In hun versnippering over de aardbol hebben joden ook in Boedapest een thuis gezocht: spaarzaam zijn hun sporen, indringend hun verhaal.

Elisabeth overspant met stalen armen de stroom. Ze leidt me naar de andere oever. Geen stad ademt weidser dan Boedapest aan de Donau: bruggen, het kolossale parlement, neogotisch en oriĆ«ntaals naar een ontwerp van de joodse architect ImrĆ© Steindl, de heuvels met Burcht en Vissersbastion, tram 2 die langs het water rijdt, trager dan de stroming. De Hongaarse hoofdstad is een plaats om te verwijlen. ” Ik wil alles weten over Boedapest“, zegt de protagonist in Tuinfeest van Gyƶrgy KonrĆ”d, Hongaar, jood en Midden-Europeaan.

Diaspora is de omweg naar thuis: dat zou een interpretatie kunnen zijn van de eeuwenlange zwerftocht van de joden op weg naar hun beloofde land. Maar dit Griekse woord is ook de vertaling van het Hebreeuwse galuth, de ballingschap van Jahwe’s volk in een heidense wereld. Die dooltocht heeft ontelbare rustplaatsen opgeleverd, tijdelijke en vaste, geleerde en handeldrijvende, vreedzame en barbaarse: Antwerpen, New York en Malabar, Lissabon en Granada, Warschau en Praag, getto’s en vernietigingskampen met de gruwelijkste namen. Tussen luister en vernedering is ook Boedapest een van hun stopplaatsen.

Het is koud, de stroom glijdt grijsgroen voorbij. Bejaarde Hongaren soezen aan de oever in de middagzon. Een klim naar Boeda, vernield door oorlogen tussen Turken en Hongaren, tussen nazi’s en Russen. Oud maar heropgebouwd. Plakaten tegen de gevels lezen als een waarmerk van historisch erfgoed. CafĆ©s lopen vol, koffiehuis Ruszwurm voorop. Daar staan de drievuldigheidszuil, de Matthiaskerk en het kitscherige uithangbord van de stad, de torens en gaanderijen van de Vissersburcht met hun doorkijk op het parlement langs de Donau. We dolen door lege straten van de joodse wijk uit de 13de eeuw. Wat nu FehĆ©rvĆ”ri-Poort heet, was toen de Zaterdag-Poort die op de sabbat werd gesloten. Verdwenen is de Judengasse met de omwalde huizen. Of de grote synagoge die is afgebrand. In de kleine synagoge lees ik een naam op een grafsteen: Vrouwe Sarah, gestorven op 12 augustus 1656.

“De eerste joden vestigden zich in Boeda”, zegt Agnes. “De sporen zijn oud. In het Joods Museum staat een grafsteen uit de tijd van de Romeinse provincie Pannonia. Derde eeuw, lang voor de Magyaren de streek bevolkten. Onder de eerste koningen, ArpĆ”d en LĆ”szlĆ³, maar vooral onder BĆ©la IV kregen de joden voorrechten. Matthias stelde een joodse Prefektus aan, een koninklijke titel om geld te innen. Het middeleeuwse Boeda telde twee synagogen. Ook na de machtsovername door de Turken genoten de joden religieuze vrijheid. Maria Theresia stelde een Edict van Verdraagzaamheid op. Pas onder Jozef II kregen de joden in 1783 eigendomsrechten, zodat ze zich in andere wijken konden vestigen. Eerst in Obuda, met de neoclassicistische synagoge die dienst doet als televisiestudio. Daarna in Pest, op de oostelijke oever in wat nu de zevende wijk is.”

Achter de citadel staat het beeld van Raoul Wallenberg, secretaris van de Zweedse ambassade die tijdens de Duitse bezetting duizenden joden het leven heeft gered. Zijn tengere gestalte duwt rode marmer opzij, in de steen staan woorden van Ovidius: “Als de tijden stormachtig zijn, ben je op jezelf aangewezen”. Na de bevrijding door Russische troepen verdwijnt de diplomaat in duistere omstandigheden. Voor de joodse gemeenschap blijft hij een geĆ«erde bondgenoot.

Alles is vredig in de zevende wijk die ingesnoerd ligt tussen grote boulevards. “Het was een levendige buurt met 200.000 mensen, een van de best geĆÆntegreerde gemeenschappen in Europa, met koosjere restaurants, markten, handelszaken en gebedshuizen”, zegt Agnes. “De negentiende eeuw is onze gouden eeuw. Boedapest is toen groot geworden, met burgerhuizen, de binnen- en buitenring, brede radiaalstraten. Tot de Eerste Wereldoorlog is assimilatie het grote woord voor de meerderheid van de 900.000 joden. Maar het antisemitisme groeit. Witte terreur maakt na de oorlog 3000 slachtoffers. In de jaren ’20 volgen restrictieve wetten. Dan komt de Tweede Wereldoorlog en de bezetting door de Duitsers op 19 maart 1944. Het getto, de deportatie door de nazi’s van Eichmann, met de hulp van Hongaarse fascisten, de pijlkruisers. Bij de bevrijding op 18 april ’45 zijn 600.000 joden dood.”

Getto, dat akelige woord: opeengeperste mensen, honger en ziekte, een wijk met een houten muur, wachtposten, gele sterren. Schrijvers als Betty Schimmel en BĆ©la Zsolt hebben die gruwel verwoord: ” …de stem van de gemene vernederingen, de hoon, het gelach als we het getto binnentrokken“. De wijk oogt troosteloos: muren in verval, uitgeleefde Jugendstil met her en der in een ornament een opflakkering van levensvreugde. De Rumbach kan niet bezocht worden, de orthodoxe synagoge is aan renovatie toe. Een binnenplein, een schooltje en de mikvah, het publieke rituele bad voor de orthodoxe gemeenschap. Koosjere restaurants: Hanna, Shalom, KƶvĆ”ri of Frƶhlich, waar ze ’s zaterdags cholent serveren, een gerecht met bonen, gerookt rundvlees, uien, eieren en bloem dat al een dag op een zacht vuurtje staat te pruttelen. Wie joodse gerechten in een mix met de Hongaarse keuken verkiest, vindt een tafel in Carmel.

Het hart van de wijk draagt littekens. Kogelgaten in de muren. In een steeg staat een beeld voor Carl Lutz, de Zwitserse consul die duizenden mensen hielp: een gevallen mens tracht zich op te richten, in zijn reikende hand stolt de hoop op een rechte pas, het symbool voor de vrije mens. De Tempel van de Helden herdenkt de slachtoffers van Wereldoorlog I. Onder arcaden staat een gedenkplaat voor 3000 mensen die in de laatste gettodagen door kou en machinegeweren zijn omgekomen. Metaal rinkelt zachtjes in de wind: het Monument van de Treurwilg is een boom met zilveren blaadjes, waarop overlevenden de namen van familieleden hebben achtergelaten: 30.000 blaadjes voor 600.000 slachtoffers.

Aan de gevel hangt een zwarte gedenkplaat voor de stichter van het zionisme: ” Dit is het huis waar Theodor Herzl is geboren“. Omdat assimilatie van de joden utopisch leek, bepleitte Herzl de terugkeer naar een eigen staat in Palestina: IsraĆ«l, of de diaspora die in zichzelf terugkeert. In het huis is het ZsidĆ³mĆŗzeum ondergebracht, dat tradities en religieuze feesten toont, maar ook herinnert aan de joodse geschiedenis in Boedapest, van de eerste grafsteen tot de holocaust. Citaten en rituelen achter glas. Daar ligt alle begin: thorarollen, Hebreeuwse teksten met een leesstaafje. Zo waardevol zijn die Vijf Boeken van Mozes, de Pentateuch, dat ze versierd zijn met zilveren schilden en kronen.

Leviticus 16:30, het boek voor erediensten en feestdagen, schrijft voor: “die dag zult ge de verzoeningsplechtigheid houden om u te reinigen, en zult ge in het aanschijn van Jahweh van al uw zonden worden bevrijd”. Het is Jom Kippoer, de dag van de verzoening tussen Aron en God. Witte kledij, een gebedssjaal, een dag van zuivering. Op Rosh Hashana of nieuwjaar blazen ze de shofar of ramshoorn, het oudste muziekinstrument. Sukhot of het Loofhuttenfeest herdenkt de 40-jarige tocht door de woestijn. En op Pesach viert de joodse gemeenschap acht dagen lang met matsot of ongedesemd brood de uittocht uit Egypte. In het 26ste hoofdstuk van Deuteronomium heet het: ” en hij heeft ons dit land gegeven, dat vloeit van melk en honing… en gij zult een vreugdemaaltijd houden”. Op de gedekte tafel ligt het oude testament open op een bladzijde uit Exodus. En ze herdenken Chanoeka, de herinwijding van de tempel in Jeruzalem door Judas de MaccabeeĆ«r. Niet met een zevenarmige menora, maar met een achtarmige chanoekia vieren ze dat feest van het licht.

Dan wordt het donker in het museum. Holocaust, Shoah: thorarollen die gebruikt zijn als vellen voor een trommel. Documenten van de Wannsee-Konferenz waar de Endlƶsung is beslist. Foto’s van fascisten die in het getto-hospitaal iedereen afslachten. Gele sterren, zeep van joods vet uit Auschwitz: het onbegrijpelijke, het onmenselijke van een barbaars regime, gestold in een stuk zeep. Ilona heeft me rondgeleid. Alles vertelt ze in de wij-vorm, haar verhaal is het verhaal van haar volk. Ze ontbloot haar arm: “We werden op de trein naar Birkenau gezet. Omdat alles die laatste dagen zo vlug moest gaan, heb ik geen nummer op de arm. In Auschwitz heb ik iedereen verloren, behalve moeder. Plots werden we naar een wapenfabriek in Duitsland gestuurd: die 26ste juli is mijn redding, het is een tweede verjaardag. Na meer dan een jaar zijn we teruggekeerd. Ik was vijftien, ik moest de moed opbrengen om te tonen dat we nog leefden. Voor de oorlog was een kwart van de bevolking joods, vandaag zijn we met 80.000. Het was hard: we mochten niet op de tram, konden niet studeren. Toen mijn zoon later naar Amerika vluchtte, kreeg ik te horen dat ik een slechte moeder en communiste was. Ik ben 70 en krijg een pensioentje. Gidsen is vrijwilligerswerk, ik moet het doen want jongeren weten niets meer. En er zijn opnieuw tekens in de stad: hakenkruisen op de muur, op straat roepen ze dat de joden weg moeten. Het keert terug.”

Langs de DohĆ”ny utca praalt de grote synagoge in rode en witte baksteen, octogonale torens met ajuinkoepels. Onder het rozetvenster staat een Hebreeuwse inscriptie: “Bouw een tempel voor mij, zodat ik tussen hen kan leven”. Sommige letters dragen een asterisk: hun numerieke som geeft 1859, de voltooiing van het gebouw. Voor we binnengaan, geeft Anna Erdei me een keppeltje. “De synagoge was een van de 22 gebedshuizen in de stad. Ze is gebouwd naar plannen van de Duitser Ludwig Fƶrster. De stijl is eclectisch, een mengeling van romantische, Moorse en Byzantijnse elementen. Met 3000 zitplaatsen is het de grootste synagoge van Europa en de tweede in de wereld na New York.” Een immense ruimte met kroonluchters, een marmeren vloer met mozaĆÆeken. Geometrisch streng, hoog en ruim. Zespuntige davidsterren, licht valt binnen door de vensters. Banken voor de mannen op het gelijkvloers, voor de vrouwen twee balkons. En een orgel achter het altaar. “Dit is geen ortodoxe tempel”, zegt de gidse, “dit is een liberale, hervormingsgezinde gemeenschap. Vandaar het orgel, zoals het gemengde koor”.

Op een rondboog aan de oostelijke muur staat een psalm gebeiteld: “Gods nobele naam zij geprezen van zonsopgang tot zonsondergang”. Tussen marmeren zuilen, onder een timpaan met het tetragrammaton dat de naam van Jahwe spelt, hangt een gordijn voor het allerheiligste: de Aron Hakodesh, de Ark des Verbonds of het schrijn waarin de twee tafels met de tien geboden werden bewaard. Die Ark blijft ook de herinnering aan een nomadisch leven: zwerftochten door de woestijn, door de wereld. Hier rusten de joden. De synagoge is het symbool van hun overleving. Gezeten voor het schrijn herdenken ze iedere keer opnieuw hun lot, de Exodus uit Egypte, de diaspora over de aarde, hun omweg naar Jahwe, zowel elders als in Boedapest.

praktisch

Weekend Knack reisde met Touroperator Escape. Zijn brochure biedt behalve verblijven op individuele basis (drie- tot vijfsterrenhotels) ook de begeleide vierdaagse groepsreis Liszt (viersterrenhotel Astoria, 28.980 fr). Joods Boedapest is maar Ć©Ć©n aspect van een citytrip naar de Hongaarse hoofdstad. Andere invalshoeken zijn de Citadel met Slot, Vissersbastion en Matthiaskerk in Boeda. Winkelstraten, koffiehuizen en openbare baden. Parlement, musea en muziek (opera, BartĆ³k, KodĆ”ly, Liszt). Inlichtingen bij uw reisagent.

Tekst en foto’s Mark Gielen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content