Ik weet niets over kinderen opvoeden, in de eerste plaats omdat ik er geen heb. Zelf had ik wat sommigen een ongelukkige jeugd zouden noemen. Dat is subjectief natuurlijk. Aan enkele dingen heb ik inderdaad slechte herinneringen, maar vele andere vallen best mee. In de laatste categorie hoort bijvoorbeeld mijn kostschoolopvoeding, die begon met mijn kleutertijd bij de nonnen. We hadden geen televisie en zeer weinig speelgoed en toch heb ik me er nooit verveeld. Wat deden we dan als kleine kinderen? Spelen en nog eens spelen. ’s Morgens vroeg voor de klas begon, tijdens de speeltijd, over de middag, voor en na het huiswerk, op woensdagnamiddag. Tot vandaag herinner me hoe ongeduldig ik wachtte tot de bel zou gaan om de speelplaats op te vliegen en verder te doen met het echte werk van de dag: fantasiespelen die de allures van soapopera’s aannamen, waarin we soms dagenlang dezelfde rollen speelden (mijn specialiteiten waren pastoor/paus, slechte ridder en duivel), balspelen, uithoudingswedstrijden met de danskoord en hinkelspelen. Ik veronderstel dat we soms ook ruzie maakten, maar dat herinner ik me niet. Eens ik kon lezen, kwam er nog een plezier bij, want boeken hadden de nonnen dan weer wel.

Nee. Het voorgaande was geen prelude om nu te zuchten: ach die goeie ouwe tijd. Dat wat oud is vanzelfsprekend ook goed zou zijn geweest, is een leugenkronkel die ik nooit heb begrepen. Maar daar gaat dit stukje niet over.

Waar ik het over wil hebben is over kinderen en brol. Meer bepaald Amerikaanse kinderen en hun ontzagwekkende bergen brol. Wandel even mee door mijn straat. Op het voetpad aan de nieuwbouw op de hoek staan vier grote plastic zakken. Er leunt een fietsje tegen en daarrond liggen nog nieuw-uitziende poppen gestrooid. De zakken staan gapend open. Ze zijn alle vier gevuld met speelgoed. Ik begin er in te rommelen. Speelgoedbeestjes, gezelschapsspelen, kleurpotloden, Fisher Price-speeltuig: sommige zien eruit alsof ze nog door geen kinderhand zijn aangeraakt.

Wat is het verhaal achter deze tergende verspilling? Zijn het de spullen van een pasgestorven kind? Van een lang geleden ontvoerd kind, wiens ouders ten langen laatste alle hoop hebben opgegeven? Van een kind dat zijn speelgoed is ontgroeid? Of een kind van gescheiden ouders dat verzuipt in dubbele geschenken? Waarom gooien ouders deze schat van vele honderden dollars op straat waar hij nat kan worden van de regen of de hondenzeik, terwijl er op loopafstand liefdadigheidsinstellingen heel het jaar door niet alleen eten en kleren inzamelen, maar ook speelgoed? Zijn de ouders te dom, te rijk, te lui, te moe, te depressief, te onverschillig?

Kwaad red ik enkele van de ongewilde teddyberen en konijnen voor onze goedgevulde speelgoedmand waar we ons klein bezoek mee zoet houden.

Een straatje verder. Op een morgen staat er een container voor het huis van buurvrouw Eileen. ’s Avonds ligt hij boordevol. Weer kan ik mijn ogen niet geloven. Fietsen, poppenkasten, ballen, poppen. Sommige zaken zijn versleten, maar andere zien er nog in perfecte staat uit. Een vriendin die in België in een speelgoedwinkel werkt en net op bezoek is, wordt bijna gek als we bovenop de container klauteren. Ze vist het ene nog intacte speeltuig na het andere uit de hoop, houdt het in de lucht en roept de prijs. “Zoiets heb ik nog nooit gezien”, zegt ze hoofdschuddend, hoewel ze zelf als kind behoorlijk verwend werd. Niet lang daarna nodigt Eileen me bij haar thuis uit. Ik was er nooit eerder geweest. De container vol speelgoed wordt een nog groter mysterie bij de aanblik van haar armoedige meubeltjes, het tot op de draad versleten, onwelriekend tapijt en het bibberende, sneeuwerige beeld op haar oud televisietoestel.

Een andere avond. Ik passeer vier buurkinderen, allemaal jonger dan tien, die samen op de stoep zitten. Ze zijn druk aan het praten over televisiecommercials. ” I want the toy from that commercial“, zegt er eentje, en hij zingt een deuntje dat ik natuurlijk niet ken. ” Yeah, that’s cool,” zegt een ander, ” but what I really want is…” en ook hij zingt een flard van een mij onbekend liedje.

“Om 15.58 u. op 5 mei werd er een consument geboren” schrijft Business Week. “Tegen de tijd dat ze drie dagen later naar huis ging, belaagden sommige van Amerika’s grootste bedrijven haar al met staaltjes en afslagbonnen. Zoals geen enkele generatie voor haar komt ze bijna vanaf het ogenblik van haar geboorte terecht in een consumentencultuur omringd door logo’s, merken en reclamespotjes. Tegen de tijd dat ze 20 maanden oud is, zal ze sommige van de duizenden merken beginnen te herkennen die dagelijks voor haar ogen flikkeren. Tegen haar zevende verjaardag zal ze 20.000 televisiecommercials per jaar zien. Tegen de tijd dat ze twaalf is, zullen haar naam en adres al zijn opgeslagen in massieve databanken van bedrijven.” Nu nog te hopen dat ze evenveel plezier zal hebben als wij op de kostschool.

Jacqueline Goossens

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content