Waarom vliegen naar het trage Noorden, als het ook per boot kan ? Onderweg tussen Göteborg en Gent, op de zogenaamde Volvoboot, konden we dertig uur oefenen in onthaasting.

Natuurlijk zijn er wegen, bruggen, tunnels, snelle passagiersferry’s en nog veel snellere vliegtuigen naar Zweden. Mogelijkheden zat dus. En precies daarom is ‘de Volvoboot’ zo aantrekkelijk. We lopen in een gure westenwind door de haven van het Zuid-Zweedse Göteborg. Jawel, we zijn hierheen gekomen met het vliegtuig, maar willen met ‘de Volvoboot’ terug naar thuishaven Gent. In Vlaanderen heeft de ferry van rederij DFDS die koosnaam gekregen, omdat hij vooral Volvogoederen verscheept. Maar weinig mensen weten dat je hier als passagier kunt aanmonsteren.

DIKBUIKIG EN GOEDLACHS

Het wordt meteen duidelijk dat passagiers weinig uitmaken op zo’n cargo. Een minuscuul gewicht boven op de tienduizend ton aan auto’s, vrachtwagens, onderdelen, wielladers en knikdumpers die Volvo per schip naar het Gentse Mercatordok wil sturen. We passeren langs een klein, TL-verlicht kantoortje, waar we een boarding pass krijgen. Een vriendelijk meisje vertelt ons dat we een kilometer of twee verderop moeten zijn om in te schepen. Wij zijn voetgangers, dus het wordt even lopen. Voor de Petunia, het roll-on-roll-offschip van rederij DFDS, is dit soort lading duidelijk geen prioriteit.

De Petunia heeft – net als haar zussen Primula en Magnolia – een twintigtal kajuiten voor toeristen. “Eigenlijk waren die initieel voor vrachtwagenchauffeurs bedoeld, maar die vind je nog nauwelijks aan boord”, weet kapitein Annas Christensen. Hij is het vleesgeworden cliché van wat een Deense kapitein ter lange omvaart moet zijn : groot, kolenschoppen van handen, baard, dikbuikig en goedlachs. “En dus heeft onze rederij beslist om toeristen de mogelijkheid te geven in te schepen op onze ferry’s. Dagelijks pendelt een van de drie schepen heen en weer tussen Gent en Göteborg. Een tripje van zo’n dertig uur.”

We krijgen een hut toegewezen, een woonkamer met televisie, een eetruimte met koelkast. Geen hotelreceptie, geen veiligheidsbriefing, geen verdere uitleg. Alles elementair. Dit wordt onze biotoop. We moeten die delen met Kornelia en Jan, een ouder Nederlands paar dat met hun autootje op bezoek is geweest bij hun dochter en Zweedse schoonzoon. “We hebben alles nauwkeurig becijferd”, verzekert ons Jan, een gepensioneerde ingenieur. “Ook al betalen we zo’n duizend euro voor deze tocht, toch is het de meest efficiënte manier van reizen.”

LAPPENDEKEN VAN EILANDJES

Maar alleen Jan neemt de Volvoboot uit koele berekening. Je neemt hem als een traag werkend medicijn. We trekken een sjaal om de oren en kijken van op het achterdek hoe Göteborg zich langzaam van ons loswringt. Een donkere haven met enkele eenzame felle lichtjes, en in de verte de lichtvervuiling van een vivante stad. Het water rondom ons is zwart, de achtergrond vervaagt tot een gelige zee van industriële lichtjes. Aan de voorkant zien we hoe de kapitein zijn Petunia langs een runway van kleine groene lichtjes de havengeul uitloodst. Concentratie is zijn codewoord, want hij moet zijn 200 meter lange en 26 meter brede schip brokkenloos door de Skärgården sturen : een lappendeken van verkruimelde beschuiteilandjes aan de westkant van Zweden. ’s Zomers een paradijs voor natuurliefhebbers, maar op een donkere, winderige nacht vooral een doolhof vol vervaarlijke obstakels.

We lopen terug naar binnen en zien hoe een jonge, vrouwelijke matroos ons buffet klaarzet. Vleesballetjes, saus, gekookte aardappelen, spuitwater, sap, melk, koffie. Het leven aan boord is basic. Het wordt ontstressen, zonder wifi, zonder telefoon, zonder internet. Onbereikbaar, en dat dertig uur lang. Velen trekken tijdens de zomer naar Scandinavië, vaak om er rond te trekken of rijden, maar altijd om er te genieten van het leven dat er een versnelling lager loopt. Bossen, meren, dorpjes, water. ’s Winters is het niet anders : de extra lange nachten zorgen ervoor dat alles er nog intenser en diepgaander wordt. En dan is een bootreis een perfecte voorbereiding. Door het venster van onze mess monsteren we de Noordzee in haar zwartgure gedaante.

We varen verder westwaarts de winterse nacht in. Onder ons staan drie verdiepingen volgestouwd met Volvo-personenauto’s, vrachtwagenchassis, grondwerkmachines en nog een rist trailers en tankwagens met God-weet-welke lading. Alles samen goed voor meer dan acht miljoen kilogram aan last. Met zo’n 35 kilometer per uur maakt die cargo een tocht die langs het Kattegat en het Skagerrak leidt, dan zuidwaarts afbuigt en dwars door de Noordzee loopt om ter hoogte van het Waddeneiland Texel opnieuw land in zicht te krijgen. Voorbij Hoek van Holland zullen we de Westerschelde opvaren, de sluis van Vlissingen door moeten en zo langs het kanaal Gent-Terneuzen tot in het Mercatordok drijven.

ROLLEN EN STAMPEN

We gaan vroeg slapen. Door het venstertje van onze kajuit turen we naar de zwarte wereld. Geen sterren, geen maan, geen andere schepen, enkel nauwelijks te ontwaren golven en deining en geregeld een stevige spray tegen het glas. Het waait hard. Ter hoogte van Skagen, de noordelijke tip van Denemarken, maakt de Noordzee zich boos. Stromingen uit verschillende richtingen raken het niet met elkaar eens, en daar moet de Petunia voor boeten. We rollen en stampen. Tijdens de lange, heldere zomeravonden is Skagen een paradijs voor vreedzame kunstschilders die er mierzoete tableaus konterfeiten. Vannacht strijden we eenzaam tegen de elementen, ons lot ligt in de handen van kapitein Christensen. We zijn in goede handen.

“Ja, er zat wel wat deining vannacht”, grommelt Christensen als we hem de volgende dag op de brug opzoeken. We hebben net een gekookt eitje met haring en knäckebröd als ontbijt binnen. We zitten nu halfweg tussen Denemarken en Friesland. Op de brug kunnen we 360 graden rondkijken. Een privilege dat geen enkel vliegtuig ons op die afstand kan geven. “Maar ons schip is sterk. Pas als de golven hoger dan tien meter zijn, blijven we in de haven liggen. Dat was vorige week nog het geval. Niet de windsterkte is van belang, wel de golfslag. Nu varen we pal tegenwind, en dat vindt onze roro geen probleem. We zullen hooguit wat dansen.”

Achter de brug op het dakdek zien we een klein zwembadje. Het is leeg. “Als het weer het toestaat, vullen we het met gefilterd zeewater dat we opwarmen aan onze motoren. Het is voor onze crew. Die zijn met vijftien en werken in shiften van acht uur. Als ze vrij zijn, kunnen ze hier zwemmen. En ja, ook passagiers die dat willen, mogen hier in het water liggen.” Om te zwemmen is het plonsbadje te klein, maar het moet best een aardig gevoel geven om hier zo’n twintig meter boven de zeespiegel in een 30 graden warm badje over de Noordzee te staren.

LUXE VAN LEEGTE

Ondanks het eerder rudimentaire comfort – wat zijn we toch verwend – geeft de reis met de Volvoboot een bijzonder gevoel van luxe. Luxe van traagheid, luxe van desolaatheid, luxe van leegte. Maar ook het besef dat je met amper negentien mensen aan boord bent van een schip dat 27.000 pk puurt uit zijn negen cilinders potige motor. In de verste verte bespeuren we geen ander schip op dit stuk Noordzee. We kunnen niets anders doen dan een uiltje vangen, een boek lezen, een kop koffie drinken.

Tot matroos Ulf de deur van onze passangers mess opengooit. ” You want to buy something ?” Hij troont ons door de smalle gang naar een kamertje, de kleinste taxfree die we ooit gezien hebben. Wijn, bier (Tuborg en Carlsberg, wat anders ?), sigaretten. We slaan een sixpack Carlsberg in en gaan vooraan bij het venster zitten. Onder ons zien we hoe de wind tekeergaat tegen het canvas van de trailers op het voordek. En als we goed turen, zien we in de verte een olietanker. We nemen een slok Carlsberg. “Hoe zuidelijker, hoe drukker”, zegt Christensen. “Zodra we ter hoogte van Rotterdam komen, krijgen we al het verkeer van het Kanaal over ons heen. Best druk.”

De tweede nacht aan boord. Het geschommel van de Petunia en het zacht monotone gedruis van de scheepsmotor wiegt ons in een goddelijke slaap. In de late nacht draait de Petunia oostwaarts, de Westerschelde op. In Vlissingen komt een loods aan boord, die ons door de sluis én het kanaal Gent-Terneuzen zal begeleiden. “Heb ik niet nodig, ik ken hier elke meter water”, bromt Christensen. Maar wet is wet. En dus varen we statig langzaam onder begeleiding de laatste kilometers van ons traject. We douchen, werken als vroeg ontbijt een stuk stevig roggebrood weg en kijken hoe het cargoschip in het Mercatordok aanmeert. Matroos Ulf komt bij ons. Hij kijkt rond. “Van wie is dat kleine auto- tje ?” De Nederlandse Jan steekt zijn vinger op. “Jullie kunnen vertrekken.” Het koppel rijdt de buik van de Petunia uit, richting Walcheren. Zelf wandelen we tussen enkele Volvo’s naar buiten. Over een kwartiertje begint de werkdag.

DOOR AART DE ZITTER

Ter hoogte van Skagen maakt de Noordzee zich boos

30 uur varen is de ideale voorbereiding op het stille, weidse Scandinavië

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content