Jij bent om halfacht vanmorgen langs de keukendeur naar buiten gegaan”, zegt de vriendin bij wie ik logeer. We zijn net begonnen aan een laat ontbijt dat haar huishoudster met zorg op tafel heeft gezet. “Oei,” schrik ik, “ik heb nochtans geprobeerd om stil te zijn.” “Dat was je ook,” zegt mijn gastvrouw, “maar ik was in bed de krant aan het lezen en ik kon je volgen op het controlepaneel.” Ik weet niet wat ik hoor.

Later op de dag krijg ik de grand tour van de villa. In de master bedroom, zoals de Amerikanen de grootste slaapkamer van het huis noemen, flikkeren rijen rode en groene lichtjes naast een batterij miniatuur-tv-schermpjes. Heel haar huis en tuin kan mijn vriendin vanuit haar bed in de gaten houden, zelfs de kelder waar het personeel woont. Jonge, jonge. Toch heb ik liever het lowtechalarmsysteem waarmee mijn eigen bescheiden huis in New York is beschermd: mijn te pas en te onpas blaffende hond.

Het wordt een gezellig weekend, maar één ding is zeker: in die nieuwe, supermoderne kast van een huis zou ik niet kunnen aarden. Het bulkt van de spullen die me niet beroeren: koele meubelen van ontwerpers wier namen ik niet kan onthouden, een laboachtige keuken en dito badkamers, vloeren die geen greintje warmte uitstralen, en middelmatige kunst die in de eerste plaats lijkt gekozen om bij de zeer spaarzaam aangewende kleuren van het interieur te passen. Om nog van al de elektronische snufjes te zwijgen: een groot filmscherm dat uit het plafond naar beneden zoemt, een paneel met vier knoppen om de gordijnen automatisch open en dicht te doen, een ander met een wirwar van knopjes en lettertjes waarmee elk licht buiten en binnen individueel kan worden bediend, en een super-update computer en telefoonsysteem waarvan alle draden zorgvuldig zijn verborgen.

“Ik weet niet hoe jullie dat kunnen”, zei een Amerikaanse kennis ooit hoofdschuddend toen hij ons kwam bezoeken in onze blokhut in het bos. Hij had het over het gemis aan stromend water, telefoon, elektriciteit en toilet binnenshuis. Ik heb het hier over een man die graag pocht dat het in zijn elektrisch gecontroleerd en beveiligd huis constant 21 graden Celsius is, ongeacht of het buiten min of plus dertig graden is. Over de tweedehands meubeltjes die de vorige eigenaar hier achterliet, zal hij ook wel het zijne hebben gedacht. Van mijn huis in New York zou hij zeker ook niet onder de indruk zijn. Zelf heb ik nog nooit zo comfortabel gewoond, maar verwende Amerikanen zoals de twee van hierboven zouden ervoor bedanken. De meubels zijn waardeloos. De kunst komt uit ateliers van grotendeels nog op ontdekking wachtende bevriende artiesten. Oude gietijzeren radiators houden ons warm in de winter. De bries die vanuit de New Yorkse baai door de open ramen binnenwaait, houdt ons koel in de zomer. Een mixer, een koffiezetapparaat en een gekraste microgolfoven die de vorige eigenaar van dit huis naar de kelder had verbannen, zijn onze enige elektrische keukenapparaten. Onze computer is met zijn vijf jaar hopeloos ouderwets. Her en der kruipen elektrische kabels heel zichtbaar door het huis, het onbetwistbare teken dat het door elektronisch ongesofisticeerde consumenten wordt bewoond.

Bij ons thuis ben ik wel het meest wars van technologie. Het heeft een jaar geduurd voor de oude microwave in de keuken mocht. Zelf zou ik het ding op straat hebben gezet met een briefje Still working. Computers, faxen, modems: het zijn allemaal dingen waarmee ik met grote tegenzin heb leren werken. Zelfs van autorijden en lang daarvoor van fietsen wou ik aanvankelijk niets weten.

Tegenwoordig zijn 7,5 miljoen Amerikaanse woningen (ongeveer 7 procent van het totaal) uitgerust met een computersysteem dat de beveiliging, verlichting, temperatuur en muziek- en beeldapparatuur bestuurt. Dat is 5 miljoen meer dan in 1995. De meest gesofisticeerde (3 tot 4 procent) kunnen verwarming, airco, beveiliging, verlichting, klank, beeld, internet en e-mail coördineren. Er zijn nu mensen die in Los Angeles op een knop drukken en daarmee in hun huis in New York hun gordijnen sluiten of een geprogrammeerde stofzuiger in gang zetten.

Ik volg die trend met een pervers genoegen. Want hoe meer snufjes je in huis haalt, hoe meer er kan mislopen. De verhalen over heel rijke mensen die niet weten hoe ze hun verwarming of stereo aan de praat moeten krijgen nadat ze 50.000 dollar of meer hebben uitgegeven aan een centraal computersysteem, worden steeds talrijker. Daar varen dan de digital caretakers wel bij. Voor 75 dollar per uur komen deze digitale dokters dag en nacht, zeven dagen per week aan huis om op hol geslagen computerbutlers te kalmeren. Het is een beroep met toekomst, zelfs als de computers op gesproken bevelen van de eigenaars zullen reageren.

Ook mijn vriendin heeft al een beroep moeten doen op een digitale dokter. Dat was toen ze ’s nachts van een lange reis thuiskwam en zich de code niet herinnerde om haar loeiend alarmsyteem het zwijgen op te leggen.

Jacqueline Goossens vanuit New York

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content