Wat zijn de mensen boos geworden. Vaak genoeg kom ik een wildvreemde tegen, die ik niets heb misdaan, maar die naar mij kijkt met zo’n blik waarin alle haat van de wereld ligt besloten. Soms koop ik dan iets in de supermarkt, niet omdat ik daarop verlekkerd ben, maar omdat het mij terugvoert naar tijden die vriendelijker waren. Zo’n pakje verse kaas bijvoorbeeld, met look en fijne kruiden – de originele, niet een van de exotischer soorten die ze sindsdien gemaakt hebben in de hoop er meer van te verkopen.

Als kind was ik dol op dat merk verse kaas met look en fijne kruiden, waarvan we de naam maar in het midden zullen laten. Mijn moeder kocht dat in de Priba 2000, in de tijd waarin het suffix ‘2000’ zelfs aan wassalons, benzinestations en escortebureaus werd toegevoegd, in de hoop ze zo de glans te geven van een glorierijke toekomst. Het jaar tweeduizend is inmiddels geschiedenis, nog niet zo diep verzonken als Godfried Bomans of Godfried van Bouillon, maar toch. Maar toch. In tweeduizend zijn meisjes geboren die binnenkort naar de universiteit mogen, snaterend als nooit tevoren.

Tot mijn verbazing blijkt dit verse kaasje nog steeds in dezelfde verpakking te zitten als destijds : een cilindrisch omhulsel vervaardigd uit gekartelde aluminiumfolie. Aan de bovenkant is die dichtgeknepen rond een schijf van dezelfde materie waarop een eenzame teen knoflook staat afgebeeld, in het gezelschap van een busseltje onbestemd groen. Een kreng van een verpakking, die er borg voor stond dat het kaasje al na het eerste gebruik als een treurig ijsbergje in de koelkast bleef liggen, onaantrekkelijk voor iedereen, tot het enkele weken later uiteindelijk vergeeld en verkruimeld in de vuilnisbak belandde. Schaars zijn volgens mij de pakjes van deze kaas met fijne kruiden waarvan meer dan de helft is opgepeuzeld. Maar die onhandigheid is nu juist de charme. Ik betrap mij erop dat ik almaar vaker liefhebber word van onhandige, bewerkelijke dingen, terwijl ik de vadsigheid van wegwerp steeds meer verafschuw.

Zo’n kaasje stond al op tafel in de keuken van ons veel te grote huis, toen mijn ouders allebei leefden en het nog koud was in de winter. Het was in de tijd waarin Jimmy Carter en Leonid Breznjev regeerden en ik boeken las van Tonke Dragt. Boney M zong By the Rivers of Babylon en wij vlogen naar Mallorca. Op dat moment ongeveer moet de kaas met look en fijne kruiden uit mijn leven zijn verdwenen, zonder dat daar een drastische beslissing aan de grondslag van lag. Het gebeurde gewoon, zoals dat gaat met zaken van wezenlijk belang. Ooit keek ik voor het laatst naar beertje Colargol.

Een slordig aantal decennia later treft mijn vriendin mijn comfortfood aan in de koelkast, en ik zet mij al schrap voor een misprijzende opmerking. “Och !”, zegt zij daarentegen, waarop zij de merknaam zacht uitspreekt. “Dat heb ik mijn vader zo vaak zien eten.” Zij heeft zopas de kaap van de dertig gerond, waarbij dat vreemde gevoel werd getriggerd dat zowel in een weersgesteldheid kan sluimeren als in zo’n mormel van een kaasje. Zo machtig is weemoed, dat het in de ziel van een vrouw en zelfs in zuivelproducten kan kruipen.

“En nog altijd die onhandige verpakking”, voegt zij eraan toe, bijna teder. Ik ben blij dat zij dat zegt, want stiekem denk je altijd dat je de enige prutser bent in de wereld. Met de punt van een keukenmes wrik ik de verpakking los en smeer bijna plechtig een geringe hoeveelheid op een broodje. Het smaakt nog hetzelfde, en toch niet meer zoals vroeger. Dat is helaas eigen aan het verleden : je mag ervan dromen en ernaar verlangen, maar zelden is het een goed idee er daadwerkelijk van te proeven. De enige weg is immers voorwaarts, zingend in het duister, van puur plezier en luid genoeg om je schrik niet te horen.

jp.mulders@skynet.be

Jean-Paul Mulders

Dat is helaas eigen aan het verleden : je mag ervan dromen en ernaar verlangen, maar zelden is het een goed idee er daadwerkelijk van te proeven

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content