“Ik heb altijd gedacht dat ambitie pervers is. Als je ambitieus bent, doe je dingen die onnatuurlijk voor je zijn en raak je gekorrumpeerd. ” Chris Whitley wil wel meer cd’s verkopen, maar de gevolgen schrikken hem af.

JACKY HUYS

Hij is nog ieler dan op z’n foto’s. Doffe ogen ook. Praat fluisterend, aarzelend, soms nauwelijks hoorbaar. Rolt voortdurend sigaretten die hij aansteekt en meteen daarna weer laat uitgaan. Maar hij is blij, zegt hij, nog eens in België te zijn : “Ik woon nu in New York, maar mijn dochtertje nog altijd in Gent, met mijn ex-vrouw. Tijdens sommige schoolvakanties komt ze overgevlogen, ik kom haar ook regelmatig bezoeken. Dit weekend heb ik twee dagen vrijaf. Die zal ik met haar doorbrengen. “

In 1981 arriveerde hij in Gent. Een Belg in New York had hem gezegd dat hij enkele optredens kon versieren en dus had hij z’n boeltje onder de ene arm gepakt en z’n gitaar onder de andere en het eerste beschikbare vliegtuig genomen. Hij was toch maar een anoniemeling in Amerika : verzot op muziek, ingelepeld door zijn Texaanse ouders (beiden beeldende kunstenaars), dat wel, maar met een té eigenzinnige smaak om acceptabel te zijn voor de mainstream. En dus kwam hij. Speelde een beetje met Roland en 2 Belgen, maakte een paar singles met de popfunkgroep A Noh Rodeo en hield er niet alleen een handvol dialektwoorden aan over (maine joengne, koekskes) maar ook een vriendschap met Alan Gevaert, die tot vandaag zijn bassist is gebleven.

Na een paar jaar vloog hij terug en begon te zwerven (door Mexico en langs obskure nachtklubs). In New Orleans stelde Daniel Lanois hem voor aan een muziekuitgever, die hem drie maand later aan een platenkontrakt bij Sony hielp. In 1991 verscheen “Living with the law”, een indrukwekkende, desolate cd die naast pakweg “Paris, Texas” van Ry Cooder kan staan. Vier jaar later is het verrassende, want stukken potiger, vervolg af : “Din of Ecstasy”.

Je was 21 toen je in Gent arriveerde.

Whitley : Ik herinner me er nauwelijks nog iets van. Ik was meestal stomdronken. Alleen als ik in Gent zelf rondloop, komen er af en toe flitsen boven. Ik weet nog dat ik hier veel gespeeld heb, geléérd ook hoe ik moest spelen en veel gekomponeerd. Ik heb hier de slechtste songs van mijn leven geschreven, maar ook de betere van mijn eerste plaat. “Big Sky Country” bijvoorbeeld. Als ik aan Gent terugdenk, dan voel ik het aan als een tijd van opvoeding, een tijd waarin ik een aantal noodzakelijke vergissingen en fouten heb gemaakt.

In België was je min of meer bekend. In New York ook ?

Whitley : Ik woon er al een tijdje, ik ken er veel mensen, heb konnekties, dus ja : New York is geen probleem. Maar ik ben blij dat het zich ook uitbreidt : we hebben laatst vijf keer in Los Angeles gespeeld en elk koncert was uitverkocht. In Amerika droomt elke artiest van een miljoenenverkoop, zoals iedereen in de hele wereld, maar de zichtbaarheid is er veel belangrijker. Als MTV niet met een camera op je zit, besta je eigenlijk niet.

Na je prachtige debuut, “Living with the law”, hield ik mijn hart vast, omdat uit veel details bleek dat je het slachtoffer dreigde te worden van een hype.

Whitley : Oh ja, ze hebben het geprobeerd. Maar ik speelde al vijftien jaar in de goorste klubs ter wereld, ik had al dozen songs geschreven, ik was geen broekje meer toen ik een kontrakt kreeg. Ik heb sowieso mijn twijfels : het maakt geen zak uit of je door elke criticus opgehemeld wordt en Billboard vol staat met advertenties ; zeker in Amerika hebben de jongeren een extra zintuig voor hype. Als ze voelen dat er iets niet in orde is of dat ze iets opgedrongen krijgen, dan halen ze hun neus op en kijken in een andere richting. Maar de hype zal er niet meer bij zijn met mijn tweede plaat : ik heb ze laten horen en de monden van de Sony-baasjes vielen open. Ze wisten begot niet hoe ze dit moesten verkopen en ze hebben me dan ook snel afgevoerd naar een dochterfirma, Chaos, waar er wel een paar jonge mensen werkzaam zijn. Ik treed nu op in kleine punkklubs om mijn geloofwaardigheid te herstellen. Ik word niet goed van die jonge Engelse bandjes à la Oasis, zo van : ‘Hé hé, wij zijn alternatief ; dat kun je zien aan mijn haarsnit. ‘Jezes, ik hààt dat. En ik heb respekt voor bands alsPearl Jam die miljoenen verkopen, maar die zichzelf konstant blijven bevragen en hun plaats in het geheel voortdurend herdefiniëren. Maar goed, misschien lul ik maar uit mijn nek, want ik weet niet hoe het voelt om zoveel platen te verkopen. Toch weet ik één ding zeker : als je je laat vangen door het sukses, als je gelooft in de schijnvriendelijke woorden van iedereen, dan ga je regelrecht over de afgrond.

Wij kregen indertijd postkaarten waarop Daniel Lanois jou de hemel in prees, er werden berichten rondgestuurd dat Bob Dylan met je wou werken, ik dacht : wat doen ze ‘m aan ?

Whitley : Hetzelfde wat ze nu Jeff Buckley aandoen. Treurig. Sinds de hoogdagen van Kiss in de seventies is er geen houden meer aan : ze proberen alles en iedereen te verkopen. En het resultaat is precies het tegenovergestelde van wat ze beogen : jongeren worden namelijk steeds argwanender omdat ze negen keer op tien bedrogen worden en niet krijgen waarvoor ze betaald hebben. Don’t believe thehype ! Waarom denk je dat Engelse bands het in de States zo moeilijk hebben ? Omdat ze hun kleren en look laten primeren op de inhoud.

Ben jij altijd zo puur en, als het woord niet te hoogdravend is, idealistisch geweest ?

Whitley : Ik ben geboren in 1960. Mijn ouders zijn getrouwd toen ze pas zestien waren. Wij woonden in Texas en ik ben opgegroeid met de muziek die zij draaiden : ik heb mijn hele leven Bob Dylan, de Doors, de eerste Johnny Winter, Jimi Hendrix, Led Zeppelin gehoord. Ik luisterde naar Sly & the Family Stone toen ik twaalf was, ik kan me zelfs nog haarfijn herinneren waar en wanneer ik “Stand” heb gekocht. MTV heeft die onschuld weggenomen : lang haar is acceptabel geworden en gitaren zijn vandaag stomme ikonen. In mijn tijd stonden die twee dingen voor : dit is een freak die zichzelf wil uitdrukken. Dààr komen mijn idealen vandaan. Ieder weekend deed mijn vader twee dingen : hij zoop zich te pletter en hij speelde bluesharmonika in een bandje. Is het dan zo verwonderlijk dat ik hetzelfde deed toen ik elf was ? Ik hoorde “Visions of Johanna” van Bob Dylan en ik was daar zo gepakt door dat ik naar mijn moeder ging en vroeg : “Mam, waar heeft die meneer het over ? ” Het was filozofie voor mij. Ik heb zelden iets in een schoolboek gevonden dat me meer bijgebracht heeft dan een songtekst. En ik blijf daar hongerig naar : luisteren naar een plaat waarmee je opgegroeid bent, staat voor mij gelijk met een portie soul food. Het herbevestigt mijn waarden. Het geeft me het gevoel : je bent niet gek, je bent niet alleen.

Da’s niet makkelijk in een wereld waar rock big business is geworden.

Whitley : Nee, maar ik heb dit ook nooit als een carrière gezien. Ik wou platen maken, dat was alles. Ik heb ook nooit demo’s rondgestuurd. En tegen de tijd dat ik een kontrakt kreeg, bestonden er geen platen meer (lacht). Ik heb altijd gedacht dat ambitie pervers is. Als je ambitieus bent, doe je dingen die onnatuurlijk voor je zijn en raak je vanzelf gekorrumpeerd. Ik heb mijn muziek altijd serieus genomen, ook in de jaren dat ik geen job had overdag en ik honger leed om de touwtjes aan elkaar te kunnen knopen. Je mag ook nooit de hoofdzaken met de bijzaken verwarren. Ik bedoel : alle interviews die ik deze weken doe, zullen me niet helpen om een betere song te schrijven. Als ik meer cd’s verkocht, dan zou ik misschien meer zelfvertrouwen hebben, minder verward en in het defensief zijn en wie weet mijn sarkasme verliezen. Maar aan de andere kant dreigt dan ook het gevaar dat ik een dikke nek zou krijgen en niet meer weten hoe ik mijn eigen gitaarkoffer moet sjouwen. Ik heb dat al te vaak zien gebeuren, vooral met jonge gastjes, die geen vijftien jaar op een National-gitaar domme bluessongs hebben zitten spelen in dommebluesklubs.

’t Is een dilemma : enerzijds wil je dat je muziek gehoord wordt, maar anderzijds ben je bang om cd’s te verkopen.

Whitley : Da’s mijn neurose (lacht) : bang voor sukses. Soms komt men mij zeggen dat ik geen popmuziek maak. En je zal dit misschien niet geloven, maar ik schrik daar van. Ik denk : er zit een hook in, een herkenbare melodie, de meeste van mijn songs zitten onder de vier minuten al lijkt het of ze veel langer zijn , dus maak ik popmuziek. “I want to hold your hand” en “Happiness is a warm gun” zijn alle twee popsongs van de Beatles, maar ze verschillen radikaal van elkaar en mijn voorkeur gaat ontegensprekelijk uit naar de tweede. Ik ben altijd een fan geweest van B-kantjes of de laatste track van een elpee, lichtjes geschifte muziekjes. Ik hou van verleidelijke maar niet geformatteerde popsongs, die me nog kunnen verrassen : “Running up that hill” van Kate Bush of “In the air tonight” van Phil Collins. Iggy Pop en de Velvet Underground ook. De laatste maanden luister ik vooral naar Thelonious Monk en Erik Satie en wereldmuziek uit Marokko. ’s Nachts, als alles stil is en ik onder het genot van een stickje écht kan luisteren.

De mensen die van de mysterieuze wijdsheid van “Living with the law” hielden, zullen op het verkeerde been staan met “Din of Ecstasy” : dit is bijwijlen Jimi Hendrix Experience of Led Zeppelin.

Whitley : Ik heb de eerste cd gemaakt onder deze omstandigheden : ik werkte overdag in een fabriek, ik woonde samen met mijn vrouw en dochter, ik speelde één koncert per week en de andere avonden schreef ik songs. Klaar, helder, simpel : een gitaar, een stem. Ik kreeg een kick van solo-optredens en ik had ook nooit het gevoel dat het groepssongs waren, maar country-blues waar ik geen groep bij nodig had. Maar toen ik met de cd op toernee ging, begon ik meer dat groepsgevoel te krijgen en schreef ik ook songs die daarbij hoorden : “New Machine”, “Guns & dolls”, “Can’t get off” in Italië gemaakt , “Narcotic prayer” in een hotelkamer in Seattle. En ik had het gevoel : hé, ik kan een band onderhouden. Eerst had ik nog een keyboardspeler en een tweede gitarist, maar gaandeweg begon ik die overbodig te vinden. Met een trio heb ik mijn plaats gevonden : rood, blauw en geel, alles valt in de juiste plooi en ik heb niet het idee dat ik met mijn gitaar de plaats moet ruimen voor de keyboardspeler. In een trio wordt elk instrument belangrijker en krijg je meer te spelen. De nieuwe plaat is daar het logische vervolg van : ik ben geen singersongwriter. Mijn idolen zijn uiteindelijk in wezen altijdtrio’s geweest : Jimi Hendrix Experience, Zeppelin, Cream, Mountain.

Het blijft de blues natuurlijk.

Whitley : Rockblues, acid blues, ja. Er zijn maar weinig jongeren meer die Jimi Hendrix en Led Zeppelin kennen en daarvan is er dan nog maar een klein gedeelte dat die mensen associeert met de blues, maar indertijd werd dat universeel aanvaard én werd het ook nog eens cool en hip gevonden. Toen kon je een weirde versie van een bluesnummer van Sonny Boy Williamson spelen zonder dat je je moest verontschuldigen. Gelukkig is er een ommezwaai merkbaar : Nirvana had het bijvoorbeeld over Leadbelly. De urgentie in de blues en in de muziek van die band was voelbaar. Ik zag Taj Mahal eens optreden en die zei : rap is het petekind van de blues. En zo is het.

Je draagt je kruisje niet meer, zie ik.

Whitley : Korrektie : het was geen kruisje, maar een symbool uit de Navajo-kultuur. Ik heb Cherokee-bloed in mijn aderen en ik ben daar trots op, maar op een gegeven moment begon ik ikonen een beetje beu te worden. Het deed me aan pornografie denken : een heilig symbool van een kultuur nemen en daar propaganda mee maken, dat moet je niet doen. In al die new-agewinkeltjes verkopen ze dezer dagen vredespijpen en totempjes en al die andere heilige symbolen van de Indianen en eigenlijk trappen ze daarmee dat volk nog maar eens na. ‘Groovy’, zeggen ze en de kassa rinkelt. Trouwens : wist je dat in Wisconsin een witte buffel geboren is ? Voor Indianen staat dat gelijk met de tweede komst van Kristus : érg belangrijk. Gelukkig is die boer een vriend van ons volk en heeft hij alle aanbiedingen van circussen afgewezen : liever arm maar gewetensvol en gelukkig, zegt hij.

Jimi Hendrix had ook Indiaans bloed.

Whitley : Ook een Cherokee, ja. En Link Wray en ik (lacht). Zelfs Charles Bronson.

“Din of ecstasy” van Chris Whitley verschijnt begin maart bij Chaos/Sony.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content