Bhutan ? Weinigen hebben er al ooit over gehoord. Het typeert dit kleine Himalaya-koninkrijk dat pas de voorbije decennia heel aarzelend uit zijn eeuwenoude schuilplaats komt, maar vasthoudt aan zijn eigenzinnige kijk op ontwikkeling. Een tocht door ‘het land van de donderende draak’.

De bezoekers worden er goed geteld. Het Department of Tourism laat ons weten dat er sinds 2000 nog maar 326 Belgen voet zetten op Bhutaanse bodem. Tot in de jaren negentig werden bezoekers maar mondjesmaat toegelaten. Maar nu hanteren koning Jigme Singye Wangchuk en zijn regering een soepeler regeling. Toch wil men tot elke prijs vermijden dat door een overdruk van fotograferend en gesticulerend vreemd volk, de rust en vooral de identiteit uit balans zouden raken. Bhutan is zo kwetsbaar in zijn traditie en ecologische waarde, dat het in de hand houden van de bezoekersstroom een meer dan legitieme doelstelling is. De onveilige reisomstandigheden in Nepal zullen het aantal bezoekers vast nog de hoogte induwen ; er staan de twaalf piloten en drie vliegtuigen waarover Druk Air (de trotse eigen nationale luchtvaartmaatschappij) beschikt, nog veel adembenemende vluchten over de Himalaya te wachten.

Met een hartelijk ” Kuzuzangbo La” en geopende handen maakt onze gids en tolk meteen duidelijk dat zijn land en volk ons oprecht verwelkomen. We rijden de National Highway op. De weg die over hoge bergpassen het westen en het oosten van Bhutan verbindt, blijkt op sommige plekken amper 3,5 meter breed. En is bovendien hier en daar dringend aan versteviging toe. Maar het is wel dé ader voor de schaarse autorijdende Bhutanen : behalve het bescheiden openbaar vervoer en de enkele handelaars, moet ook de hele elite van het koninkrijk over deze highway het land bereizen. Dat levert taferelen op. We komen er ministers in zwarte jeeps tegen ; onze gids en chauffeur laten ons plots midden op de weg in de steek en knielen voor een ‘kloosterrode’ jeep : de monnikmobiel van de Je Khenpo (de belangrijkste geestelijke van het land). We hebben er ook een ontmoeting met het hoofd van de nationale politie (blauwe jeep). Zijn drieduizend man sterke equipe heeft in een land zonder noemenswaardige criminaliteit nauwelijks meer om handen dan de begeleiding van ceremoniële plechtigheden. We dachten dat de knappe kroonprins – op handen gedragen door de bevolking – in een sprookjeskoets zou worden rondgereden. Maar nee, het blijkt een eenvoudige witte jeep te zijn.

Paro, een voorzichtige introductie

Dwars op de Great Himalaya (centrale bergketen tussen Tibet en Bhutan) liggen de ketens van de Inner Himalaya. Het is hiertussen dat de belangrijkste bewoonde valleien zich bevinden. Afhankelijk van de hoogte en de moessonwind doorkruisen we warme en koude gebieden. De landschappen in Bhutan variëren van toendra over nevelwouden tot gletsjers, het klimaat van subtropisch tot arctisch, variatie troef.

De eerste vallei, Paro (2350 meter), vormt een zachte introductie. We kijken geïmponeerd op naar onze eerste Dzong (zie kader, p. 42). De felgekleurde hoofdstraat van dit dorpse stadje lijkt ons meer een catwalk vol mannen, vrouwen en kinderen die vrijwel allemaal de nationale kledij ( Gho & Kira) showen. We fotograferen de eerste typische huizen, nog niet goed beseffend dat het hele land een openluchtmuseum zal blijken te zijn. En een eerste klim brengt ons tot helemaal aan het Taksthang Goemba op 3140 meter. Dit klooster met roots uit 1692 klampt zich vast aan een steile rotswand op een smalle richel meer dan 900 meter boven de begane grond. Terwijl we nog nahijgend proberen te wennen aan de ijle hoogte, worden we vlot bijgebeend door een blootsvoetse monnik van zestig, die duidelijk zin heeft in een praatje. Hij is met een restauratieopdracht voor enkele boeddhabeelden te voet op weg uit Punakha. Over zijn schouder een tas met voor meer dan twintigduizend euro aan bladgoud. Zakkenrollers of struikrovers hoeft hij toch niet te vrezen op zijn pad.

De National Highway brengt ons voor een korte halte tot in de hoofdstad Thimphu (dertigduizend inwoners). Daarna verlaten we de met elektriciteit en telefoon gezegende centrale as van het koninkrijk. Gedurende meer dan vier uur banen we ons te voet een weg door wouden : in slierten mos verstrikte blauwe dennen, eiken en rododendrons. Meteen tot boven op de Sinchula (3380 meter). Uit sporen en afgekloven bessenstruiken kunnen we aflezen dat er luipaarden en beren in de buurt zijn. Maar overdag houden ze zich schuil, verzekert onze gids.

Een moeizame afdaling brengt ons tot in het deel van Bhutan dat hooguit door wat LonelyPlanet-lezers is betreden. Het moet op zo’n zalige plek zijn als bij het stokoude klooster van Chorten Nebhu dat de donderende draak zijn middaguiltje komt knappen. We volgen zijn voorbeeld. “Kuzuzangbo la “, klinkt het ditmaal vanuit de rijstvelden. We moeten de toesnellende kinderen demonstreren dat de ballonnetjes die we uitdelen geen kauwgum zijn. Onze aanvankelijke vrees dat we met dit westerse speeltje zouden bijdragen tot de cultuurvervuiling, smelt weg als we zien hoe de verbazing stijgt – bij jong, maar vooral bij oud – als de ballon zich vult met lucht.

We beklimmen tot trappen uitgehakte boomstammen en vlijen ons neer in woningen die helemaal met sierlijk gekleurd houtsnijwerk zijn opgetuigd. Vaak blijken we de eerste westerlingen te zijn die er te gast zijn. Ook onze familie en vrienden zijn vanaf nu welkom, wordt steevast vermeld. We verzekeren dat de boodschap in elk geval zal worden overgebracht. Bhutanen zijn zeer gastvrij, maar ook bijzonder nieuwsgierig. Hun eerste vraag is al geen gemakkelijke : of de mensen gelukkig zijn in ons land ?

De tocht gaat verder langs moeilijk bereikbare kloosters en dorpjes, die leven van eigen arbeid en ruilhandel : voedingsgewassen of zelfgeweven kleding. Niet verwonderlijk in een land waar meer dan de helft van de bevolking op een dag stappen van een berijdbare weg woont. Overal zien we goedgevoede en gelukkige mensen. Eten doen ze met de hand, met velen samen op de grond rond het vuur in grote, stevige woningen.

Een wereldbol meenemen, is altijd erg handig om in schooltjes iets te vertellen over de wereld buiten de Himalaya. De vragen van de kinderen zijn zo verrassend dat we sprakeloos staan. Of er een verschil is tussen ons geluk en hun geluk ?

Als bewoners van een koninkrijk waar het bruto nationaal geluk belangrijker wordt geacht dan het bruto nationaal product kijken ze vreemd op als we het hebben over onze dagelijkse verkeersslachtoffers of zelfdodingen. Ze willen weten of we in eenheid leven met de natuur. We kijken even schuldig naar elkaar. Naargelang we verder doordringen in het binnenland wordt ons duidelijk dat het boeddhisme er niet zomaar de staatsgodsdienst is, het zit diep verankerd in het hele volk, de levensstijl, het beleid en het landschap.

Biddende waterkrachtcentrale

Met enige tegenzin hijsen we ons weer in een jeep om met een gemiddelde van 25 per uur over de National Highway voort te snellen. Overal wapperen lange gebedsvlaggen. Boeddhisten zijn handige jongens als het op bidden aankomt en op de kracht van de herhaling ervan. De mantra’s op de vlaggen echoën eindeloos in de wind. Voorbijgangers zetten overal kleine tot kolossale gebedsmolens in beweging die tollend mantra’s repeteren. Of een klein riviertje houdt een gebedsmolen continu draaiend ; je hoort het belletje van deze biddende waterkrachtcentrales al van ver tingelen. De jeeps rijden netjes in wijzerzin rond alle stupa’s (religieuze gebouwtjes) die we onderweg tegenkomen. Alleen de jaks (langharige buffelsoort) hoog op de bergpassen storen zich niet aan deze vrome regel.

Trongsa staat in rep en roer. De kroonprins komt naar de Dzong ! Maanden al duren de voorbereidingen. We zien hoe monniken halsbrekende toeren op de daken uithalen om de hele Dzong te draperen met geel en rood. Onze taal beschikt over te weinig ‘epitheta ornans’ om de kleurrijke figuren te omschrijven die zich klaarhouden voor de festiviteiten.

We zijn in een stad (nu ja, 3000 inwoners) en logeren dus in een gloednieuw hotel, gebouwd met westers kapitaal. En zoals dat nu eenmaal hoort bij nieuwe westerse hotels in een oosters land, doet de elektriciteit het meer niet dan wel en loopt het afvalwater nauwelijks weg. We denken stilletjes ‘eigen schuld, dikke bult’. In een land waar Pepsi-Cola pas sinds 1997 mag bruisen en plastic winkeltasjes wettelijk verboden zijn, mag het Westen voor ons part best nog wat geduld oefenen voor het zich hier thuis voelt.

Een nieuwe Dzong (Jakar, 5000 inwoners), een nieuw district. Onder de tegenliggers op de National Highway een handvol buitenlandse toeristen. De vallei van Bhumtang en vooral het lokale festival zijn dan ook een hype voor de buitenlandse reisbureaus. Naar ons gevoel wat overroepen. Er is al wat aarzelende elektriciteit en zelfs een internetcafé. Maar als we joelende Australiërs in de Bhutaanse nationale klederdracht door de enige straat van Jakar zien strompelen, hebben we het zo wat gehad.

Gelukkig brengen smalle paden ons snel tot in godvergeten, maar door de nationale heilige Guru Rimpoche omarmde dorpjes. We trekken traag over bergpassen en door eenzame bamboewouden. Toch worden we gesignaleerd. ’s Avonds bij het vuur komen dorpsmeisjes van enkele uren ver met ons praten, lachen, zingen en dansen. Om ons imago van interculturele reizigers niet in gevaar te brengen, zien we ons verplicht enkele bescheiden Vlaamse schlagers ten beste te geven. Na deze prettige, toevallige ontmoeting begrijpen we best waarom de koning van Bhutan vier koninginnen aan zijn zijde heeft.

Kranige vogels in Phobjikha

De trek door de drie bewoonde valleien rond Gangte nabij de Black Mountains blijkt een voortdurend geflirt met de 3000-metergrens. Het kwik ( û15° ’s nachts tot + 24° overdag) noopt ons vlotjes over te schakelen van klappertanden naar koelte wuiven. Veel dorpjes en kloosters zijn enkel te voet te bereiken. Of vanuit de lucht, tenminste voor de Grus nigricollis of zwarthalskraanvogel. Vogelliefhebbers kennen deze zeldzame en bedreigde soort zeker. Nadat ze met een fikse aanloop zijn opgestegen in Tibet, wagen de vogels de tocht over de Himalaya om ten slotte hier in de Bhutaanse Phobjikha-vallei neer te strijken. Ze zijn erg in trek bij de dorpsbewoners. Niet alleen omdat ze bij hun landing heel vroom in wijzerzin rond de lokale stupa draaien (ornithologen weten dat ze gewoon braafjes de wetten van aërodynamica volgen), maar vooral omdat ze buitenlandse WWF-vogelkenners aantrekken, wat dan weer geld in het bakje brengt.

Op de highway zijn voldoende zijsprongen te maken om twee Weekend Knacks te vullen met Bhutaanse verhalen, maar de hoofdstad Thimphu kan hier zeker niet ontbreken. Toeristen worden naar de Dzong, de nationale bibliotheek, en tot bij de takin gebracht. Dat tot één ton wegend dier komt alleen in Bhutan voor. Het schopte het door zijn mythische verleden en vreemde elandachtige uiterlijk tot nationale held.

Wij laten ons inleiden in de grote uitdagingen waar dit kleine land voor staat : opvang van de plattelandsvlucht, verdere uitbouw van het onderwijs en gezondheidszorg, uitbouw van een communicatienetwerk, opening naar het Westen, en vooral : het behoud van de eigen identiteit. We ontmoeten wijze beleidsverantwoordelijken, die vooral de fouten willen vermijden van landen die te snel uit waren op buitenlandse deviezen. Er wordt op een eerlijke en doordachte wijze gewerkt aan een heel eigen en duurzame toekomst voor het volk. De uitdaging is alvast groot. Hopen maar dat de donderende draak waakzaam blijft. n

Tekst en foto’s Niek De Roo

De vragen van de kinderen zijn soms zo verrassend dat we vaak sprakeloos staan. Of er een verschil is tussen ons geluk en hun geluk ?

Na hun tocht over de Himalaya draaien zelfs de zwarthalskraanvogels bij hun landing heel vroom in wijzerzin rond de lokale stupa.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content