Op het eerste gezicht lijkt het een grap: café New York recht tegenover de kerk van Doomkerke, niet eens een dorp maar een gehucht van het West-Vlaamse Ruiselede, nauwelijks meer dan een straat groot. Het is avond. De zon spuwt goud, roze en paars over de lege dorpsstraat en de weiden erachter. Enkele koeien loeien. Een paard hinnikt. De enige bakker, de fietsenwinkel en de dierenvoedingszaak zijn potdicht. Ook in café New York is geen levende ziel te bespeuren. Laat ons ons arrogant metropolitisch gelach met de West-Vlaamse boerkes nog even bedwingen. Over de dorpel van café New York zijn misschien wel meer mannen met ballen gestapt dan vanavond in alle cafés van Vlaanderen samen.

De tweede helft van de negentiende eeuw was een harde tijd in Doomkerke en omstreken. De teloorgang van het huisweven door de industriële revolutie had talloze levens ontwricht en de landbouw was in crisis door opeenvolgende mislukte aardappel- en roggeoogsten. Vele van de voorouders van de huidige bewoners zagen scheel van de honger. Sommigen deden wat de meest ondernemende onder de armen vandaag over heel de wereld nog steeds doen: ze pakten hun biezen en trokken op hoop van zege naar het buitenland. Zo ook een groot aantal Doomkerkenaars. Francies De Riemacker, familie van dichter Guido Gezelle, stond in de jaren 1880 in café New York achter de toog. We kunnen alleen maar fantaseren hoe het er hier aan toeging ’s zondags, na de mis in de voor zo’n gat fors uit de kluiten gewassen kerk aan de overkant. Gezonde boerentestosteron, aanstekelijke bravoure en godverdommes en miljardedju’s van ik ben het gekroezel hier strontbeu moeten zich vermengd hebben met het plaatselijk gebrouwen bier. “Francies geef mij ook maar een ticket jong.” Ik hoor het een plaatselijke Braeckevelt, een Cleppe of een Vandesompele zo zeggen. Francies moet ze met plezier hebben geholpen. De herbergier en winkelier was, net als andere cafébazen van Doomkerke, ook scheepvaartagent. Francies werkte voor de Red Star Line. Honderden Doomkerkenaars hielp hij de oceaan over. Soms bracht hij ze zelf naar Antwerpen, maar geen enkele keer ging hij mee naar de overkant. Waarom zou hij? Hij verdiende hier tenslotte goed zijn brood.

“Tot blijvende herinnering aan de uitwijking vanaf 1888 van 300 Doomkerkenaars naar de USA en Canada. OLV bescherm hen allen.” De tekst staat op de gedenkplaat die hangt aan het kuts– of koortskapelleke dat aan de rand van het oude kerkhof van het ‘verbeteringsgesticht’ van Ruiselede staat. Links reikt een verzameling maritieme radiotorens hoog in de lucht. Het terras van Bistro De Radio aan de overkant is leeg, ondanks de koesterende avondzon. In de kapel hangt een lijst met de namen van honderden immigranten en hun plaatsen van bestemming in de VS en Canada. Michigan, Illinois, Iowa, North Dakota, Minnesota, Alberta, Manitoba… Dertig verslenste gele rozen staan in evenveel lege colaflesjes op het altaartje. De wat verwaarloosde begraafplaats, een klein heuveltje met een zerk of veertig onder hoge beuken, is de mooiste die ik al in Vlaanderen heb gezien. Ook het landschap erachter is prachtig. De hoge groene en rode beuken en de regengroene weiden en velden: in heel Amerika vind je zo’n zicht niet. Heel wat mensen op de lijst in de kapel hebben dit landschap wellicht nooit meer teruggezien. Emigreren was toen nog echt emigreren, amen en uit. Geen gezever van elke dag kijken wat de temperatuur in Brussel is of per e-mail vernemen in welk humeur je pa vandaag is. Herinneringen aan de trek naar Amerika zijn hier nooit ver. In het huis aan de overkant van de kapel is, zo staat op de gevel te lezen, Edward Andries geboren, Belgisch consul voor West-Illinois en Iowa van 1929 tot 1953. Hij verving Cyriel De Vogelaere, jammerlijk verongelukt, eveneens een inwoner van Ruiselede. Wat later passeer ik het Amerikaplein, eigenlijk een kruising van niemendal van de Bruggesteenweg en de Brandstraat. Een eeuw geleden, zo las ik in het plaatselijke heemtijdschrift Oud Ruysselede, kon je hier als would-be emigrant jezelf moed indrinken in cafés met namen zoals In Amerika, Mishawaka, In Port Arthur, Portland, East Moline, Astoria en nu nog steeds dus café New York. Niet dat Ruiseledenaars nog veel emigreren naar Amerika. Waarom zouden ze? Ze zijn stinkend rijk in vergelijking met de meeste van hun voorouders. Letterlijk zelfs, te ruiken aan wat er uit de varkensboerderijen in de omgeving mijn tijdelijke woning binnenwaait. Zelfs nu, op zondagavond.

We besluiten nog een ommetje te maken. In cafe NewYork brandt nog een lichtje achter het half neergelaten rolluik. Druk is het er niet. Er wordt wat gebiljart, cafébazin Rita tapt de laatste pinten. Van het interieur van het oude café schiet niets meer over. Er zijn geen kandidaat-emigranten meer onder de klanten. Wel een immigrante. Helen, die aan de toog een watertje drinkt, komt uit de Filipijnen. Haar elfjarig zoontje Jeffrey speelt al bij Club Brugge. “We zijn met zes Filipijnsen in Ruiselede”, vertelt ze. Ze vertrokken wellicht zoals velen hier uit dit café: met niets behalve hun hoop als een warm brood tegen de borst geklemd.

Jacqueline Goossens

(even niet vanuit New York)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content