CECIL BEATON Portretten van een moderne decadent

Hij fotografeerde in een halve eeuw familie, vrienden en kennissen, mannequins, Hollywood-sterren, zichzelf en de Britse koningin. Beatons verzameld werk zou best wel eens de ultieme portrettengalerij van de twintigste eeuw kunnen zijn.

Jesse Brouns Foto’s Cecil Beaton Archive, Sotheby’s

In zijn memoires staat de volgende uitspraak, opschepperig en eigenlijk nauwelijks te geloven : ?Mijn allereerste herinnering was die aan een vrouw die danste op een tafel bij Maxim’s.? Dit vat de persoonlijkheid van Sir Cecil Beaton goed samen. De man hield van luxe en glamour, van spiegels en verkleedpartijen. Hij was een stijlvolle romanticus, een zelfgenoegzame levensgenieter, een flamboyante decadent die zich in de sixties van onze eeuw nog in het fin de siècle waande. Beaton was nochtans allesbehalve ouderwets, meer een trendsetter dan een navolger. Iedereen die enigszins meetelde in de transatlantische beau monde dartelde langs zijn objectief. Vijftig jaar lang vereeuwigde hij de sterren van het theater, de high society, de kunst, de koningshuizen en Hollywood. Nancy Cunard en Edith Sitwell, de legendarische muze van de Britse literaire scène, in de jaren twintig. Coco Chanel, Elsa Schiaparelli, Savador Dalí, Picasso en Marlene Dietrich in de jaren dertig. Greta Garbo, de kunstenaar Walter Sickert en het jonge oorlogsslachtoffertje Eileen Dunne in de jaren veertig. Audrey Hepburn, Jean Cocteau en Marilyn Monroe in de jaren vijftig. Andy Warhol, David Hockney, Twiggy en Mick Jagger in de jaren zestig.

Toen hij werd geboren in 1904, regeerde koning Edward VII over het Britse rijk. De belle époque, de zorgeloze periode van sierlijke krullen en lange vakanties aan de Mediterranée, was nog niet over haar hoogtepunt heen. In Londen had het puritanisme van de Victoriaanse tijd plaatsgemaakt voor hernieuwde vrijheid, extravagantie, raffinement en optimisme. Beaton proefde voor het eerst van de tijdgeest toen hij amper drie was, amper een kleuter. Terwijl hij op een ochtend bij zijn moeder in bed lag, zoals dat in huize Beaton de gewoonte was, viel zijn blik op een blinkende postkaart met het portret van Lily Elsie, een populaire musicalactrice. ?Mijn hart sloeg over bij het zien van zo’n schoonheid?, luidt het in zijn memoires. ?Die dag ben ik de prenten van mijn heldin beginnen verzamelen.?

Lily Elsie was de vleesgeworden incarnatie van glamour, de schoonheid in eigen persoon. Beaton zou haar beeltenis nooit vergeten. Jaren later nog vroeg hij zijn modellen dezelfde pose aan te nemen als Elsie, kwetsbaar en tegelijk vastberaden, met een ruiker plastic bloemen losjes in de vuist.

Vader Beaton, die in hout handelde, had voor zijn artistieke zoon een carrière als zakenman op het oog. Maar Cecil zag zijn toekomst helemaal anders : niet achter een bureau in de City, wel op de podia van West End, de Londense theaterbuurt. Aan de universiteit gedroeg hij zich als een nakomeling van Oscar Wilde, arrogant maar wel steeds geestig. ?Toen ik op Cambridge aankwam,? schreef hij zelf, ?koos ik voor de roeping van estheet.? Beaton had een hekel aan studeren, en bracht het liefst zijn tijd door op de planken van de Amateur Dramatic Society, de toneelvereniging van de universiteit, waar hij enerzijds de kracht van de illusie ontdekte, en anderzijds de illusie van het theaterkostuum. Hij liep graag rond in dameskledij, en ontwierp veertig jaar later nog altijd kostuums en decors, onder meer voor de filmklassiekers Gigi en My Fair Lady (hij kreeg er een stel oscars voor).

Als Beaton niet acteerde, dan speelde hij met zijn fototoestel, een simpele Kodak die hij van zijn ouders cadeau had gekregen. Hij vroeg zijn moeder en zijn zussen Nancy en Baba te poseren, en haalde ook zijn vrienden voor de lens. Af en toe fotografeerde hij zichzelf. Beaton was een dandy, dus een narcist, al noemde hij zijn introspectieve foto’s liever een zoektocht naar zichzelf en zijn plaats in de wereld. Die vond hij aan het roer van de Londense beau monde, een eclectisch gezelschap van rijke erfgenamen, mensen uit de theaterwereld, aristocraten, kunstenaars en bohémiens. Beaton werd in recordtempo de uitverkoren fotograaf van de Bright Young Things van tussen de twee wereldoorlogen, ontsnapt aan de loopgraven en geobsedeerd door hun eigen reflectie op glanspapier. Met de nodige kostuums, lampen en accessoires kon Beaton van hun fantasmes werkelijkheid maken. The Honorable Stephen Tennant, legendarisch lid van de high society, werd aldus een Prince Charming, zusje Nancy Beaton een feeërieke debutante, Rex Whistler een gitaar spelende geitenhoeder en Diana Manners een madonna met kind.

In november 1927 werd voor het eerst een tentoonstelling aan zijn werk gewijd. The Sunday Herald beschreef de openingsavond als ?een fascinerend spektakel van spetterende schoonheden die zo goed mogelijk hun best deden om op hun portretten te lijken?.

Everybody’s Weekly schilderde het beeld van een ijdele Beaton ?die ontdekt had dat de geverniste vleugelpiano in het salon van zijn moeder een perfect reflecterend oppervlak was voor de moderne Narcissus?. (Op de tentoongestelde foto’s spiegelden zijn modellen zich in de piano, zilverpapier, glas of een wateroppervlak. Alles moest blinken. Zoals de postkaartjes van Lily Elsie.)

Ongeveer tezelfdertijd werd Beaton, wiens reputatie als mondain portrettist gauw was gemaakt, binnengehaald bij Vogue. Aanvankelijk leverde hij alleen getekende karikaturen, maar na enkele maanden verschenen zijn eerste foto’s in de Britse editie van het blad. Beaton bleef daarbij een overtuigd knoeier. ?Ik maak foto’s om, simpelweg, de tijd te verdrijven?, verklaarde hij in 1929 aan een Britse krant. Maar dat zelfgenoegzaam amateurisme kreeg een flinke deuk toen Amerika begon te wenken.

In 1928 maakte hij zijn eerste overtocht naar New York, op uitnodiging van Edna Chase, hoofdredactrice van de Amerikaanse Vogue. Enkele maanden later tekende hij een vast contract met Condé Nast, de uitgever van het invloedrijke damesblad, waarin op dat ogenblik ook Edward Steichen en George Hoyningen-Huene hun sindsdien legendarisch geworden foto’s publiceerden.

Toen Beaton zich voor de tweede keer in New York aanmeldde, vroeg Condé Nast hem in de toekomst wat professioneler te werken. Het kon zeker geen kwaad, vond de directeur, om te evolueren. De fotograaf moest dus maar eens een degelijk toestel gaan gebruiken.

De simpele Kodak uit zijn jeugd was een gadget geworden, het wapen van Beatons gespeelde naïviteit, en een veel beschreven accessoire in de societykronieken van de Angelsaksische pers. Beaton ruilde de Kodak voor een veel duurder toestel. Hij beschouwde zijn overgave als een persoonlijke nederlaag, een symbolische castratie. Enkele dagen later probeerde hij zijn nieuwe materiaal uit in Hollywood : de foto’s waren zienderogen beter.

Beaton heeft nooit de moeite gedaan om de techniek van de fotografie onder de knie te krijgen. Het zware werk, zoals ontwikkelen en afdrukken, liet hij aan de laboratoria over. Hij was een kunstenaar, een wonderkind, en voor zulke vervelende, bijkomstige taken had hij echt geen tijd. In tegenstelling tot het merendeel van zijn tijdgenoten bezat hij ook geen studio. Beaton gebruikte het salon van zijn moeder en later zijn eigen woningen. Soms diende het appartement van zijn modellen als decor. En hij kon natuurlijk ook altijd in de befaamde studio’s van Vogue terecht.

Tussen 1931 en 1938 reisde Beaton met regelmaat naar de Verenigde Staten. Aan de oostkust geraakte hij bevriend met de getalenteerde couturier Charles James. Hij fotografeerde er de topmodellen van zijn tijd, onder wie Marquesa de Casa-Maury en Marion Moorehouse. Aan de westkust portretteerde hij de vedettes van de filmstudio’s. ?De Apollo’s en de Venussen zijn overal?, noteerde hij in zijn dagboek. ?Het lijkt alsof het godenvolk zijn domicilie heeft gekozen in Californië.?

In Parijs, waar hij regelmatig voor de Franse editie van Vogue werkte, ging hij het liefst om met de intelligentsia : Jean Cocteau, Jean Marais, Gertrude Stein, Serge Lifar en Colette, de schrijfster met de wilde haren van wie hij een beroemd geworden portret heeft gemaakt.

Cecil Beaton schonk de modefotografie een nieuwe taal, beïnvloed door de vele kunstenaars die hij onder zijn vrienden telde. Zijn decors combineerden elementen uit het surrealisme met neobarok en neoromantiek. Zoals veel van zijn tijdgenoten had Beaton een passie voor protserige ornamenten, zoals in cellofaan gehulde cherubijntjes, drifthout, kerstboomslingers, papieren bloemen, Chinese lantaarns, en zelfs vliegenkloppers en keukenaccessoires. ?Laten we geen schrik hebben van het woord : het resultaat was vaak ridicuul?, schreef Beaton.

?In de jaren dertig zochten de modefotografen hun weg?, trachtte hij zich te verdedigen. ?Ik moet toegeven dat ook ik me heb laten gaan in de onbezorgdheid van stijl die toen zo in trek was. Mijn foto’s werden meer en meer rococo, alsmaar surrealistischer. Vrouwen van de wereld en mannequins werden gefotografeerd in de extravagantste poses, de Griekse tragedies waardig.?

Op zo’n typisch Beatoneske sessie wordt Helen Bennet, een van zijn favoriete modellen, omringd door reusachtige blokken ijs. De foto’s waren bedoeld voor de modepagina’s van Vogue, en droegen als titel How To Keep Cool.

Mettertijd werden Beatons foto’s puurder, bedaarder, en in zekere zin klassieker. De zelfportretten uit de late jaren dertig waren minder speels, maar ook dreigender dan tevoren. Vanaf 1936, toen in de verte al de Tweede Oorlog dreigde, was er nogal wat reactie gekomen tegen de romantische excessen en de excentriciteit van de moderne modefotografie. Beaton bedacht daarop een nieuw soort realisme. Hij zou de eerste zijn geweest die haute couture fotografeerde tegen een achtergrond die nu eens niet uit Louis XV-meubels bestond. Zijn decors waren vervallen treinstations, de vuile muren van stoffige appartementsgebouwen, bouwwerven en later, toen de oorlog eindelijk losbarstte, de ruïnes van gebombardeerde steden. Die min of meer realistische aanpak was mode geworden, wat Dr Agha, de snobistische artdirector van Vogue, maar matig kon appreciëren. Beaton was dus niet langer welkom bij het blad. Ook al omdat een aantal van zijn foto’s de joodse gemeenschap beledigd zou hebben. De Tweede Wereldoorlog veranderde zijn leven. Hij trachtte zijn reputatie van antisemiet kwijt te geraken door reportages te maken voor het ministerie van Informatie en het nieuwsblad Life, een hele koerswijziging.

In 1940 dwaalde hij door de straten van Londen. Het jaar daarop volgde hij de soldaten van de Royal Air Force. Tussen 1942 en 1945 bezocht hij Noord-Afrika, India en het Verre Oosten. Beaton fotografeerde de oorlog als een spektakel, een uit de hand gelopen modereportage : ironisch, gedeeltelijk fictief, met theatrale kaders en groteske elementen, en soldaten op de plaats waar enkele maanden eerder nog ’s werelds best betaalde mannequins hadden gestaan. In de woestijn van Libië nam hij uitgepuurde foto’s van de ronde metalen vormen van achtergelaten kanonnen. Vogue drukte de foto’s af met als titel Desert Design. In de bijhorende tekst werd gesteld dat Beaton schoonheid vond in macabere vormen. Zelf gaf hij graag toe dat zijn oorlogsfoto’s geen enkele actualiteitswaarde hadden. De oorlog was een decor, in tegenstelling tot de veel realistischere foto’s van bijvoorbeeld Robert Capa, bij wie de oorlog de essentie was.

Na de oorlog hernam Beaton zijn activiteiten als modefotograaf voor Vogue (de geschillen tussen beide partijen waren al in 1940 uitgevochten), en vanaf 1956 voor de stijlvollere concurrent Harper’s Bazaar. Beaton was al lang niet vooruitstrevend meer, maar wel nog onmiskenbaar elegant. Terwijl Richard Avedon en Irving Penn de modefotografie nieuwe wegen deden inslaan, later gevolgd door William Klein, Helmut Newton en Guy Bourdin, nam Beaton genoegen met zijn titel van levende legende, een rol die de dandy van vroeger goed lag. Sinds 1939 had hij regelmatig het Britse koningshuis gefotografeerd. In zijn memoires staan lange pagina’s over zijn ontmoetingen met de koningin, prinsen en prinsessen. Hij vereerde het establishment, maar was evenzeer gefascineerd door de vaak als decadent afgeschilderde popcultuur.

Door de jongste garde werd hij beschouwd als een van de weinige mensen die een zekere notie van stijl had bewaard, een dinosaurus van de golden twenties. Beaton werd geadopteerd door Swinging London. De aantrekkingskracht was wederzijds. ?Ik vind de jongeren zo anders, zo mooi, zo dynamisch?, schreef hij in februari 1974 in zijn dagboek. ?Men zou zeggen : creaturen van een andere planeet.?

Hij liet Twiggy, Jean Shrimpton en Penelope Tree poseren in mini-jurken. Hij fotografeerde Mick Jagger op de televisie, Keith Richard aan de rand van een zwembad in Marrakech, en een langharige jongeman met de naam Gervase als naakte Narcissus die zichzelf bewondert in een vijvertje. In New York maakte hij portretten van Andy Warhol en twee van diens superstars, Viva en Candy Darling. In Parijs woonde hij in 1971 het Bal Proust bij, georganiseerd door de Rothschilds, een van de meest exclusieve feestjes van de twintigste eeuw. Beaton ging verkleed als de seigneur-photographe Nadar, en hij keerde naar huis terug met portretten van Jane Birkin en Marisa Berenson, voor zijn verzameling prentjes.

Zijn laatste fotosessie dateert van februari 1973, een jaar nadat hij eindelijk de titel Sir voor zijn naam had mogen plakken. Tina Chow, zelf een legendarische nachtvogel en enkele jaren geleden overleden aan de gevolgen van aids, poseerde. Niet veel later kreeg Beaton zware gezondheidsproblemen. Werken, of om het in de woorden van Beaton uit te drukken de tijd verdrijven, ging voortaan veel moeilijker. Hij probeerde het nog enkele keren, het laatst in de lente van 1979, toen hij voor de Franse Vogue als gastvedette de haute couture fotografeerde. Hij overleed op 18 januari 1980 in zijn huis in Wiltshire. Decennia eerder, in 1935, had hij zijn autobiografie al perfect samengevat : ?Ik ben erin geslaagd mijn leven te leiden in een onwerkelijkheid waarin alles amusement was.?

De tentoonstelling ?Cecil Beaton : Portraits d’un esthète, de Marlene Dietrich à Mick Jagger? loopt tot 16 maart in het Hôtel de Sully (rue Saint-Antoine 62, Parijs). Van 27 maart tot 11 mei is ze te zien in het Musée national d’histoire et d’art in Luxemburg.

V.l.n.r. : zelfportret (1951), zus Nancy Beaton als starlet voor het Galaxy Ball (1929), couturier Charles James neemt een jas van zwarte zijde in voor Vogue (1948), Greta Garbo (1946).

Rolling Stone Keith Richard in Marrakech (1967).

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content