McDonald’s hebben ze hier ook, zoals thuis, maar alleen in het land waar de hamburger vandaan komt durven ze hem laten pronken met zo’n potsierlijke slogan : Good taste is only 3 blocks away.

Het is juli en ik zit op de trein naar Ronkonkoma. Op de bank voor mij hangt een jonge zwarte met een mond vol gouden tanden. Hij babbelt in zijn gsm als in een walkietalkie en kruipt weg onder zijn jas, terwijl hij niet ophoudt met tateren. Af en toe lacht hij hysterisch, alle lawaai in de wereld ketst op hem af. Ik hou daarvan. Bij mij ketst er niets af, alles vreet zich in, als vitriool (ach vitriool, spul uit detectiveromannetjes en stripverhalen, evenals vlugzout en chloroform. Wie kwam die dingen in het echt al tegen ?)

“Chewing is overrated”, luidt de reclameslogan van een smoothiebar. De trein zit vol pendelaars. Bijna iedereen heeft oortjes in de oren, witte en zwarte en ook roze, alsof de mensen een wereld ontvluchten waarin zij eigenlijk niet willen leven, waarvan zij de geluiden niet kunnen verdragen.

Knarsend schuurt de trein Penn Station binnen. Aan de muur van een gebouw grijnst een grote pancarte : 399 dollar om te scheiden – evenwithout signature of spouse. De dingen hier zijn anders dan thuis, al is het maar een beetje. De stopcontacten bijvoorbeeld en ook de toiletten, waar altijd een brede plas water instaat zodat de bolus een zachte landing kan maken.

De zon staat hoog en doet het asfalt van de Avenue zinderen. Ik bevind mij voor de Dakota Building, ongeveer op de plek waar John Lennon vermoord is. Ik herinner mij hoe ik dat nieuws op de radio hoorde, vlak voor ik de donkere decemberochtend instapte om te vertrekken naar school. Ik was twaalf en John Lennon was dood. Uit de heisa op de radio begreep ik dat dat iets groots was, hoewel ik John Lennon met Jack Lemmon verwarde, een acteur uit een B-film die ik op woensdagnamiddag op school had gezien. Het was iets met een vliegtuig dat op het water moest landen.

De Dakota Building is een geheimzinnig pand, met toortsen aan de gevel die dag en nacht branden en een gevoel van herbergzaamheid scheppen. De appartementen zijn naar het schijnt reusachtig. John Lennon moest haast even ver van zijn slaapkamer naar de keuken wandelen als de doorsneeforens naar het station.

De wachter in het wachthuisje sommeert mij achteruit te stappen. Ik mag niet te dicht bij de plek komen waar Lennon destijds lag. Dat hebben er wellicht al duizenden geprobeerd, en begrijpelijkerwijze baalt die wachter daarvan. Ik geneer mij een beetje. Als er één hokje is waar ik niet graag word ingestoken, dan is het wel dat van de opdringerige fan. Ik wandel weg, door het park vol tam gedierte waar Simon & Garfunkel concerteerden voor een half miljoen mensen. Simon & Garfunkel. Zou daar nog wel eens iemand in volle ernst naar luisteren ?

In het restaurant worden porties pasta met zeevruchten geserveerd waarop ik drie dagen kan teren. “Welke taal spreek je, boss ?” wil de kelner weten.

“Welke denk je ?” vraag ik terug.

“Weet niet. Daarom vraag ik het”, antwoordt hij niet al te vriendelijk.

Dutch“, zeg ik, met dat woord dat mij aan de Vliegende Hollander doet denken. “Ik was al bang dat je dacht dat het Duits was.”

“Waarom zou je daar bang voor moeten zijn ?”

You know. Ze hebben geen al te beste reputatie. De oorlog en zo.”

Hij kijkt me aan alsof ik achterlijk ben. “Ik ken niets van geschiedenis”, schokschoudert hij dan, en gaat verder met zijn werk.

Het moet fijn zijn, kruimels van tafelkleden te kunnen vegen zonder te weten dat er ooit zoiets geweest is als een oorlog tegen de Duitsers. Ik zou eens een dag in de kop van zo’n kelner willen kunnen kruipen – als in een schuilkelder tegen alle overtollige informatie die je bestaan toch maar onnodig verduistert.

Reacties : jp.mulders@skynet.be

Jean-Paul Mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content