CAROLINE WALTMAN

De helft van je lichaam in het luchtledige. Vleugellam, monddood, blinde vlekken, verwarring. Echt iets voor oude mensen. Caroline Waltman was 24 toen het haar overkwam. Een herseninfarct. Ze schreef er een boek over.

Het is 1994. Caroline Waltman is op weg naar Leeuwarden om er aan de slag te gaan bij de Nederlandse PTT. Ze is vooraan in de twintig, ambitieus, gedreven, nieuwsgierig. Voor deze baan is ze bereid om haar vriend in de week achter te laten in Amsterdam. De vraag of de liefde dat overleeft, wordt niet gesteld. Het eerste weekend dat ze weer samen zijn, is een feest. Veel te vertellen, veel goed te maken. Tot Caroline, midden in een mop, wordt getroffen door een herseninfarct. Ze belandt in het ziekenhuis en vervolgens in een revalidatiecentrum. Het duurt acht maanden voor ze naar huis kan. Een veelbelovende carrière in de marketing wordt ingeruild voor het leven van een gehandicapte vrouw.

Caroline Waltman is een uitzondering in de statistieken. Een herseninfarct op je vierentwintigste is merkwaardig. Het zijn de twee seconden van haar leven die zij zich het best herinnert. Ze trekken een dikke rode streep door plannen, illusies en verwachtingen. Werpen haar zonder reddingsboeien in het water. Averechts. Met vernauwde blik. En heel bang. “In leven zit een grens”, zegt zij tijdens het interview. “Onder die grens is het maakbaar, erboven is het niet maakbaar. Een herseninfarct is boven die grens. Ik heb een grote dreun gekregen. Maar ik wilde wel terug. Door het op te schrijven sta ik weer quitte.” Zee heet haar verhaal. Het gaat over zorgeloos, zelfs een beetje brutaal in het volle leven staan. En vervolgens zonder waarschuwing geconfronteerd worden met het jaar nul. Over worstelen met een lijf dat niet meer gehoorzaamt. Over de emoties die daarmee samengaan en de lange reis die het vergt om alles weer in de hand te krijgen. Een reis van land tot land. Hij begint in Voorheen en eindigt in Achteraf. De titel van het boek slaat op wat daartussen ligt. Zee is innemend, maar het is niet lief voor de lezer. Want het gaat over beroerte, over pijn en teleurstelling. Maar het heeft wel een happy end. Caroline Waltman heeft haar ene goede arm in die van het leven gehaakt en ze is doorgegaan. Gehandicapt. Maar voltooid volwassen, en grappig, en tevreden met zichzelf. Nog steeds romantisch, en ook nog een beetje chaotisch. Maar vooral heel erg nuchter.

Waltman: “Terug naar af, als een hulpeloos kind in bed, was moeilijk maar ook onwerkelijk. Het was oereenvoud. Een boterham eten. Een beetje naar buiten kijken. Denken: hĂ©, bomen. Een beetje lachen. Ik had zoiets van ‘het zal wel’. Ik was die eerste weken best vrolijk, alles was nog vrij overzichtelijk. Ik had hoofdpijn en ik kon ineens van alles niet meer. Ik zag het en ik zag het ook weer niet. Pas in het revalidatiecentrum realiseerde ik me de ernst. Maar ik had wel een superdrive om beter te worden. Ik ben iemand van heel veel van alles in het leven. Ook van heel veel genezen. Het heeft in zijn geheel beschouwd een tijdje geduurd eer het tot me doordrong dat dit voor altijd is.”

Veel mensen verbergen hun handicap. Waarom hebt u erover geschreven?

Caroline Waltman: Ik moest het opschrijven, ik zat zo vol van wat me overkomen was. In het revalidatiecentrum noteerde ik al dingen. Ik heb veel materiaal liggen. Het was niet therapeutisch bedoeld. Je wordt niet gelukkig door opnieuw door de pijn te gaan. Maar door het boek te schrijven, is de chaos van toen overzichtelijk geworden. Het is nu bijna vier jaar geleden. Ik heb nog even gewerkt. Dat moest ik doen om zeker te weten dat ik niet meer kan en ook niet meer wil werken. Het is me overigens niet in dank afgenomen.

U laat ruimte voor humor in de miserie. Uw ontreddering als u ’s nachts in bed een been kwijtraakt (haar rechterbeen is gevoelloos) is heel grappig beschreven.

Ik ben dol op humor en ik durf mezelf ook best scherp te noemen. Ik wil het de lezer niet aandoen om alleen maar treurig te zijn. We hebben veel gelachen. Zoals het er staat, is het ook gegaan. In fasen. Ik begin het boek met wat chronisch in mijn hart en in mijn hersenen heeft gezeten, met de ondertoon. En dan pas vertel ik het verhaal en sla ik een heel andere toon aan. Zee slaat op die stromingen. Vechten. Doorgaan. Moeilijk. Verdriet. Zwemmen. Hoofd boven water houden. Opgetild worden. Drijven. Teruggezogen worden. Op een ijsrots klimmen. IJs smelt. Aankomen in een nieuw land, in Achteraf. En beginnen schrijven. Kijk, ik kan hier nooit overheen komen. De vraag is of ik een goede verstandhouding heb met mijn beschadigingen. Ik kijk in een spiegel en ik denk: ja, dat ben ik. Dat is mijn lijf. Kin omhoog dus. Ik ben mijn eigen beste vriend.

Was u bang om dood te gaan?

Ja, daar heb ik heel veel last van gehad. Dertig procent van de mensen met herseninfarct gaat dood. Ik heb nog steeds dat dominant punt in mijn geheugen. Ik herinner me niets zo levendig als die twee seconden. Ik dacht dat ik uit elkaar zou ploffen. Dood is moeilijk, ik denk nog steeds – soms – dat met de dood niet te leven valt. De dood is nu wel meer aanwezig dan daarvoor. Maar of ik nu leef alsof ieder uur mijn laatste is? Dat is niet leven, dat is cabaret. De kans is groot dat ik er net weer zo over ga denken als iemand die een griepje heeft gehad. Toch verandert het je. Ik denk meer dan ooit voor mezelf. Het leven is veel dichterbij gekomen. Ik heb gekozen om de tijd te nemen om de dingen zelf uit te vinden. Mijn grote plichtsbesef heb ik losgelaten. Ik ben rustiger. Waarom zou ik 40 uur per week besteden aan dingen die me niet liggen? Ik hou me meer bezig met vraagstukken waaraan ik vroeger voorbijging. Iemand zei: “Als ik een herseninfarct kreeg, zou ik meteen op wereldreis vertrekken.” Ik heb geantwoord: “Ten eerste: na een herseninfarct kun je niet meer op wereldreis. En ten tweede: als je dat nu al weet, vertrek dan toch gewoon!”

Hoe is uw conditie nu?

Met mijn rechterarm kan ik bijna niets doen. Mijn armspieren communiceren niet goed met mijn hersenen. Maar hij is er nog, ik ben beter af dan iemand met één arm. Mijn rechterbeen is gevoelloos, ik stap maar langzaam. Ik kan niet schaatsen, skiën of dansen. Mijn gezichtsveld is 60% van wat u ziet. Ik bots dus regelmatig tegen mensen en dingen aan. Vroeger was ik daar verdrietig om. Nu zeg ik sorry en loop door. Mijn geheugen is beschadigd. Het is ook minder goed, ik moet veel opschrijven of ik raak het kwijt. Zeker dingen die niet belangrijk zijn of die niet tot mijn verbeelding spreken. Ik stel aldoor dezelfde vragen. En realiseer me dan dat ik het antwoord al heb gehoord. Ik ben ook wel verstrooid. En mijn conditie is niet zo goed. Ik ben heel lang vreselijk moe geweest. Dat is nu beter. Ik geef er ook gewoon aan toe. Ik heb veel slaap nodig.

Een jong stel dat samenblijft ondanks de tegenslag van een van beiden, dat is mooi. Er zijn er die voor minder opstappen.

Het herseninfarct heeft de boel natuurlijk gigantisch ontwricht. Maar we hebben ons eigen verhaal gemaakt van hoe het zou zijn gelopen indien ik niet ziek was geworden. Wij geloven allebei – en we hebben daar natuurlijk belang bij – dat onze relatie de afstand tussen Leeuwarden en Amsterdam niet zou hebben overleefd. In ieder geval minder gemakkelijk dan deze aandoening. Voor de liefde heeft dit infarct goede dingen gedaan. Lang geleden al heeft hij mij gezegd dat ik het was op wie hij had gewacht. Hij is heel tolerant en ik ben geen zeur, dus dat zit ook goed.

Je schrijft in het begin van het boek over “de randvoorwaarden van het leven” die je opnieuw moet aanleren. Wat zijn die?

Ik kan niet zomaar een rijtje opnoemen. Ik heb het poëtisch bedoeld. Lekker zweven. In het ziekenhuis was dat rustig liggen kijken, luisteren, slapen, eten, zorgen dat ik mijn gezond verstand bewaarde. Daarom heb ik in het revalidatiecentrum meteen een pen gepakt en ben ik beginnen schrijven. Ik wil niet graag gek worden. Een beetje wel, maar niet helemaal. Randvoorwaarden voor het leven blijven dezelfde, maar naarmate ik meer kan en durf, worden ze wel breder.

U was een stoer, onafhankelijk en vrij mens tot de gebeurtenissen de teugels van u overnamen. Is dat nu gedaan?

Geen sprake van. Stoer is nu anders gedefinieerd. Ik ben nog steeds stoer, of eigenlijk ben ik nu pas stoer. Ik ben afhankelijker dan vroeger, van mijn geliefde bijvoorbeeld. Emotioneel afhankelijk. Maar dat vind ik juist goed, want een onafhankelijk hartje bestaat niet. Dat past niet bij liefde. Ik ben invalide, maar ik heb meer body dan ik ooit gehad heb, sta in alle opzichten op eigen benen.

Het besef wat het is om gezond te zijn, lijkt maar tot mensen door te dringen nadat zij ziek zijn geworden. Staan we genoeg stil bij wat we hebben?

Ik vond gezond zijn vroeger ook vanzelfsprekend en ga de mensen nu dus niet zeggen dat ze dankbaar moeten zijn. Dat moeten ze zelf weten. Ik leg dit boek in de winkel voor wie op zoek is naar dit verhaal. Maar verder wil ik niemand vertellen dat we morgen allemaal dood kunnen zijn. Ik heb dat ook wel eens gehoord voor ik ziek werd. Het zei mij niks. Ik hoor wel van mijn vrienden dat mijn ziekte iets in hen heeft wakker gemaakt. De mensen om mij heen zijn ook rustig. Ik zie er steeds meer die het kalmer aan doen, die niet meer willen rennen om de trein te halen. We moeten gewoon lief zijn voor elkaar. Er zijn een heleboel mensen die helemaal niet tegen een boom hoeven te knallen om dat te kunnen opbrengen. Misschien heeft mijn ziekte mij wel een leuker iemand gemaakt dan ik vroeger was. Ik ben namelijk nogal hard gevallen. Maar je wil toch niet dat iedereen dat nu maar moet meemaken. Ziek zijn is moeilijk, het is afschuwelijk. Kijk, verlies wordt een deel van je. Ik heb dit verlies erbij genomen, het zit in mijn bloed, dat ben ik. Ik ben gezond en fit en met een goed geheugen geboren. En nu ben ik dat niet meer. Ik ben dus erg verdeeld over de relativiteit van de realiteit. Ik heb toch een vuurtje in mij dat zegt: het komt nooit meer goed.

Uw ervaringen geven u een zekere autoriteit, een soort levenskennis, een kenmerk dat de meesten onder ons maar te beurt valt als we de zestig voorbij zijn. Gaat u daar verder nog wat mee doen?

Schrijven is bij mij gaan horen. Soms denk ik dat dat met mijn geheugen te maken heeft: als ik het opschrijf, dan staat het er en dan kan ik het terug lezen. Maar het is meer, ik beleef er plezier aan, vind er dingen in terug, ook in dit boek. De combinatie van schrijven en beeldhouwen is prettig. Beeldhouwen is erg fysiek, zwaar, lijfelijk. Een steen is alles en er moet van alles af opdat het iets wordt. Ik heb het liefst een groot stuk steen dat ik bewerk tot een organische vorm, zonder dat het echt iets hoeft voor te stellen. Het moet wel leven, iets met de natuur te maken hebben. Schrijven is juist het omgekeerde, er ligt een blanco blad en daar moet van alles op. Ik wil blijven schrijven, maar durf niets beloven. Ik ben nu wel een drempel over naar het publiek toe, maar ik weet het niet.

Ik schrijf erover omdat ik er ben geweest, het heb meegemaakt. Anderen mogen dat ook, mensen die het leven heel dicht bij zich durven nemen, die durven samen zijn met andere mensen, die durven kwetsbaar zijn. Ik ben heel erg kwetsbaar. Mijn boek is kwetsbaar. Het is tussen mij en mezelf, maar ik heb het ook willen delen met andere mensen. En ik wilde natuurlijk een echt boek, met een echte kaft eromheen.

U schrijft over het verlies van controle over gedachten, over woorden, over contexten. Over niet meer in staat zijn structuur te zien in wat u beleeft.

(stilte) Het begin en het einde kwijt. En het midden en de afstand kwijt. Ik heb eerder wel eens gezegd dat er een flipperkast in mijn hoofd zat. Er zat ongelooflijk veel in mijn hoofd. Aan mijn dagboeken zie ik dat ik het een tijdje met beschadigde hersenen heb moeten doen. Ik kom pas later weer bij mezelf. Het was chaos, ik zag van alles, voelde van alles, vroeg me allerlei dingen af, het was gewoon te veel. (stopt) Vaak zit ik iets te vertellen, en raak ik de vraag kwijt. (Ik stel de vraag opnieuw) Ik ben nu niet meer in de war. Ik was dat wel. Ik was ook heel boos en verdrietig. Ik kreeg in het revalidatiecentrum eens de opdracht om op te schrijven wat dat is, verdriet. Ik had meer dan drie pagina’s. Vandaag weet ik niet meer wat ik daar allemaal mee heb bedoeld. Maar goed, ik vond dat toen al te eenzijdig en heb er spontaan een blaadje bijgemaakt over wat geluk dan wel was. Ik ben heel angstig en depressief geweest. En ik had erge hoofdpijn. Ik sloeg in paniek op straat, en heb wel eens een maand niet geslapen. Toen kreeg ik medicijnen en werd het beter.

Was u boos op uw lichaam?

Dat valt wel mee. In Zee zeg ik vaak “godverdomme”, maar daarmee wil ik eigenlijk iets goedmaken voor mezelf. Want ik slik het ook vaak in. Op een keer zat ik met een blad papier, een potlood en een lat klaar om het interieur van ons nieuwe huis te tekenen. En realiseerde me dat ik dat niet meer kan. Dan is “godverdomme” op zijn plaats. Maar ik heb wel een prima verstandhouding met mijn lichaam. Mensen staren me aan, maar dat deert me niet. Toch blijft veel moeilijk. Zeker met het oog op kinderen krijgen, ik moet meer afwegen dan iemand anders. Mijn kind moet niet de dupe worden van mijn handicap.

Hebt u de waarom-ik-vraag gesteld? Is er een logische verklaring voor wat u overkwam of heeft de natuur gewoon een steek laten vallen, uitgerekend in uw hoofd?

Ik heb nooit geloofd dat het toeval was, maar de schuldvraag heb ik verworpen. Het is een onmogelijke vraag. Ik heb me wel afgevraagd: “Waarom?” Maar niet: “Waarom ik?” Ik ben gaan zoeken, maar heb niets gevonden. Ik kan blijven zoeken tot ik gek word, en dat zegt me niets. Ik ben gewoon geboren met een zwak vaatje in mijn hoofd. Ook al heeft het goede dingen voor mij gedaan, ik ben de laatste die causale verbanden legt. Dit is de prehistorie niet, het was geen straf, het is mij gewoon overkomen. Ik ben gewoon gehandicapt geworden. Het heeft mij wel wat illusies ontnomen, illusies over leven en over grenzen. “Als je maar genoeg je best doet en aardig bent, dan komt het wel goed.” Zulke dingen. Ook over de controle die je denkt te kunnen uitoefenen. Over de maakbaarheid der dingen. Of over het niet weten als jonge mens. Maar er zijn natuurlijk ook illusies die gewoon hun identiteit verliezen en op lange termijn zie ik dat dan niet meer als verlies. Het is gewoon gebeurd, ik heb het kunnen integreren in mijn leven. Het is een medaille met duizend kanten. Een kant is mijn slechte arm, een andere is dat ik minder goed loop, maar er zijn ook vele andere kanten. Ik wil van mijn situatie niet het paradijs op aarde maken, het paradijs bestaat niet. Maar het wezen van de acceptatie van mijn situatie is dat ik niet meer terug wil naar vroeger. Ik kan trouwens ook niet meer terug, dus is het wel prettig dat ik er zo over denk. De vraag over de winst in dit alles is heel groot. Maar het antwoord is uiteindelijk klein. Ik ben dichter bij mij. En mij is dichter bij het leven. Ik heb wel eens geloofd dat ik mezelf erdoorheen moest denken. Tot ik me erbij neerlegde. En het voor waar nam. Laat maar lopen, denk ik nu, we zien wel. Je kunt grote antwoorden zoeken op grote vragen, maar het is natuurlijk allemaal veel kleiner en veel eenvoudiger. Ik kan nu emoties zuiver houden. Verdrietig is verdrietig, en blij is blij. Er zijn trouwens mensen die dat kunnen zonder eerst ziek te worden. Mijn geliefde is altijd al zo geweest, daarom is hij ook bij mij.

“Zee” van Caroline Waltman is uitgegeven bij Van Reemst, 192 p., 655 fr.

Marianne Meire / Foto Lieve Blancquaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content