Als jonge Koreaanse immigrant in Amerika legde hij zich fanatiek toe op de studie van het Engels. En dat hij daar briljant in geworden is, bewijst hij andermaal met zijn tweede roman. Mensen die het kunnen weten, omschreven Chang-rae Lee als “een van de twintig beste schrijvers onder de veertig jaar”.

Griet Schrauwen / Foto Lieve Blancquaert

Immer glimlachend, vriendelijk en bescheiden: dat is de indruk die Chang-rae Lee (1965) nalaat. Vooral die bescheidenheid siert hem, want het debuut van deze jonge man werd onderscheiden met vele prijzen, waaronder de prestigieuze Hemingway Foundation/PEN Award en de American Book Award. Lee werd in één adem door zowel The New Yorker als het toonaangevende Britse tijdschrift Granta omschreven als “een van de twintig beste schrijvers onder de veertig jaar”. Gevaarlijk om zulks na een debuut te zeggen, maar zijn tweede boek bevestigt dat Chang-rae Lee een blijver is. En wat voor een.

Zijn eersteling , Moedertaal, is pas in het Nederlands vertaald, en werd in 1995 gepubliceerd als Native Speaker. Het is de geschiedenis van de jonge Henry Park. Zijn Koreaanse opvoeding – het taboe op het tonen van emoties, het belang dat aan het geheugen wordt toegekend, het altijd aanwezige gevoel een vreemdeling te zijn – maakt hem bij uitstek geschikt om spion te worden. Deze eigenschappen, die Henry Park doen uitblinken in zijn werk, zorgen er echter ook voor dat het huwelijk met zijn Amerikaanse vrouw onder druk komt te staan en belemmeren hem bij het verwerken van de dood van zijn zoontje. Henry is nooit zeker van zijn plaats, een eeuwige buitenstaander die de Amerikaanse cultuur van een afstand bekijkt. Als man van twee werelden begint hij te vrezen dat hij ze allebei heeft verraden en tot geen van beide behoort.

Zijn tweede boek, A Gesture Life, dat vertaald werd in Een leven van gebaren, lost de belofte van zijn debuut volledig in . Deze keer is de ikpersoon de Japans-Koreaanse zeventigplusser Franklin ‘Doc’Hata, een onopvallende, wellevende, nette, kleurloze heer die altijd even gedienstig is, maar hij verdringt een afschuwelijk wreed verleden dat steeds vaker de kop opsteekt. Dat levert schokkende scènes op die fel contrasteren met het hoffelijke van de hedendaagse Doc Hata. Een kolonel die een troostmeisje voortsleept als “een ontveld geitenbokje”. Over oude legerhoeren: “Alsof je een zak sojabonen neukt, het is één brakke brij.” Over vogels in een boom die blij de takken schoon pikken nadat een voltreffer een soldaat heeft uiteengereten…

Chang-rae Lees beide boeken zijn bewonderenswaardig genuanceerd, geschreven in een trage verteltrant met veel details. In korte en lange rondtrekkende bewegingen wisselen heden en verleden elkaar nooit toevallig af, lopen verschillende verhaallijnen in elkaar over en komen de karakters tot leven. De schrijver beheerst niet alleen het keurige register van Doc Hata, die in zijn kleine Amerikaanse woonplaats “op bijna oosterse wijze” vereerd wordt, maar ook het harde en grove van hoeren en hoerenlopers.

Was ‘Moedertaal’ het eerste wat u schreef?

Chang-rae Lee: Ik had eerder al verhalen en een novelle geschreven, maar daar was ik niet erg tevreden over. Aanvankelijk koos ik bewust voor blanke Amerikaanse hoofdpersonen omdat ik gewoon niet geloofde dat iemand als ikzelf, een jonge Koreaan, in een Engels verhaal kon figureren. Ik was ervan overtuigd dat geen mens dat zou willen lezen. Maar ik ontdekte dat er iets wezenlijks onbrak aan die verhalen: ik vermeed immers de vraag wie ik zelf was. Omdat ik over blanke Amerikanen schreef, was mijn werk van meet af aan niet-autobiografisch, maar ook in dat geval moet het hoofdpersonage in je verhaal op de een of andere wijze worden gevoed door je eigen persoonlijkheid. Pas in Moedertaal legde ik iets van mezelf in de hoofdpersoon. Dat wil niet zeggen dat het over mij gaat: de gebeurtenissen in het boek zijn niet aan mijn eigen leven ontleend, maar de thematiek houdt er zeker verband mee. Nee, zelfs geen enkel detail komt uit mijn eigen leven. Alles en alle personages zijn verzonnen, maar het zou kunnen zijn zoals ik het beschrijf, want het is wel de manier waarop de meeste ingeweken Koreanen in Amerika leven.

Wat zit er over uzelf in?

Je schrijft altijd over dingen die je dwarszitten, die je angst inboezemen. Het lot van Henry Park was een angstvisioen voor mij. Ik was bang iemand als hij te worden, en in zekere zin ook zoals Franklin Hata uit A Gesture Life. Ik was en ben bang als de dood dat ik iemand zou worden zoals Henry: niet-gedefinieerd, onbeschreven, zonder duidelijk beeld van zichzelf. Henry staat niet echt in het leven, zeker niet in relatie tot zijn eigen gezin.

Park, Hata en ik verschillen van blanke Amerikanen omdat we zijn opgegroeid in een confucianistische manier van denken. Er wordt door Aziaten meestal weinig over emoties gesproken, hoezeer die ook een rol spelen. Dat onderken ik en ik wil het ook niet onder tafel vegen. Maar natuurlijk volstaat dat niet als verklaring van een persoonlijkheid. Om Henry en Hata te begrijpen moet je hen niet zien als vertegenwoordigers van een etnische groepering. Ze zijn individuen. Tot mijn vreugde zegden verschillende niet-Aziaten: “Die Hata is net als mijn man”, of: “net mijn broer.” Ze begrepen dat Hata’s emotionele geremdheid niet in de eerste plaats wortelt in zijn ras, maar vooral in zijn persoonlijkheid. Als ze zouden zeggen: “Nu begrijp ik hoe Aziaten in elkaar zitten”, dan was ik zeer teleurgesteld geweest.

Als in ‘Moedertaal’ helemaal niets autobiografisch is, bent u dus niet met een blanke Amerikaanse getrouwd, zoals de ikfiguur?

(lacht) Nu wel. Maar toen ik het boek schreef, was daar zelfs nog geen sprake van. Ik was nog niet getrouwd, ik had geen kinderen. Maar nu ik getrouwd ben en dochtertjes heb van één en vier jaar oud zou ik er niet meer over kunnen schrijven, denk ik. Het meisje met wie ik trouwde, is wel een blanke Amerikaanse, van Belgisch-Italiaanse afkomst nog wel. Een van haar ouders was afkomstig uit Blankenberge, daar zullen we deze zomer trouwens onze vakantie doorbrengen. Ik was zeer benieuwd hoe onze kinderen eruit zouden zien, met die Koreaanse, Japanse, Italiaanse en Vlaamse voorouders.

En?

They’re beautiful! Eentje heeft een veeleer oosters uiterlijk, het andere een blank, maar ze hebben allebei mooie groene ogen.

Uw eigen vader was dus geen groenteboer, zoals de vader in ‘Moedertaal’?

Helemaal niet. Mijn vader is psychiater en hij is precies het tegengestelde van de vader in het boek. Die vader is een gesloten man, een ruwe, ongevoelige, harde man die zijn gevoelens niet kan uitdrukken. Mijn eigen vader is precies omgekeerd: erg mild en gevoelig. Als ik over hem zou schrijven, zou dat een nogal saaie figuur zijn, niet interessant genoeg want romanpersonages moeten uitgesproken, fascinerend en intens zijn.

Toen ik aan dat boek werkte, woonde ik in New York, vlak bij de handeltjes die door Koreanen werden gerund. En omdat ikzelf Koreaans ben, keek ik heel aandachtig naar ze. Zoals de vader in Moedertaal van opleiding een ingenieur is, zijn veel van die kruideniertjes hoog opgeleid, maar door een gebrek aan taalkennis kunnen ze hun beroep niet uitoefenen.

U kwam als driejarige met uw ouders naar Amerika. Weet u waarom ze wegtrokken uit Korea?

Veel Koreanen verlieten hun vaderland omdat daar – nog steeds – te weinig mogelijkheden zijn. De economie is erg zwak en er zijn niet genoeg jobs. Het land is te klein voor zoveel volk. Hoewel mijn vader in Korea opgeleid was tot arts, waren de mogelijkheden er beperkt voor hem. Hij was een Noord-Koreaan, maar toen daar de oorlog uitbrak, verhuisde hij naar Seoel. Hij kon er niet aarden omdat hij tot een andere gemeenschap behoorde en werd in Zuid-Korea niet geaccepteerd. Korea hangt aan elkaar van de netwerken en vriendjespolitiek. Als je geen deel uitmaakt van de kliek, val je uit de boot en krijg je geen kansen. Mijn vader ging naar de beste scholen, maar hij had niet de juiste contacten. Hij zou niet voortgeholpen worden, maar ook niet gedwarsboomd. Hij had het gevoel dat hij in Amerika meer ontplooiingsmogelijkheden zou hebben. Hij wilde hij zich er specialiseren in de psychoanalyse, maar daarvoor moet je zeer taalvaardig zijn en het is hem dus niet gelukt, ondanks bijkomende opleidingen in het Engels. Hij werd ‘gewoon’ psychiater. Onlangs zei hij nog dat zijn Engels niet goed genoeg is om de nuances in mijn boeken te begrijpen. Zijn Engels is basic en praktisch. Literatuur gaat zijn pet te boven. Hij kwam eerst in

zijn eentje naar de VS om te studeren, vond een job en liet ons overkomen. Ik vraag me soms wel eens af hoe het leven geweest zou zijn als we in Korea waren gebleven, en wat voor iemand ik dan zou zijn.

Namen uw ouders de ‘American way of life’ over, of bleven ze Koreaans?

Na een kort verblijf in New York vestigden we ons in New Jersey, in een stadje waar we het enige Aziatische gezin waren. We hadden geen problemen, maar we waren duidelijk buitenbeentjes en dat doet zich op allerlei manieren voelen. Vooral voor mijn moeder was het heel moeilijk omdat zij geen baan had zoals mijn vader en niet naar school ging zoals mijn zus en ik.

Werd u als Aziatische inwijkeling gediscrimineerd?

Ach nee. Misschien wel als kind, toen ik door andere kinderen werd uitgescholden voor spleetoog en dergelijke. Maar daarna niet meer. Aziaten worden veel minder gediscrimineerd dan zwarten. Wat eigenlijk vreemd is. Zwarten waren er van in het begin van het bestaan van de VS, de Aziaten kwamen pas veel later. Een eerste golf in het midden van de negentiende eeuw, vooral Chinezen. De volgende golf, een grote, zo’n 35 jaar geleden, kwam uit alle mogelijke Aziatische landen.

In veel gevallen verliep het zoals in mijn familie. Mijn vader vond hier een job, dus mocht hij het land in. Daarna liet hij zijn vrouw en kinderen overkomen. Toen hij genaturaliseerd was, kon hij ook zijn broers laten immigreren. Ik heb hier dus een aantal neven en nichten. Ze kwamen als twintigers en dertigers, en op die leeftijd neem je de taal niet zo makkelijk over. Ze spreken nog steeds Koreaans met elkaar, hun Engels is niet erg uitgebreid maar het volstaat om handel te drijven. Een van hen heeft een fietsenwinkel, een andere een fraaie delicatessenzaak bij het Rockefellercenter. Ondanks hun universitaire diploma. Ze verdienen in elk geval veel meer dan ze in Korea zouden kunnen verdienen, ze wonen in een mooi huis, ze zijn gelukkig. Ik denk dat het de meeste uitgeweken Koreanen zo vergaat: ze hebben hoge diploma’s maar ze beginnen een zaak. Of ze nu in de VS of in Australië zijn, overal hebben ze winkeltjes, want dat kunnen ze.

Is taal de sleutel tot integratie?

Volgens mij wel. Maar ik wil niemand de les spellen en zeggen: “Leer de taal.” Mijn neven bijvoorbeeld doen het goed. Ze moeten niet zijn zoals ik.

Hoe komt het volgens u dat Aziaten gemakkelijker zijn geïntegreerd in de VS dan zwarten die wel de taal beheersen?

Om heel ingewikkelde redenen. Een belangrijk verschil tussen Aziaten en Afro-Amerikanen is dat er op de tweede groep wordt neergekeken, maar dat ze wel als Amerikanen worden beschouwd. Dat geldt niet voor Aziaten. Die worden wel gerespecteerd, dikwijls zelfs gewaardeerd, maar niet geaccepteerd als Amerikanen. Hun materiële succes speelt daarbij een rol. In mijn omgeving hoor ik regelmatig de klacht dat die Aziaten pas een paar jaar in het dorp wonen maar nu al in de mooiste en grootste auto rijden. “Hoe doen ze het?” vragen ze zich af. Door harder te werken dan wie ook en zich grote opofferingen te getroosten. Mannen als mijn neven zien hun vrouw en kinderen nooit. Als je een dag niet naar je winkel gaat, redeneren ze, kan dat het einde van je bedrijf betekenen.

De discriminatie van Afro-Amerikanen is vaak onbegrijpelijk. Aziaten mogen in een blanke wijk gaan wonen zonder dat iemand opmerkingen maakt. Maar als een zwart gezin dat doet, komt er protest. Ook in de hogere kringen. Ik hoorde onlangs een bizar maar waar gebeurd verhaal over een zeer rijke, bekende zwarte familie, multimiljonairs die op een prachtig landgoed woonden. Ze wilden hun woning verkopen voor vijf miljoen dollar, echt upper-class. Het huis raakte niet verkocht, hoewel het in een uitstekende wijk lag en het die prijs zeker wel waard was. Toen zei de bemiddelaar van het immobiliënkantoor: “Ik zeg het niet graag, maar misschien is het beter dat u uw familieportret weglaat uit de advertentie. Ik vrees dat mensen geen huis willen kopen van een zwarte familie, hoe rijk ook.” Ze haalden de foto weg, en plots kregen ze tal van aanbiedingen van potentiële kopers. Het racisme is dus echt niet enkel gericht tegen arme of problematische zwarten. Ik geloof niet dat iets dergelijks een Aziatisch gezin zou overkomen. Aziaten zijn in de VS altijd beschouwd als minder bedreigend, minder ‘anders’. Het is ook zo dat de Aziatische gemeenschap voor zichzelf en de nieuwkomers zorgt.

U beschrijft in ‘Moedertaal’ hoe Koreanen de nieuwelingen uitbuiten: voor een hongerloon mogen ze vele uren in hun winkel werken.

Zo gaat dat nu eenmaal, inderdaad. De nieuwe immigranten komen van de boot of het vliegtuig, ze hebben dringend een baan nodig en die zoeken ze bij andere Koreanen. Ze krijgen amper 250 dollar per week voor hard labeur, maar die nieuwelingen weten ook dat zij ooit hetzelfde zullen doen.

In ‘Moedertaal’ zijn de Koreanen ook racistisch tegenover zwarten: “A black face in the shop means trouble”, zegt de vader bijvoorbeeld.

Ja, veel Aziatische immigranten die in zwarte wijken wonen, denken op die manier. Kort nadat het boek werd gepubliceerd, zijn er tal van rellen tussen zwarten en Koreanen uitgebroken in Los Angeles en in New York. Er zijn toen ook veel Koreaanse winkels platgebrand.

Welke taal spreekt u eigenlijk met uw ouders?

Toen ik jong was: Koreaans. Later sprak ik Engels, zij nog steeds Koreaans. Ik begrijp de taal dus uitstekend, maar spreek ze niet meer zo best. Als kersverse immigrant sprak ik alleen Koreaans. Ik herinner me nog zeer goed dat ik naar de kleuterschool ging toen ik vijf jaar oud was. Het eerste jaar op school heb ik niets gezegd, een heel schooljaar, geen gebenedijd woord. Het was heel verwarrend: er gebeurde van alles om mij heen en ik snapte er niks van. Ik was er wel, maar was er niet bij betrokken. Ik luisterde wel zeer aandachtig. Ik denk dat dat een zeer bepalende gebeurtenis is geweest in mijn leven: sindsdien ben ik geobsedeerd door taal.

Vandaar dat uw Engels veel beter is dan dat van veruit de meeste Amerikanen?

(lacht) Denk ik wel, ja. Veel schrijvers worden schrijver omdat ze verhalen willen vertellen. Ik vertel ook een verhaal, maar dat komt bij mij niet op de eerste plaats. Ik wil vooral de taal exploreren, zien wat ik ermee kan doen. In mijn ijver en ernst om het Engels onder de knie te krijgen, ben ik heel ver gegaan. Ik heb ontzettend veel gelezen, ik heb literatuur gestudeerd, ik doceer literatuur, maar mijn relatie met het Engels is nog steeds gebaseerd op vrees: ik denk soms nog dat ik het niet goed genoeg beheers. Engels is nu mijn belangrijkste taal, maar het is niet mijn moedertaal: ik heb ze echt zeer bewust moeten leren, ik kreeg ze niet vanzelf en ik ben er nog steeds onzeker over. Omdat ik mijn hele leven bang ben gebleven dat ik me nooit goed zou kunnen uitdrukken in het Engels, heb ik er dus maar mijn beroep van gemaakt om mezelf in het Engels uit te drukken.

Sinds vijf jaar bent u professor aan New Yorks Hunter College. Duurde het daarom vier jaar om een tweede roman te schrijven? By the way: is het gebruikelijk in de VS dat iemand op zijn 31ste al universiteitsprofessor is?

Voor een professor is dat jong, ja, het komt niet zo vaak voor. Gewoonlijk ben je op die leeftijd assistent of zo. Maar of het me van het schrijven weghield? Niet echt. Het probleem met mijn tweede roman was dat ik er twee jaar aan gezwoegd heb en dan alles in de vuilnisbak kieperde. Ik hield er niet meer van. Het was wel oké, maar niet goed genoeg, het werkte niet. Heel triest is dat: twee jaar werk wegsmijten, daar word je bijna suïcidaal van (lacht). Maar gelukkig had ik een inspiratie voor een ander boek. Ik had gelezen over de troostmeisjes, jonge meisjes die tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Japanners in de prostitutie werden gedwongen voor het Japanse leger. Die meisjes waren veelal van Koreaanse origine. Door wat ik las, was ik zo geraakt dat ik er een boek over wou schrijven.

Keerde u terug naar Seoel om met gewezen troostmeisjes te praten?

Inderdaad. Ik wou absoluut geen fouten maken in deze delicate materie. Toch is ook dit verhaal geheel verzonnen. Al vertrokken Japanse soldaten na de oorlog gewoon naar huis en gingen ze door met hun leven, Franklin Doc Hata uit het boek heeft nooit echt bestaan. De realiteit van vijf meisjes voor tweehonderd mannen echter wel. Ook die van de medische officiers die de troostmeisjes in conditie moesten houden, wat betekende dat die meisjes per dag twintig, dertig mannen moesten aankunnen. Verschrikkelijk. Je zou willen dat het nooit gebeurd was…

Moedertaal, Anthos, 20,19 euro.

Een leven van gebaren, Anthos, 24,96 euro.

De schrijver beheerst niet alleen het keurige register, maar ook het harde en grove van hoeren en hoerenlopers.

Aziaten worden veel minder gediscrimineerd dan zwarten. Wat eigenlijk vreemd is. Zwarten waren er van in het begin van het bestaan van de VS.

Omdat ik mijn hele leven bang ben gebleven dat ik me nooit goed zou kunnen uitdrukken in het Engels, heb ik er dus maar mijn beroep van gemaakt om mezelf uit te drukken in het Engels.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content