Brugge, die rijke
Nooit was Brugge zo geurig, kleurig en kosmopolitisch als in de 15de eeuw. Vooral Italiaanse bankiers schonken de stad culinaire verfijning en financiële rijkdom. Niet voor niets ontstond hier de allereerste beurs ter wereld.
Brugge moet in de 15de eeuw zo’n beetje het Brussel van tegenwoordig zijn geweest, waar migranten allerhande een keur van exotische kruideniers en eethuizen met zich meebrengen. Stel je een avondwandeling voor, 500 jaar terug, in de omgeving van de Naaldenstraat, waar de Italianen hun anker uitwierpen: de straten geurden naar versgesneden zuiderse kruiden en knoflook, vanuit de kelderkeukens weerklonk het belcanto van de Italiaanse koks, karrenvrachten Parmezaanse kaas, Genuese basilicum en Venetiaanse wijn werden er verslonden. Historici zouden zich wel eens mogen verdiepen in dit culinaire verleden van de stad die zoveel exuberanter was dan nu. Zo werd de succulente Fegato alla Veneziana hier zeker al geserveerd. Alle ingrediënten voor deze Venetiaanse delicatesse waren vlot verkrijgbaar: lever, witte wijn en peterselie. Men kan zich ook voorstellen dat er voor Dino Raponi en Giovanni Arnolfini, de beroemde financiers uit Lucca, werd gekookt met maagdelijke olijfolie uit Toscane. Als Arnolfini zich een portret door Van Eyck liet schilderen, dan kon hij zich toch veroorloven rechtstreeks olie, kaas en wijn uit zijn vaderland te importeren. Brugge geurde niet alleen van de vreemde parfums, het was ook kleurrijk door de vele vaandels, uithangborden en vooral door de verscheidenheid aan klederdrachten.
Maar vandaag is de buurt waar buitenlanders destijds veel bombarie maakten, verstild. Het oude financiële centrum, grenzend aan de stadsschouwburg, de Sint-Jacobskerk en de Lange Rei vormt een ideaal vertrekpunt voor een historische promenade door de noordkant van de stad, waar het historisch patroon vrijwel intact gebleven is. Brugge is een van de weinige steden waarvan de genese tastbaar is: je voelt hoe de huizen zijn ingeplant rond burcht en haven. Zelfs de overgang van rijk naar arm, buiten de eerste omwalling is bewaard: daar verlagen de huizen en vernauwen de straten.
Wandel van het marktplein naar de Vlamingstraat en je botst voorbij de schouwburg op hoge gevels die een hoekje vormen: hier verzamelden 500 jaar geleden vreemde kooplui. Dit is het oudste beursplein ter wereld. Een Nürembergse arts die er logeerde op 22 maart 1495, schreef in zijn dagboek: “Er is in Brugge een plein waar de kooplieden zich verenigen; men noemt het De Beurs. Daar komen Spanjaarden, Italianen, Engelsen, Duitsers, Oosterlingen, kortom alle natiën samen.” Stroomt het hier op een zonnige dag vol met toeristen en je hoort de vreemdste talen, dan herleeft het verleden. De rijke geschiedenis van dit plein ontgaat echter de meeste bezoekers. Nochtans vind je op deze plek de verklaring waarom alle geldtempels nog steeds bourse, borsa, of Börse worden genoemd. Voornoemde kooplui verzamelden immers voor het huis van de familie van der Buerse: nu het imposante pand van de Bank van Roeselare. Het huis Ter Buerse werd in 1947 ‘hard’ hersteld, maar gelukkig zijn grote delen van het interieur, de bekapping en de gevel van dit gotische pronkstuk bewaard. Bewonder ook de steenhouwersmerken die de hoge natuurstenen plint sieren.
Jacob van der Buerse liet het gebouw in 1453 optrekken, net naast de natiehuizen van de Genuezen (aan de overkant van de Grauwwerkersstraat), van de Venetianen (tegenwoordig boekhandel De Sleghte), en van de Florentijnen (op de hoek van de Vlamingstraat). Op deze plek had Jacobs familie diepe wortels. Hun eerste pand, Ter Ouder Buerse, werd later verpatst aan de Venetiaanse natie. Achter het gebouw, in de nauwe Grauwwerkersstraat, staat een echte relikwie: de Cleene Buerse, een van de oudste gevels van de stad, pas in 1962 herontdekt toen stukken pleisterwerk van de gevel vielen. De gevel van de Cleene Buerse werd gereconstrueerd en het straatniveau gedeeltelijk verlaagd: hier merk je hoe de stad zich in 700 jaar tijd heeft opgehoogd.
In deze beursgebouwen verbleven vreemde kooplui: het waren heuse herenlogementen waarin ook handel werd gedreven. De gastheer trad op als tussenpersoon bij handelstransacties, de hotelier was de vertrouwensman van de negociant. Hij mocht zelfs in zijn naam verschijnen voor de rechter, organiseerde betalingen of verstrekte krediet. Had de koopman geen rekening bij een wisselaar, dan gireerde de waard het bedrag aan de waard van de verkoper. Bij vertrek werd alles gewoon afgerekend. De herbergier moest ook zijn vreemde gasten identificeren voor het innen van een cheque. Hij verdiende meer als makelaar dan als hotelier. Dat verklaart hoe de familie van der Buerse haar fortuin heeft vergaard. Ze begon haar activiteiten op het eind van de 13de eeuw en was tot het midden van de 15de eeuw actief. Daarna vertrokken veel negotianten en makelaars richting Antwerpen. In de Scheldestad werd een nieuwe beurs opgericht, genoemd naar de Brugse familie. Vervolgens ging de naam over op de geldtempels van Londen, Amsterdam, Parijs en zo de wereld rond.
Brugge was geen gewone handelstad die fortuin maakte met import en export. Met Londen was het de enige wisselmarkt van Noord-Europa. Ontelbare wisselaars en pandhouders maakten er zich rijk. In de 14de en 15de eeuw telde de stad liefst zes naties van kooplieden-bankiers, geleid door een consul. Ze beschikten over notarissen en eigen loges om samen te komen. Het waren deze lui die dagelijks op het beursplein verschenen om geld te wisselen, wisselbrieven te verzilveren en verzekeringen af te sluiten. Het stond er vol bankiers, notarissen en scriptoria en het was er druk, want net als nu, was ook hun markt onderhevig aan ups en downs.
De geldhandel werd beheerst door de Italianen die hun kantoren in de buurt hadden. Doordat ze geld leenden aan rijk en arm waren ze van alle markten thuis. De Lombarden, eigenlijk afkomstig uit Piëmont en niet uit Lombardije, runden het pandjeshuis (ons begrip ‘lommerd’ is afgeleid van de Lombarden). Dit pandhuis lag aan de oude haven, de Lange Rei, vlakbij de arme wijken van havenarbeiders en ambachtslui. Ook de graven van Vlaanderen en de stad stonden bij de Italianen in het krijt. Ze leenden niet enkel centen, maar drongen zelfs door tot de administratie van de belastingen. Zo schopte ene Tommaso Fini het tot algemeen ontvanger van de Vlaamse financiën, en had Brugge zelfs Italiaanse kooplui als muntmeesters.
De grootste en meest bekende bank vinden we in het hof Bladelin in de Naaldenstraat. Cosimo de’ Medici vestigde daar in 1439 zijn bijhuis in een prachtig en goed bewaard gebouw met een hoge toren en een binnenplein, dat na afspraak te bezoeken is. Binnenin kan je de terracotta portretten van Lorenzo il Magnifico en diens vrouw Clarice Orsini bewonderen boven de bogen van de gaanderij: het prilste begin van de renaissance in de Nederlanden.
In deze hoek van de stad, waar het krioelde van de buitenlanders, bleven veel natiehuizen en kantoren bewaard. Op het vlakbij gelegen Oosterlingenplein staat – hoe kan het anders – het huis van de Oosterlingen: dat waren de Duitse kooplui die Rijnwijn, ertsen, graan en hout aan de man brachten. Dit enorme gebouw uit 1480 is gedeeltelijk bewaard. Op één hoog is een ontvangstzaal met een plafond versierd met bladgoud. De Oosterlingen vormden in Brugge een belangrijke gemeenschap, onder meer als leverancier van eikenhout dat in grote hoeveelheden werd gebruikt voor de constructie van gebouwen en schepen.
In de Spanjaardstraat troepten uiteraard de Iberiërs bijeen. Daar is nog steeds de gotische schermgevel van het huis de la Torre een blikvanger. Om de hoek huisden de Catalanen en de Basken. Aan de overkant van de Spiegelrei, in de omgeving van de Engelsestraat, bivakkeerden dan weer alle Britten samen.
Ook elders loop je op grote herenhuizen van buitenlandse kooplui, zoals het huis van Juan Perez de Malvenda in de Wollestraat, een stadspaleis dat heel het panorama van de Dijver beheerst. Zo bots je in Brugge om de haverklap op indrukwekkende panden met een rijk mercantiel verleden.
Is het dan niet onvoorstelbaar dat een Britse krant vorig jaar durfde te beweren dat Brugge nauwelijks middeleeuwse resten heeft en bijna alle monumenten decorbouwsels uit de neogotiek zijn? Zoals elders werden weliswaar oude gevels opgeknapt, maar heel vaak zitten antieke resten verscholen achter jongere façades. Recent archeologisch onderzoek bewijst dat veel meer oude panden zijn bewaard dan tot hiertoe werd vermoed. Voor mensen van vandaag lijkt het misschien ondenkbaar dat een woning 500 jaar lang meegaat. Wij bouwen nu anders dan toen. Maar tot aan de vooravond van de industriële revolutie, werd vooral verbouwd. Met een nieuwe vloer, stucwerk, behangsel en nieuwe ramen werd een woning heringericht, zonder sloopwerk. Daarvan vind je zelfs bewijzen in de drukste winkelader van de stad: de Steenstraat. In verschillende winkelpanden werden muren uit de 13de eeuw in het decor geïntegreerd.
Bovendien is ook de demografische opbouw van de stad min of meer bewaard. Van de meeste middelgrote steden in ons land zijn de rijkelui uitgeweken naar villawijken aan de rand. Brugge behield een deel van zijn high society binnen de wallen. Dat was gunstig voor het ouderhoud van de grote huizen en een verrijking voor de interieurs.
Van die bewaarde weelde genieten ook de wandelaars van vandaag nog mee.
Piet Swimberghe / Foto’s Jan Verlinde
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier