Chinese vrouwen laten hun voeten niet langer insnoeren. Op Tienanmen heerst weer hemelse vrede. Blaffende honden worden van straat geweerd en terracotta krijgers zorgen voor uw veiligheid. China zet zijn deuren open voor buitenlands bezoek.

Wat hebben Catherine, Lili, Suzanne, Melody en Thomas met elkaar gemeen? Het zijn allemaal Chinezen.

Jonge Chinezen die vaak met westerlingen omgaan, heten liever niet meer Innerlijke schoonheid in de morgenzon – Xiao Hua – , Lang gekoesterde wensSuyuan – of Kleine wilde gansXiao Yen, maar kiezen Europese en Amerikaanse namen. Ze spreken graag Engels, een taal die ze op zondagmorgen bijschaven in de hoofdstedelijke parken. Ten tijde van Mao was dat ondenkbaar, omdat het Engels de taal van de uitbuiter was. Thomas is vijfendertig. Hij is getrouwd en heeft een zoon van elf jaar. Naar Chinese normen staat Thomas aan het hoofd van een modelgezin. Toch praat hij veel en graag over de weinig benijdenswaardige positie van de man in het postcommunistische China.

Er wordt overal geredetwist over de gevolgen van het Chinese eenkindbeleid. Wie een jongen ter wereld brengt, heeft het goede lot getrokken, want een zoon kan de kost verdienen. Meisjes zijn alleen maar tot last, luidt het adagium. Op het platteland komt het nog voor dat vrouwelijke borelingen worden gedood. Daaraan ligt onder meer dat in een provincie als Shaanxi op 145 jongens slechts 100 meisjes geboren worden. Er zijn nu al 40 miljoen meer mannen dan vrouwen in China. Nogal wat mannen raken niet aan een echtgenote, wat een bron van frustratie en agressie is. De prostituees van Tianjin, een noordoostelijke havenstad die altijd het sekscentrum van China was, zijn banger van gewelddadige klanten dan van aids. Maar er is nog een probleem. De jongetjes die in de eenkindgezinnen het licht mogen zien, worden “kinderen met zes broekzakken” genoemd. Ze zijn zo verwend dat ze opgroeien tot monsters met een rotkarakter die voornamelijk rondlummelen in de bars waar de nieuwe rage karaoke tiert, wat Japans is voor “leeg orkest”.

Volgens Thomas wil de nieuwe, postcommunistische Chinese man gediend worden. Maar steeds meer vrouwen hebben daar hun bekomst van en nemen zelf het heft in handen. “Straks wordt de toekomst van de natie bepaald door het andere geslacht”, aan de ondertoon hoor je dat Thomas die ontwikkeling betreurt. De Chinese vrouwen hebben inmiddels de reputatie uitstekende managers te zijn, wat nog een domper zet op de eigendunk van de Chinese man. Hoe dan ook, al die jonge mannen en vrouwen groeien voor het eerst op zonder de traditionele verantwoordelijkheid voor de hele familie en zonder politieke verplichtingen.

In de muren langs de grote boulevards in Peking is af en toe een opening die toegang geeft tot de dazayuar, labyrintische binnenplaatsen waar hele families bij en haast op elkaar wonen. Het komt voor dat in Ć©Ć©n huis vier generaties, zeg maar vijftig mensen wonen. Voor de bewoners is het een schok dat de Chinese overheid hier tot kaalslag overgaat, zogezegd uit hygiĆ«nische overwegingen, in werkelijkheid om plaats te maken voor hoogbouw en speculatie. De eigenaars van de bedreigde huisjes zullen in ruil een flat krijgen. Maar huurders moeten zich op het ergste voorbereiden. Waar zouden ze de middelen vandaan halen om een nieuw appartement te kopen? En hoe kunnen ze daar ooit aarden, ontworteld als ze zullen zijn? Niet dat de dazayuar een ideale vorm van samenwonen is. Het voordeel ervan is dat het steunt op wederzijdse hulp. Het nadeel is dat zo’n kleine samenleving verandert in een hel als onenigheid de sfeer vergiftigt. Vandaar het oude en grimmige verhaal van de schoondochter die door de schoonmoeder wordt getergd en mishandeld. Vaak zijn die vrouwen door de armoedige levensomstandigheden zo kleingeestig of boosaardig geworden dat ze misbruik maken van het beetje macht dat ze hebben. Dat getrouwde vrouwen zich plooien naar die macht, is een eeuwenoud gebruik dat op de confucianistische traditie stoelt.

Adeline Yen Mah heeft in het waar gebeurde verhaal Vallende bladeren beschreven met welke woorden een vader zijn dochter geeft aan de echtgenoot: “Van nu af aan is dit niet meer je huis en mag je zonder toestemming van je echtgenoot geen contact meer met ons hebben. Het zal je plicht zijn hem en je schoonfamilie te behagen. Baar hem veel zoons. Onderdruk je eigen verlangens. Word de bereidwillige pispot en kwispedoor van de Yens en we zullen trots op je zijn.”

In de hoofdstad Peking zijn de Pekinezen onder elkaar en pottenkijkers zijn niet erg gewenst. Dat wantrouwen geldt voor iedereen die van buiten komt, ook voor de Chinezen die vanuit het platteland de hoofdstad binnensijpelen. De journaliste Zhimin Tang geeft ongezouten haar mening over de ontvangst die haar in Peking te beurt viel, toen ze daar arriveerde om te studeren: “De mensen in de hoofdstad waren zeer onvriendelijk tegen mijn neef en mij omdat we Mandarijns spraken met een accent. Bovendien hadden we een donkerdere huid. Ze lieten duidelijk merken dat ik een lelijke boerenmeid uit een bergdorp was, een barbaar. En natuurlijk werd ik net als alle meisjes uit Sicuan en Yunnan uitgemaakt voor ‘kruidengriet’, omdat we kruidig eten. In het Engels noemen ze ons de ‘ Spice Girls‘. In winkels, op straat, aan de universiteit, overal merkte ik dat Chinezen wantrouwig zijn tegenover landgenoten uit andere delen van het land. De mensen in Peking zijn in zichzelf gekeerd, altijd bang voor verraad. Die houding komt voort uit domheid: veel Chinezen kennen China slecht. Dat bleek uit de stompzinnige vragen die ik kreeg over het voedsel en de kleding ‘bij jullie’. Alsof ik uit de rimboe kwam.”

Het Tienanmen-plein, het hart van China, is opnieuw geplaveid. Dat gebeurde met Chinese slimheid in juni 1999, precies tien jaar nadat de legertanks een bloedig einde aan de studentenopstand hadden gemaakt. Rond het Plein van de Hemelse Vrede stonden toen manshoge schuttingen van lichtblauw metaal, zodat niemand het plein kon betreden. Maar nu heerst er weer de gewoonlijke drukte, worden er vliegers opgelaten, kiekjes gemaakt. Wij westerlingen, “grote neuzen” genaamd, worden aangestaard. Dat verdienen we ook, want enkele reisgenoten hebben rode hoedjes opgezet waaraan lange, valse vlechten bungelen. Wat moeten de Chinezen daarvan denken?

Op zich is het verhaal van die vlecht interessant, want ze was het koord waarmee alle Chinese volkeren in het korset van de natie werden gesnoerd. Op bevel van de keizer moesten destijds alle onderdanen hun hoofden eenzelfde uiterlijk geven en een vlecht dragen, tenzij ze er, met hoofden als gloeilampen, helemaal kaalgeschoren wilden bijlopen. Hoe meer Mao Zedong vanaf 1949 met de tradities trachtte te breken, hoe listiger ze via de achterdeur weer binnenslopen in de vorm van hoepels, vlaggetjes, rode boekjes en uniforme blauwe pakken.

Aan de muur boven de keizerlijke poort van de Verboden Stad kijkt het portret van de Grote Leider nog altijd neer op zijn volk. Hier riep Mao op 1 oktober 1949 voor een half miljoen toehoorders het nieuwe communistische tijdperk uit. De smoezelige guerrillero droeg voor de gelegenheid een tot de hals dichtgeknoopt kostuum en had een ernstige, plechtstatige, bijna keizerlijke houding aangenomen. Misschien duren de gebaren wel het langst in de Chinese geschiedenis, langer dan de uiterlijke tekenen van de macht die zo vaak door de vlammen werden verteerd. In Tiantan, de Pekinese Hemelse Tempel en het volmaakste voorbeeld van de Mingarchitectuur, voltrok de Chinese keizer de belangrijkste ceremonieƫn van het jaar. Hij was de gevangene van de blikken van de bureaucraten. De geringste hapering in het ritueel werd beschouwd als een somber voorteken dat het rijk in het ongeluk zou storten. Rituelen, overal.

Het is relatief stil op straat, want op claxonneren in de steden staan geldboetes die naar Chinese normen onbetaalbaar zijn. Honden mogen in Peking alleen in de avonduren uitgelaten worden. In de drukte van de dag wordt hun aanwezigheid op straat als te stresserend ervaren. In het zuiden belanden ze zelfs vaak in de pot. Wanneer ze doodgeslagen worden, zou de adrenaline hun vlees bijzonder mals en lekker maken. Ze worden gekookt en onthaard. Hun huid is spierwit en glanst als porselein.

Eten is een ernstige bezigheid in een land waar zoveel honger is geleden. Als twee Chinezen elkaar ontmoeten, begroeten ze elkaar met: “Heb je al gegeten?” Het kan geen toeval zijn dat het Chinese karakter voor ‘mens’ de vorm heeft van een mond. Op alle straathoeken van Xi’an staat het voedsel in reusachtige kommen te pruttelen en te stoven. Nergens ter wereld wordt zoveel kool gegeten. Ze liggen hoog opgetast in bobbelige, groene bedden. Er stijgt een sterke geur op van noedelsoep, van gebraden varkens- en gestoomd rundvlees.

Chinezen eten altijd warm, de hele dag door. Hongerstakingen zijn ondenkbaar. Zhimin Tang vertelt dat de rebelse studenten die in 1989 op het Tienanmen-plein voor de camera’s in hongerstaking gingen, complete maaltijden nuttigden als er geen journalisten in de buurt waren. Geurig, kleurig en overvloedig eten is de boodschap. Vanaf ’s ochtends staat er doufunaor op het menu, een hete brij waarin het hele parfum van het Chinese platteland is verwerkt: paddestoelen die hier “bosoren” worden genoemd, pompoen, bamboescheuten, Chinese kool, bieslook, lotuswortels, waterkastanjes. Op kleine bordjes scheppen we van de dampende schotels die onafgebroken uit de keukens komen aanzweven. Op de won-ton-soep drijven fijne takjes koriander. Heerlijk is de chaswei, het zoete gegrilde varkensvlees dat in ronde schijfjes gesneden is. Vervolgens komen rolletjes deeg op tafel, dun als vingers, gevuld met varkensgehakt, rundvlees, garnalen en allerlei gerechten waarvan we de naam niet kennen. Er is vis die geserveerd wordt op het karkas, wat meer dan verfraaiing is, want in China eten de mensen alles op, ook de graten. Er staat in klei gebakken pekingeend op het menu. Dim-sam zijn gerechten die het geluk symboliseren: knoedels in de vorm van geldstaven, slierten mi voor een lang leven, gekookte pinda’s om zoons te krijgen en een berg sinaasappels die borg staan voor een rijk en zoet leven. We krijgen ook rijstbrandewijn opgediend, een witgele drank die wordt opgewarmd en waarvan de damp alleen al je in hogere sferen brengt. En sorghumwijn die, als je er te veel van drinkt, je lichaam verandert in een gong. Desserts zijn zelden zoetigheden. Dat komt omdat het Chinese gebak op basis van graan en groente wordt gemaakt. Het heeft een mat oppervlak in pasteltinten. De Chinezen denken met hun tong, en als ze niet eten, praten ze over eten.

De Chinese Muur? Natuurlijk is het tweeduizend jaar oude bouwwerk imposant. Het ziet eruit als een stenen spier die zich inspant om een denkbeeldige scheur in het heuvelige landschap te dichten. China is een groot hellend vlak met hoge bergen in het westen en grote zeeĆ«n in het oosten, zodat alle rivieren, waaronder de Gele Rivier en de Jangtsekiang, zich van west naar oost bewegen. Die scheur is ook spiritueel, want de ene stroom is mannelijk en de bakermat van het confucianisme, de andere is vrouwelijk en belichaamt het taoĆÆsme. De scheur is ten slotte maatschappelijk: in het oosten en aan de kust vind je de nieuwe rijken, in het westen de arme drommels die zich niet eens thee kunnen veroorloven en nauwelijks drinkwater ter beschikking hebben.

Toch bestaat er geen grote, ononderbroken Muur. Het verhaal dat dit het enige bouwwerk op aarde is dat je vanop de maan kunt zien, is overdreven, want het deed al de ronde lang voor de aardbewoners via satellieten naar hun eigen planeet konden kijken. De Muur was tweeduizend jaar geleden niet alleen een militair bouwwerk, maar ook een verheven snelweg waarlangs mensen en goederen comfortabel door de bergen reisden. Het stenen gevaarte deed dienst als tolmuur en was een snijpunt op de Zijderoute. Voor de toeristen is de Muur hier en daar gerestaureerd. Op andere plekken is hij opgeblazen om plaats te maken voor wegen, spoorlijnen en cementfabrieken, een praktijk waarbij heel wat Chinezen werden verminkt omdat de ladingen onoordeelkundig waren aangebracht. Getallen doen je altijd duizelen in dit land: het aantal invalide Chinezen is gelijk aan de hele bevolking van Frankrijk. En ja, ze hebben iets met vuurwerk en explosieven. Mou Qizhong, een van China’s voortvarendste ondernemers, stelde voor om een gedeelte van de Himalaya op te blazen om warme, vochtige lucht van de Indische Oceaan aan te voeren en daarmee de woestijnen in het noordwesten van China om te toveren tot vruchtbare landbouwgronden.

Voor de Chinese overheid speelt archeologie een belangrijke rol, omdat recente opgravingen aantonen hoe authentiek de Chinese cultuur wel is. Het is een misverstand dat de massa’s geld die worden uitgegeven om archeologische plaatsen in te kapselen in marmeren schrijnen, alleen bedoeld zijn voor het buitenlandse toerisme. Ze zijn ook en vooral bedoeld om het Chinese zelfbewustzijn aan te wakkeren.

Zo’n kostbaar schrijn is het kleine museum van Xiyang, provincie Shaanxi: een duistere hal waar kunstlicht valt op de door bronzen paarden getrokken koets van keizer Qin Shihuang. Die eerste keizer van China maakte meer dan tweeduizend jaar geleden van het verbrokkelde land een verenigd rijk met het legendarische Xi’an als hoofdstad. Hier staan de achtduizend terracotta krijgers in het gelid. Hun opstelling in lange loopgraven verraadt op welke manier het leger van de keizer de hoofdstad verdedigde. De gebakken lichamen zijn hol, de koppen massief. Ze grijnzen als mannelijke Mona Lisa‘s. Toen in 1976 enkele boeren de krijgers toevallig ontdekten, werden de beelden meteen als dragers van ongeluk vervloekt. Ze werden aan bomen gekluisterd en gegeseld. Ze werden aan de brandende zon blootgesteld en ten slotte opnieuw begraven zodat de onderaardse goden geen reden meer hadden om beledigd wraak te nemen. De piramidale werken werden uitgevoerd op bevel van een tiran die dacht dat kaarsen van menselijk vet eeuwig zouden oplichten in het graf waarin zijn concubines levend begraven werden om de dode keizer te gerieven.

We reizen verder naar het zuiden, op weg naar het bamboe en de bergen rijst. Maar eerst verwerken we het vulgaire Yangshuo, het Mekka van de backpackers die in dit haast Australische stukje China bekomen van de ontberingen onderweg. De hoeren in de Weststreet werpen je vanop de terrassen vette knipogen toe. Je kan er vreselijke dingen als pizza eten in tenten die Red Star, Hard Seat CafĆ© en Minnie Mao’s heten. Maar de omgeving heeft meer te bieden. Zichten op haventjes waar slierten sampans kleurrijke guirlandes vormen. Tochtjes op het jadeachtige oppervlak van de Li-rivier waarvan de oevers met buffels zijn bespikkeld. Zover het oog reikt, priemen op beide oevers duizenden karstachtige rotsen uit de bodem, muisgrijze bergen die als waterachtige Chinese karakters huiveren tegen een uitspansel dat naar de avond toe bleek wordt als rijstpapier. In het plaatsje Fuli, een gehucht waar we aanmeren, drogen sinaasappelschillen in de zon, smaakmakers voor de thee. Halve manen van papier worden verwerkt tot beschilderde waaiers. Mao-posters vormen het vertrouwde beeld in haast elk interieur dat alleen uit stoelen, een tafel en een bed op verharde aarde bestaat. Op de huisdeuren jagen affiches met vervaarlijk ogende geesten je de stuipen op het lijf. Hoe vreselijker ze eruitzien, hoe doeltreffender ze de demonen aan het schrikken brengen. ’s Nachts roeien we met de vissers de rivier op. Vanop de randen van bamboevlotten die met lampen zijn omgord, loeren uitgehongerde aalscholvers op hun prooi. Ze duiken de rivier in en klauteren aan boord met een spartelende vissenstaart in de snavel. De vogels kunnen de vis niet doorslikken omdat hun nek met een ring is afgebonden. De visser knijpt zolang in hun strot tot de onderwatervalken hun prooi in een bak met water spuwen.

Wie de oevers beklimt en de bergen intrekt, vindt de schuilplaats van de draken. De rijstterrassen krommen zich op de heuvelflanken als over elkaar geschoven wervels van een reusachtig dier dat op het punt staat zich brullend en vuurspuwend uit de aarde te verheffen. Boven de rotsen, in de schaduw van bomen met overvloedige bladeren, geniet je van adembenemende uitzichten op bonte valleien, gehuld in de nevel die opstijgt uit het glinsterende water van de rijstvelden waarvan de boeren drinken zonder ziek te worden.

Na een urenlange rit over onverharde wegen bereiken we de gebieden van de Dongs, de Miao’s, de Zhuangs en de Yao’s. Dat zijn slechts een paar van de vijfenvijftig minderheden – de volkeren die niet tot de grote meerderheid van de Han-Chinezen behoren – die onder Mao ruime rechten kregen zodat ze, wonend aan de randen van het rijk, niet op separatistische ideeĆ«n zouden komen. Doorgaans zijn het boeren die de steden van voedsel voorzien. De Zhuangvrouwen zwaaien met kleurrijk gestikte ballen ter grootte van een appel waarin rood en groen de toon aangeven en die versierd zijn met lange, goudkleurige tressen. Als een meisje je met een batterij ballen bekogelt, betekent dat dat ze verliefd op je is, een gebruik dat de Yao’s soms kracht bijzetten door op je tenen te gaan staan. Dit is het diepe China van slangen en beren waaruit de medicijnen en afrodisiaca worden gepuurd die ons later op de markt van Kanton, het huidige Guangzhou, zo fascineerden: gemalen horens van neushorens, massa’s gedroogde zeepaardjes, op stokken geregen schildpadden, hertengeweien, gedroogde galblazen van slangen en andere exotische medicamenten die met suggestieve gebaren aan de man worden gebracht. Maar niets is meer in trek dan de klauw van de beer, een dier dat nu beschermd is. Van de beer zijn de vier poten het lekkerst. Van die vier klauwen zijn de twee voorpoten het meest gewild. Van die twee voorpoten smaakt de rechterklauw hemels, omdat het de poot is waar de beer de hele winter op gesabbeld heeft, zodat de klauw, gesausd en mals als boter, gewogen en gewokt wordt voor hij in je bord belandt.

Piet de Moor

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content