Waar komen deze bordjes vandaan? Ze zien er behoorlijk oud uit.

Beide borden werden begin vorige eeuw gemaakt in de Keizerlijke en Koninklijke Ceramiekfabriek van Nimy bij Mons. Het gaat niet om gewoon aardewerk of faience, maar om zogenaamde faïence fine. Dat is althans de term die Franstaligen ervoor gebruiken, wij houden het bij de Engelse term creamware, die overigens de originele benaming is. Deze soort ceramiek werd in Engeland uitgevonden en raakte nadien verspreid over de rest van Europa.

Voor de oorsprong moeten we terug naar een bepaalde streek in Staffordshire, Noord-Engeland, dat al eeuwen belangrijk is voor de ceramiekindustrie. Daar begon de industriële revolutie rond 1750: ruim een halve eeuw vroeger dan bij ons. Vooral de ceramiekindustrie speelde daarin een belangrijke rol: verscheidene ateliers trachtten nieuwe soorten ceramiek te ontwikkelen die goedkoper waren dan porselein. Naast fabrikant Thomas Wieldon slaagde ook Enoch Booth erin om al in de jaren ’40 creamware te bakken. De benaming slaat natuurlijk op de kleur van de ceramiek: creamware is gemaakt van perfect gereinigde klei die soms vermengd werd met veldspaat (kalium-aluminiumsilicaat) of kaolien – de basisbestanddelen van porseleinaarde. In Frankrijk werd witte pijpaarde gebruikt.

Het voorwerp werd een eerste keer gebakken op 1100°C, waardoor de klei bijna helemaal wit werd. Vervolgens werd het overtrokken met een laag doorzichtig loodglazuur. Creamware heeft dus de witgele kleur van de klei, omdat het glazuur kleurloos is. Deze ceramiek betekende een innovatie, want het nieuwe materiaal was ook veel goedkoper dan porselein, dat op een veel hogere temperatuur wordt gebakken. Niet alleen de stookkosten speelden een rol, creamware was ook makkelijk om te modelleren en de kleur paste perfect bij de classicistische stijl, die van rond 1750 tot 1850 in heel Europa in de mode was. Deze stijl was bijzonder geschikt voor massaproductie: de klassieke motieven bleken eindeloos interpreteerbaar. Deze ceramiek werd dan ook bij uitstek gebruikt voor schotelgoed.

Het nieuwe product kende vooral succes nadat pottenbakker Josiah Wedgwood zich associeerde met Wieldon: Wedgwood maakte er een industrieel product van. Vanaf 1760 werd de markt overspoeld met dit nieuwe – goedkope – serviesgoed. Goedkoop is natuurlijk relatief: het was niet bedoeld voor de gewone man. Wedgwood vereenvoudigde de productie en introduceerde intensief seriewerk. Sommige objecten werden ook met een druktechniek voorzien van een decoratie. Maar niet alleen Wedgwoods bedrijf maakte veel winst. Ook zijn concurrenten vervaardigden massaal serviesgoed voor heel Europa en de Noord-Amerika. Bijgevolg werd het al heel snel gekopieerd op het vasteland. Tegen het einde van de 18de eeuw werd er creamware gemaakt van in Amerika tot in Rusland.

Deze bordjes komen uit Nimy, waar de creamware-fabriek in 1789 werd opgericht door de familie de Bousies. In 1849 werd het bedrijf verkocht aan Mouzin en Lecat: hun namen staan meestal op het merkteken. Deze bordjes zijn dus ouder, gemaakt tussen 1810 en 1820. De decoratie werd nog gedeeltelijk met de hand geschilderd. Het was lang niet de enige fabriek in ons land waar creamware werd gemaakt. Dat gebeurde ook in Aarlen, Attert, Andenne, Luik en Namen.

Dergelijke bordjes vind je regelmatig bij brocanteurs, de waarde ligt rond de 1500 fr. per stuk. Soms ligt de vraagprijs iets hoger. Vormstukken – zoals terrines of sauskommen – zijn veel meer waard.

Piet Swimberghe

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content