Wat vooral blijft hangen, is haar lach, die klaterend opklom tegen de wanden van de koffiekamer. Dat ze vroeger vaak genoeg schrik had gehad, zei ze als je bij een 2-2 (codetaal in ons koffiekot voor cappuccino met suiker) met haar over vliegangst sprak. Maar dat ze die schrik had overwonnen en nu haast nergens bang meer voor was. Ze keek dan wijs en zelfverzekerd, als iemand die een glimp van het nirwana opgevangen had.

Zoals wel vaker liet het onheil zich niet beleefd aankondigen, maar viel het onverhoeds binnen op een doordeweekse dinsdagmiddag. Collega Griet Schrauwen zag de letters in gespreide slagorde over haar toetsenbord dansen. Haar scherm stond ondersteboven, ze kon geen zinnen meer vormen. De dokter dacht eerst aan burn-out, maar na uitgebreider onderzoek bleek het te gaan om een hersentumor ter grootte van een tennisbal. In betere dagen zou Griet vast iets gevats hebben geschreven over die macabere gewoonte om gezwellen te vergelijken met fruitsoorten en sportattributen.

Maar zij, die met woorden had gespeeld als geen ander, zag zich nu plots veroordeeld tot gestamel. Ze werd meteen in het ziekenhuis opgenomen. Operatie volgde op operatie, chemotherapie op bestraling. Dapper zou ze blijven, ook toen ze met de zwaarste turbulenties kampte. “De meesten in mijn situatie leven geen twee jaar meer”, zei ze aan de telefoon. Zelfs toen volgde nog geschater.

Enkele maanden voor haar dood gaf ze een interview aan Leven, het driemaandelijkse magazine van Kom op tegen kanker. Ze wilde lotgenoten een hart onder de riem steken. “Dat een naderend einde me niet bang maakt, heb ik geleerd toen ik jaren geleden een vriend met aids verzorgd heb”, zei ze. “Ik had een jaar verlof zonder wedde genomen om voor hem te zorgen. Ik heb zijn overlijden van dichtbij meegemaakt. Het heeft me veel doen relativeren. Het was een leerschool, een levensles die me nu helpt. Ik ben niet bang. Ik hoef niets meer, ik moet nergens meer naartoe.”

Ze was overal al geweest, als voortreffelijke journaliste en een reus van een vragenstelster. “Wat een geslepen interviewster”, zei ooit een fotograaf bewonderend. “Als we terugkwamen van een opdracht, hadden we soms lange gesprekken in de auto. Achteraf dacht ik vaak : nu heb ik haar weer meer over mijn privéleven gezegd dan ik aan om het even wie zou vertellen.”

1 april blijft een vreemde dag om te sterven en haar heengaan heeft voor ons iets surrealistisch. Bij zo’n vroegtijdig afscheid klinken woorden tweedehands, behalve die waarmee Griet haar bestaan hier zelf samenvatte. “Ik heb een rijk gevuld leven gehad met een pracht van een gezin, een grote familie en schatten van vrienden en vriendinnen. En ik had de interessantste job die je je kunt voorstellen. Ik heb de gouden periode van de journalistiek mogen meemaken, toen er nog budgets voor reportages waren en ik kon reizen en schrijven over alles wat me boeide. Ik heb nu pech, maar ik ben ook een echte bofkont geweest.”

Als die bofkont met haar schaterlach : zo zullen wij aan haar blijven denken, bij een 2-2 en overal elders. Het ga je goed, Griet, op die grote reis zonder notitieboekje.

De redactie biedt de familie en vrienden van Griet haar diepste blijk van medeleven aan.

Jean-Paul Mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content