dicht bij elkaar in de buurt zouden komen, zouden we waarschijnlijk “hallo” zeggen en meer niet.

Toch vreemd. Je zou bijvoorbeeld ervaringen kunnen uitwisselen over het zakendoen met warenhuizen. Elkaar helpen.

Toen ik begon, had ik nul ervaring. Ik had nooit voor andere ontwerpers gewerkt. Ik kwam van Ierland, kende niemand om iets aan te vragen. Ik moest dus zelf achter de geheimen van het succes zien te komen. Zoals: waar vind je de beste stoffen, waar zitten de beste mensen om er iets van te maken. Niemand die je dat vertelt. Goed, er zijn uitzonderingen. Anna Sui en Marc Jacobs zijn goede vrienden, die hebben elkaar veel geholpen. Anderzijds vind ik het heerlijk om gewoon mijn eigen dingen te doen en mijn eigen winkel te hebben, zonder verbonden te zijn met het wereldje. Ik haal daar niet mijn spirituele of sociale voldoening vandaan.

Naar verluidt bestaan er nauwe banden tussen ontwerpers en de modepers. Men komt bij elkaar over de vloer, de redactie krijgt gratis de nieuwste kleren, de ontwerper krijgt adviezen van redacteuren die later de shows bespreken. Is dat waar?

Ik weet dat ontwerpers vaak kleren uitdelen aan redacteuren. Maar ik geloof niet dat het een poging tot omkoping is. Mijn indruk is dat de redacteuren onafhankelijk zijn in hun voorkeur. Maar het is wel zo dat de bladen hun geld krijgen van adverteerders, en ik denk dat de grote namen mee bepalen welke merken aandacht krijgen in de redactionele kolommen.

Vraag je redacteuren om je te adviseren bij de samenstelling van een nieuwe collectie?

Nee, ik ben niet in de positie om dat te doen en ik zou het ook niet willen. Ik heb dat advies niet nodig.

Je moeder is zelf handig met kleren. Is ze trots op je?

Zeker, ja.

Is ze ooit bij een presentatie van een nieuwe collectie geweest?

Nee, nooit. Maar het is wel een goed idee, dank je. Ik ben toch van plan haar jaarlijks te laten overkomen uit Ierland zodat ze de baby en mij kan zien.

Dit jaar duiken ineens overal vlinders op. In kleren, in juwelen, in haarspeldjes. Waar komt dat vandaan?

Toeval? De pers heeft nogal heftig gereageerd op mijn vlindermotief. Sommigen haatten het. Waarschijnlijk vonden ze het ontwerp lelijk. Misschien omdat ze gewend zijn aan dat gedoe met minimalisme. Ik heb een stukje van de vlindervleugel gebruikt, sterk uitvergroot, en de patronen afgedrukt op de stof. Ik denk dat het een poging is om iets van zachtheid uit te drukken. Omdat alles zo zakelijk is. Er is bij al die mensen die druk heen en weer hollen in de stad behoefte aan grotere band met de natuur. Ik hou nog steeds van New York, begrijp me goed, maar ik heb na al die jaren in de stad behoefte aan meer balans. Nu ik de baby heb, krijg ik een uitgesproken gevoel over wat belangrijk is in het leven, over de schoonheid van de natuur. Je wilt een baby niet grootbrengen in een drukke, stinkende stad vol lawaai. Een baby moet dicht bij de natuur zijn.

Daryl K, Bond Street 42, New York, Tel. (00-1) 212-777.0713.

Jim Schilder / Foto’s Dan Lecca

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content