Gerrie Soetaert verzorgt de pr van de Warhol-tentoonstelling in het Paleis voor Schone Kunsten en woont in de Factory van de hoofdstad: ooit de maritieme wijk en nu de meest creatieve buurt van Brussel.

G errie Soetaert leidde me van hot naar her door de noordkant van de Brusselse vijfhoek, de wat rommelige buurt achter het Klein Kasteeltje. In nauwe steegjes ontdekten we riante pakhuizen met winkels en ateliers. Gerrie wil bewijzen dat dit de meest bruisende buurt van de hoofdstad is, waar (opvallend veel Vlaams) talent samentroept. Een New Yorks Soho-decor, daar doen de pakhuizen van de Ieperlaan en de eclectische appartementsgebouwen van de Antoine Dansaertstraat aan denken. Gerrie houdt hier van de ongedwongen manier van leven, van de mengelmoes van culturen en types, van de grootstadsfeer. “Hier hangt creativiteit in de lucht. Maar in de zomer word je snel lui, want dan is de verleiding groot om naar een terrasje te trekken, en van daar naar een restaurantje”, vertelt Gerrie. Tijdens onze wandeling liep ze heel wat kennissen tegen het lijf en waren de nieuwste eethuizen en kroegen het onderwerp van gesprek. Brussel ondergaat zo’n snelle gedaanteverwisseling dat je de nouveautés amper kan bijbenen.

Andy Warhol kwamen we niet persoonlijk tegen. Hij was trouwens ooit maar één keer in Brussel: toen hij het portret van Hergé heeft gemaakt. Voor Warhol zelf moet je nu dus naar de tentoonstelling in het Paleis voor Schone Kunsten. Heel deze verkenning zit trouwens vol Amerikaanse accenten.

Gerrie woont in Le Saillant de l’Yser, het grote flatgebouw op de hoek van de Diksmuidelaan en het IJzerplein, opgetrokken tussen 1925 en 1930 door een Parijs architectenbureau. Deze hoek van Brussel, van de Handelskaai en de Steenkoolkaai, werd voor de Wereldtentoonstelling van 1935 vernieuwd. Binnen- en buitenlandse architecten bouwden pakhuizen en flatgebouwen – toen nog een nieuwigheid. In de Diksmuidelaan verschenen de Amerika-hallen, opgetrokken voor het fruitimportbedrijf America & Cie. De hele wijk werd volgepropt met statige art-decogebouwen, ook het Luna-theater aan het IJzerplein is daarvan een puik voorbeeld. In tegenstelling tot de klassieke Brusselse boulevards, die zuiver Frans van inspiratie zijn, werd deze wijk op Amerikaanse leest geschoeid. Het blijft een spannende buurt, omdat in de Diksmuidelaan en de Ieperlaan nog steeds veel fruithandelaars bombarie schoppen. Op zomerse dagen waan je je op een mediterrane markt, tussen de Maghrebijnse en Griekse winkeliers, die hun emmers met olijven tot op de stoep uitstallen.

In dit deel van Brussel wordt steeds meer gejaagd op oude pakhuizen en kantoren die tot lofts worden omgeturnd. Onze wandeling doet tegelijk dienst als zoektocht naar een nieuwe stek voor Gerrie. Ze wil verhuizen omdat er te veel verkeer is rond de Saillant de l’Yser. In deze buurt een huis zoeken is geen sinecure: het aanbod is klein en de prijzen stijgen met de dag, ondanks de grote leegstand.

Opvallend veel jongelui gooien hier hun anker uit. “De ligging is ook comfortabel: je bent op loopafstand van het centrum en er hangt een nonchalante sfeer. De Zavel vind ik wel mooi, maar zoveel burgerlijker. Hier hangt een rauwere sfeer die net goed is om in te wonen. Over het kanaal van Charleroi, in Molenbeek, dat zijn de buurten waar ik liever niet kom. Maar ook het deel net achter het Klein Kasteeltje, dat ze Klein Chicago noemen, is ’s nachts betrekkelijk onguur”, vertelt Gerrie terwijl we door de Ieperlaan en langs de Timmerhoutkaai stappen.

Vanaf de zestiende eeuw waren dit havendokken waar bouwmaterialen werden gestapeld. De laatste dokken werden helaas begin deze eeuw gedempt. Zo ging de band met het water teloor. Hier en daar kan je in zo’n pakhuis binnengluren, zoals in het Leger des Heils in de Ieperlaan. Aan de Varkensmarkt toont Gerrie me Strofilia, volgens haar het beste Griekse restaurant van Brussel.

Dan keren we op onze stappen terug en passeren we een grote fontein op het einde van het Koopliedendok. Ze stond tot 1973 op het De Brouckèreplein en ruimde plaats voor koning auto. Het is een sterk symbolisch geladen monument, ontworpen voor de beroemde Brusselse burgervader Jules Anspach, die de stad in de vorige eeuw van gedaante deed veranderen. Volgens de principes van Haussmann brak hij de middeleeuwse wijken af voor moderne nieuwbouw. Gerrie stapt rakelings langs de fontein naar de Grootgodshuisstraat. “Hier belanden we in het begijnhof,” zucht ze tevreden, “de buurt waar iedereen wil wonen. Eigenlijk is ze niet zo bekend: het is een stille wijk met leuke huizen, groen en rust. Ik vind het pleintje voor het Groot Godshuis zelfs een beetje op Brugge lijken. Maar de talrijke rendez-voushotels zorgen voor een extraatje.” Het begijnhof is een pareltje van classicistische architectuur uit het begin van de vorige eeuw. Een groot deel van de gebouwen kwam tot stand in de Hollandse tijd. Dat merk je het best in de Fermerijstraat tussen het Godshuis en de begijnhofkerk: dit lijkt een deftige straat in Den Haag. De terrassen voor de kerk zijn twee vaste stekken van Gerrie Soetaert: “Hier waan je je in een dorp.” Een dorp met alles erop en eraan, zelfs een ouderwets venduhuis, de veilingzaal van het begijnhof in de Rolstraat die maandelijks inboedels afhamert, een volks gebeuren.

Tussen de Baksteenkaai en de Brandhoutkaai is het drukker. Dit was vroeger de vismarkt, waaraan de talrijke visrestaurants en viswinkels herinneren. De buurt rond de Sint-Katelijnekerk en de Vlaanderenstraat werd vroeger niet voor niets de buik van Brussel genoemd: hier vind je de beste restaurants van de stad en uitmuntende kaaswinkels, slagers en kruideniers. Daarvoor loodst Gerrie me via de nauwe Zeehondstraat in de Vlaanderenstraat, de middeleeuwse handelsroute van Brussel naar Gent. Rijk versierde maar vervallen gevels bewijzen hoe belangrijk de straat was vóór in de 19de eeuw de Dansaertstraat werd getrokken. In de Vlaanderenstraat word je verwend door speciaalzaken, zoals kruidenier De Boe die sinds 1896 wijn, koffie en thee verkoopt, en triperie Schmitt waar je echte Franse andouillettes vindt. Daartussen ontdek je knusse eethuisjes, zoals het Domaine de Lintillac, waar je truffels en foie gras kan degusteren. Dagelijks is er groentemarkt voor de Sint-Katelijnekerk, en de Sint-Katelijnestraat is bezaaid met delicatessenzaken. In de herfst verkoopt een straatventer daar zelfs bospaddestoelen. Dit is meer dan alleen een leuke buurt voor lekkerbekken. “De terrassen voor het cultureel centrum De Markten zijn bijzonder leuk. Onder de platanen kom je een kleurrijk publiek tegen: dit is de grootstad en tegelijk een dorp, want iedereen kent iedereen. We genieten ervan dat het plein momenteel min of meer autovrij is. Hopelijk blijft dat nog een tijdje zo”, zegt Gerrie Soetaert.

De Antoine Dansaertstraat is het kloppend hart van de hele omgeving, en de meest creatieve plek voor de modewinkels. Gerrie vindt het spannend dat er winkels bijkomen, maar betreurt het dat daarvoor sommige oude etalages moeten sneuvelen. Via de Oude Graanmarkt komen we in de stille Kartuizerstraat, met twee opvallende zaken: The Greenwich, een schaakcafé, en de Marina-Marina, een voortreffelijk eethuis. Wie doorloopt tot aan het Bloemenhofplein, ontdekt een ouderwetse eetkroeg: In ’t Spinnekopke. In dit antieke estaminet genieten we van de haringe à la Jefke. De spijskaart is helemaal opgesteld in het Brusselse dialect.

Gerrie mijdt het eigenlijke winkelcentrum van de hoofdstad. “Althans op de drukste dagen, maar ik loop er wel rakelings langs. Een van mijn geliefkoosde plekjes is de Passage du Nord, die uitmondt in de Nieuwstraat. Daar kom ik graag in de Oesterbar. En ik hou ook van het hotel Métropole op het De Brouckèreplein. Maar in de Falstaff zie je me niet meer. Die is tegenwoordig te proper en er wordt salsa gedraaid: dat klopt gewoon niet. Ik ga dan liever een kop koffie drinken in de Cirio aan de andere kant van de beurs. Ook de buurt van het Sint-Goriksplein krijgt steeds meer karakter. Daar komen om de haverklap eethuizen en cafés bij. Zo zie je dat de hele noord- en oostkant van de Brusselse vijfhoek eindelijk nieuw bloed in de aders heeft. Nu je overal kan eten en drinken, hebben we enkel nog een paar boekhandels te kort.”

Piet Swimberghe / Foto’s Jan Verlinde

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content