Bijna 30 jaar werkte Theo Kars aan de vertaling van de omvangrijke Memoires van Casanova, en hij schreef ook een monografie over de dertien laatste jaren van diens leven. Kars geeft een totaal ander, genuanceerd beeld van de gedoodverfde vrouwenloper.

Na het verschijnen van het twaalfde deel was de Nederlandse vertaling van de Memoires van Giacomo Casanova twee jaar geleden eindelijk compleet. Als inleiding op deze serie verscheen recent een selectie liefdesverhalen onder de titel De minnares van de officier. De Venetiaan was niet alleen een liefhebber van vrouwelijk schoon en feminiene esprit, maar Casanova was ook beslagen in uiteenlopende gebieden als literatuur, wetenschap, filosofie en politiek. Ten onrechte is Casanova’s naam exclusief verbonden aan de kunst van het verleiden.

Giacomo Casanova (1725-1798) reisde bij leven door bijna heel Europa, een continent waarop hij een beroemdheid was. Hij ging om met vorsten, filosofen en kunstenaars als Mozart en Voltaire. Casanova was een man van grote eruditie en ongekende talenten. Hij schreef wetenschappelijke en muzikale verhandelingen, essays over wiskunde en filosofie, romans, toneelstukken en satirische gedichten. Het libretto van Mozarts opera Don Giovanni is deels van de hand van Casanova, en de hedendaagse muziekwetenschap dankt veel van haar historische kennis over zangers en musici van de 18de eeuw aan zijn geschriften. Casanova was echter ook een avonturier. Hij draaide er zijn hand niet voor om lichtgelovige lieden geld uit de zak te kloppen met behulp van zijn enorme kennis van occulte zaken, of om regeringen zijn diensten als spion aan te bieden. Hij was bovendien een verwoed gokker en een berucht rokkenjager. Tot 1960 heeft eigenlijk alleen zijn reputatie als verleider hem overleefd. In films en romans is het stereotype van Casanova als vrouwengek verder gecultiveerd.

Cineasten en romanschrijvers ontwierpen een weinig vleiend beeld van de geleerde zwerver. Pas met de publicatie van de volledige versie van Casanova’s memoires, heeft deze eenzijdige visie langzaam plaatsgemaakt voor een genuanceerd portret. Voor het Nederlandse taalgebied is dit de verdienste van Theo Kars. Niet alleen heeft Kars van de vroege jaren ’70 tot de late jaren ’90 gewerkt aan de vertaling van de Memoires, hij schreef ook een monografie over de dertien laatste levensjaren van Casanova, een periode die in de Memoires helemaal niet, en in de vele studies over deze auteur nauwelijks aan bod komt.

Theo Kars heeft meer dan eens het etiket ‘Hollandse Casanova’ opgeplakt gekregen. De vergelijking tussen de Italiaanse auteur en zijn Nederlandse vertaler lijkt op het eerste gezicht niet zo vergezocht, want Kars publiceerde in 1967 de sindsdien vele malen herdrukte roman De verleider, waarin een freelance-vertaler aan de hand van een aantal veroveringen nauwgezet zijn verleidingstactieken beschrijft. Toch is Casanova volgens Kars allerminst een voorbeeldfiguur voor hem geweest.

Theo Kars: Wat ik altijd zo aan Casanova heb bewonderd, is de eerlijke en consequente wijze waarop hij zijn credo – ‘Ik leef om mijn zintuiglijk genot te ontwikkelen’ – in de praktijk heeft gebracht. In dat opzicht was hij een voorbeeld. In veel andere opzichten ben ik echter zijn tegenpool. Hij hield bijvoorbeeld van reizen, ik niet. Ik beweeg me uitsluitend tussen de twee plekken waar ik in de loop der jaren wortel heb geschoten: Ibiza en Amsterdam.

Casanova was een conformist, wiens meningen overeenkwamen met de gangbare opinies in zijn tijd, ik ben een principiële non-conformist. Casanova vlinderde van vrouw naar vrouw, ik heb in mijn leven een aantal langdurige verhoudingen met vrouwen gehad, waaronder één van veertien jaar. In mij steekt weliswaar een Casanova, maar die tref je aan in elke man. Veel brave burgervaders laten die Casanova hun leven lang niet aan de oppervlakte komen. Andere mannen, zoals ik, geven soms of geregeld toe aan die impuls.

Dan heeft u dus niet alleen zijn levensmotto, maar ook zijn drang tot verleiden met hem gemeen.

Ik zie verleiden vooral als een spel, bijna een ritueel, tussen twee mensen. Ik beschrijf het ook zozeer als een ritueel, dat sommige lezers De verleider als een soort handboek beschouwden. Ze hebben daardoor de ironie van een aantal hoofdstukken niet gezien. Gelijkwaardigheid en vrijwilligheid zijn essentiële aspecten van het verleiden, en bij veel van Casanova’s avonturen was daarvan geen sprake. Als hij zijn oog liet vallen op een bepaalde vrouw moést hij die hebben, koste het wat het kost. Soms, vooral als hij haast had, interpreteerde hij dat kosten zeer letterlijk, en kocht hij eenvoudigweg de seksuele diensten van die vrouw. Hij schrok er ook niet voor terug om haar te manipuleren en bijvoorbeeld met een huwelijksbelofte te zwaaien.

Kun je zeggen dat hij gewetenloos was in dit opzicht?

Nee, want op het moment dat hij zo’n belofte deed, meende hij ook honderd procent wat hij zei. Als hij er later spijt van kreeg, probeerde hij overigens wel een passende oplossing voor dit netelige probleem te vinden. Zo beschrijft hij in zijn Memoires hoe hij eens een alternatieve huwelijkspartner voor een meisje vond. ‘Je gaat wel trouwen, maar niet met mij’, zei hij haar, en stelde de totaal verbouwereerde jongedame vervolgens voor aan een bevriende advocaat. Het huwelijk werd trouwens een succes. Toen Casanova de vriend dertig jaar later bezocht, waren zowel hij als zijn vrouw hem nog altijd dankbaar voor het arrangement van destijds.

Casanova had een ongelooflijk dynamische persoonlijkheid. Ik ben wel eens jaloers op de enorme energie die hij moet hebben gehad, maar ik heb ook meer dan eens verbaasd gestaan over zijn minstens even indrukwekkende staaltjes van impulsiviteit. Zo beschrijft hij hoe hij een keer in Londen langs de Theems liep met loden kogels in zijn zakken. Hij had die verzwaard, om er zeker van te zijn dat hij zou verdrinken als hij in het water zou springen. Tijdens zijn wandeling kwam hij echter een vriend tegen die een praatje met hem begon, en hem vervolgens voorstelde ergens iets te gaan drinken. Even later zaten ze gezellig in een etablissement, en was hij helemaal vergeten dat hij nog maar kort daarvoor vast van plan was geweest zelfmoord te plegen.

J. Rives Child toont in zijn biografie over Casanova aan, dat de Memoires erg waarheidsgetrouw zijn. Ook als Casanova misschien niet de grote verleider was waarvoor het nageslacht hem heeft aangezien, toch staat vast dat hij er een zeer losse levenswandel op nahield. Was dat uitzonderlijk in zijn tijd?

Nee. De seksuele moraal was veel losser in de 18de eeuw dan in de preutse 19de, en zelfs dan in de tamelijk vrije 20ste eeuw.

Casanova verkeerde veel in toneelkringen. Daarin was het gebruikelijk dat een actrice een rijke beschermheer had, en er tegelijk een of meer minnaars op nahield. De Memoires zijn pas tientallen jaren na Casanova’s dood gepubliceerd. Toen in 1821 de eerste druk ervan verscheen, was de moraal al erg veranderd en werden Casanova’s geschriften als zedeloos beschouwd. Daar ligt ook de basis voor zijn postume reputatie als rokkenjager. Er is in de jaren daarna ook heel wat weggelaten of veranderd. In Franse roofdrukken werden bepaalde amoureuze passages aangescherpt en politieke aspecten verdraaid. Casanova bleek ineens een vurig republikein en voorstander van de Franse revolutie, terwijl hij altijd een monarchist is geweest. De bekendheid die Casanova in zijn eigen tijd genoot, was dan ook allerminst gebaseerd op zijn prestaties als vrouwenloper, maar op zijn geschriften. En vooral op zijn beroemde ontsnapping uit het Dogenpaleis in Venetie, waar de regering hem had gevangengezet wegens zijn vermeende opruiende uitvallen tegen de godsdienst. Dat was vóór hem nog nooit iemand gelukt.

Men heeft ook lang aangenomen dat het slecht is afgelopen met Casanova. In uw boek ‘De strijd tegen de tijd’ schrijft u bijvoorbeeld: “Oud zijn en arm, lijkt mij het ergste wat een levenslustig mens kan overkomen. Ik kende een schokkend voorbeeld daarvan: Casanova.” Hoe bent u erachter gekomen in welke omstandigheden hij werkelijk zijn laatste jaren heeft gesleten?

Ik heb het altijd heel vreemd gevonden dat iemand die met zoveel plezier heeft geleefd en ook duidelijk met zoveel genoegen op zijn leven kon terugkijken, de laatste dertien jaar van zijn leven een nukkige oude man zou zijn geweest. Dat leek me te veel een calvinistische wensdroom: iemand die zo genotzuchtig had geleefd, moest wel slecht aan zijn einde komen. Ik had echter ook concrete aanwijzingen voor mijn afwijkende visie. De Memoires breken plotseling af in de beschrijving van zijn 49ste levensjaar en zijn niet afgerond. Dat deed mij vermoeden, dat er oorspronkelijk een dertiende en misschien zelfs een veertiende deel moet hebben bestaan dat later verloren is gegaan. Casanova heeft de laatste jaren van zijn leven op een kasteel in Bohemen doorgebracht. De archieven in de landen achter het voormalige IJzeren Gordijn zijn tientallen jaren niet toegankelijk geweest en nauwelijks doorzocht, laat staan geïnventariseerd. In de hoop meer over de laatste levensjaren van Casanova te weten te komen, ben ik in ’97 naar Tsjechië gereisd.

Ik had al enorm veel informatie gekregen van Marco Leeflang, een echte ‘Casanovist’, die in de loop der jaren veel materiaal over met name deze periode had verzameld. Dat materiaal bestond niet alleen uit brieven van en aan Casanova, maar ook uit een dagboek van een medebewoner van het kasteel. Zo heb ik ontdekt dat Casanova helemaal geen eenzame en arme man was, maar integendeel iemand die nog altijd met volle teugen van het leven genoot. Hij schreef, nam deel aan toneel- en dansavonden en voerde een omvangrijke correspondentie. Uit de notities in het dagboek van de medebewoner blijkt bovendien dat hij dezelfde charmante en vriendelijke man was als vroeger.

Typerend daarvoor vond ik ook een brief van Casanova aan een dame. In het laatste stuk van zijn leven kreeg hij last van zijn nieren, en als gevolg daarvan had hij waterzucht. Zijn buik zwol enorm op, zodat hij nog slechts in een stoel kon zitten. In die brief beschrijft hij zijn ellendige lichamelijke toestand en zijn naderend einde, en toch kon hij het niet laten te eindigen met een grapje: ‘Uw tot zijn laatste ademtocht trouwe…’ Iemand die met de dood voor ogen nog tot ironie in staat was, kan nooit een wrokkige oude man zijn geweest.

De afgelopen decennia is het beeld van Casanova aardig bijgesteld. Zou het inmiddels geen tijd worden ook zijn andere werken te vertalen?

Nee, om de eenvoudige reden, dat het niet werkelijk de moeite waard is. Hij publiceerde bijvoorbeeld een futuristische roman, Icosamoron, maar aan het eind van de 18de eeuw zijn er vrij veel van dergelijke romans verschenen. Vanuit een modern standpunt zijn ze echt niet meer interessant. Ook zijn wetenschappelijk werk is achterhaald. Zijn Memoires zijn niet alleen het enige, maar ook het beste dat de tand des tijds heeft doorstaan.

U heeft jaren met Casanova ‘geleefd’. Moest u niet enigszins afkicken toen de vertaling van het laatste deel klaar was?

Ik heb afscheid genomen van Casanova op het moment dat ik in het kasteel in Bohemen de stoel zag, waarin hij zijn laatste weken gesleten heeft. Die stoel heb ik ook gefotografeerd en in mijn monografie De laatste jaren van Casanova afgebeeld. Het aanschouwen van deze stoel veranderde echter niets aan het beeld dat ik me in de loop van de tijd van Casanova gevormd had. Ik heb hem leren kennen als een vriendelijke, behulpzame man. Indien hij werkelijk het gewetenloze individu was geweest waarvoor men hem lange tijd heeft aangezien, had ik nooit met zoveel plezier en interesse aan de vertaling van zijn Memoires kunnen werken. Net zo min als je jaren aan een stuk kunt samenleven met een man of vrouw die je niet mag, kun je je als vertaler jarenlang bezighouden met een auteur wiens persoon je tegenstaat.

Giacomo Casanova, ‘De minnares van de officier’, vertaald uit het Frans door Theo Kars, Atheneum-Polak & Van Gennep, 106 blz., 500 fr.

Piet de Moor & Jeroen Kuijpers

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content