Bobo’s zijn niet vies van gezond ondernemerschap en navenante inkomens. En toch voelen ze zich schuldig over hun privileges. In zijn boek “Bobo’s in Paradise: The New Upper Class and How They Got There” legt David Brooks uit hoe de bourgeois bohémien koos voor de middenweg tussen conservatieve ondernemers en progressieve bohémiens.

Na een verblijf van ruim vier jaar in Europa als correspondent voor The Wall Street Journal kwam David Brooks (38) terug naar de VS. Hij constateerde dat er iets was veranderd. Welgestelde suburbs waren voorzien van koffietentjes à la Starbucks. In voorheen alternatieve stadsbuurten werd gewoond in lofts die een paar miljoen dollar kostten. Overal waren talloze Europese broodsoorten te koop. Werknemers van softwarebedrijven verschenen met bergschoenen en skizonnebrillen op kantoor. Ondernemingen flirtten met vroegere subculturen door Jack Kerouac en Gandhi in hun advertenties te citeren. Behoudende bankiers en advocaten reden in dezelfde Range Rovers en Lexussen als hun voorheen linksige, maar nu even welvarende leeftijdsgenoten.

Oude tegenstellingen, stelde Brooks vast, waren verdwenen. Kon je twintig jaar geleden nog een lijn trekken tussen conservatieve zakenmannen en progressieve bohémiens, nu liep alles en iedereen door elkaar en waren de diverse levensstijlen samengesmolten tot die van de bourgeois bohémien of, zoals Brooks ze kortweg noemt in het boek dat hij aan het fenomeen wijdde, de bobo’s.

Volgens Brooks (nu niet alleen redacteur van de conservatieve Weekly Standard, maar – heel bobo – ook medewerker van onder andere The New York Times, Newsweek, The Wall Street Journal, The New Yorker en The Washington Post) heeft die ontwikkeling alles te maken met de transformatie van voorheen academische territoria, zoals informatie en ideeën, tot commerciële waar. Termen als intellectueel kapitaal en cultuurindustrie komen langs wanneer hij beschrijft hoezeer ideeën en kennis nu economisch net zo belangrijk zijn als natuurlijke bronnen en investeringskapitaal.

Het lijkt erop dat men de tegencultuur van de jaren zestig en de streberige jaren tachtig heeft geïntegreerd tot een nieuw sociaal ethos, aldus Brooks. Dat is wellicht het fraaist verpersoonlijkt (vinden wij) in Paul Allen, 25 jaar geleden de langharige bebaarde medeoprichter van Microsoft. Nu is hij niet alleen een van ’s werelds rijkste mensen en de bekendste investeerder in nieuwe bedrijven die ooit de trots van het Amerikaanse kapitalisme moeten worden, maar ook zo’n groot liefhebber van rock-‘n-roll dat hij naar verluidt een rockmuzikant in dienst heeft om thuis mee te kunnen jammen.

Na in zijn boek Bobos in paradise verleden en heden van bourgeoisie en bohémiens beschreven te hebben, schetst Brooks een ironisch maar niettemin liefhebbend beeld van de bobo’s en hun levensstijl; bobo’s zijn niet vies van het grote geld want ze waren er niet naar op zoek. Het geld vond hen toevallig terwijl ze vorm gaven aan hun meeslepende ideeën.

Ondernemers van vroeger waren slaven van het kapitalisme als ze tachtig uur per week werkten en hun gezin verwaarloosden. Bobo-ondernemers nu doen het uit eigen keus omdat hun werk een vorm van zelfexpressie is en het bedrijfspand eerder een speelplaats dan een kantoor. Groot geld is ook niet erg, als je er maar verantwoord mee omspringt. Dus geen Ferrari maar wel een even handige als luxueuze Mercedes jeep. De bobo vindt een geluidsinstallatie van 700.000 frank eigenlijk niet kunnen, maar geeft dat bedrag wel uit aan een hightechkeuken met overbodige voorzieningen. Of hij spendeert een paar duizend dollar aan een fiets, want die is nuttig voor de gezondheid. De elite van vroeger kopieerde interieurs van de Europese aristocraten, de bobo heeft een voorkeur voor spulletjes afkomstig van de slachtoffers van het kolonialisme. Brooks stelt vast dat de leuke dingen van de jaren zestig zijn verdwenen, zoals vrije liefde. Behouden zijn elementen “die interessant zijn voor een hypochonder van middelbare leeftijd, zoals volkoren ontbijtgranen”.

U beschrijft dat bobo’s dure spullen kopen voor de buitensport, zoals een parka van North Face waarin je de vreselijkste vrieskou kan overleven, terwijl ze die dingen niet nodig hebben. Waarom doen ze dat?

David Brooks: Om de wereld ervan te overtuigen dat het hen ernst is, dat ze geen amateurs zijn. Misschien gebruiken ze het niet, maar ze mogen graag denken dat ze het ooit zullen gebruiken. Ze willen ook laten zien dat ze slim genoeg zijn om de beste kwaliteit te herkennen. Als ze een broodrooster willen hebben, willen ze tonen dat ze hun huiswerk hebben gedaan, en dus kopen ze een professioneel apparaat dat je thuis niet echt nodig hebt. Bobo’s lezen graag een dik boek met alle details over het artikel van hun keuze. Ze doen opmerken dat ze geen willekeurige consumenten zijn die zich door een kapitalist met een kluitje in het riet laten sturen.

Zit er ook een element van hoop in? Dat de bestemming wellicht nog volgt als je eerst maar de juiste spullen in huis haalt?

Veel aankopen zijn gebaseerd op verlangen en ambitie. Ook boeken worden om die reden gekocht. Je vindt jezelf de persoon die heus zulke boeken leest, en je denkt ook dat je er op een dag aan toekomt. Stel: er is net een nieuw boek uit over vijfhonderd jaar westerse beschaving en het staat op de bestsellerlijst. Ik vraag me af hoeveel kopers het lezen, maar ik weet wel dat bobo’s het zouden willen lezen of denken dat ze het zouden moeten lezen.

In uw boek wekt u de indruk niet te houden van blauwe overhemden met een witte kraag.

Ik vind ze nogal opzichtig. Het werd op zeker moment de typische outfit in het bedrijfsleven, vooral in de financiële wereld. Bobo’s zijn meer geneigd donkere kleuren te dragen. Donkerbruin, zwart. Iets meer bohémien. Zelf draag ik wel blauwe shirts, maar niet met een witte kraag.

U neemt een loopje met politiek correct consumentisme. Vindt u het dan niet mooi dat er voor de vervaardiging van een parfum geen dieren zijn getest?

Ik heb niks tegen winkels als The Body Shop. Anderzijds wordt het fenomeen gecorrumpeerd omdat er een nieuwe marketingtactiek van wordt gemaakt. Ik vind het wat pretentieus dat een bedrijf als de ijsmaker Ben & Jerry er een eigen buitenlands beleid op nahoudt. Maar ik vind het best als consumenten meer willen betalen omdat ze denken dat het product goed is voor het milieu. Elke aanschaf wordt zo een oefening in spirituele en sociale verbetering. Ik steek er de draak mee, maar ik heb er niet echt iets tegen. Waarschijnlijk is het op een bepaald niveau wel goed voor de wereld.

Bobotoeristen, schrijft u, hebben doorgaans veel respect voor eenvoudige zielen in de landen die ze bezoeken en voor alles wat die te zeggen hebben. Waarom?

Bobo’s zijn meritocraten. Hun leven staat bol van uitdaging en beweging, en ik denk dat ze jaloers zijn op mensen die niet bewegen. Op bezoek in Toscane zie je mensen die er geboren en getogen zijn en er ook zullen overlijden, van wie je denkt dat ze weten wat geduld is en die, denk je, een gezond leven leiden. Dat lijkt me een algemeen thema in het leven van de bobo: het idee dat je door al dat bewegen en benutten van kansen iets moois hebt achtergelaten, zoiets als wijsheid van vroeger. De interieurketen Restoration Hardware verklaarde tegenover zijn investeerders: “We hebben de eenvoudige wijsheid achter ons gelaten, deze winkel levert de artikelen die u helpen herinneren wat die wijsheid is.” Bezoekjes aan Toscane en andere landelijke locaties vallen in dezelfde categorie.

Een recensent suggereerde dat uw boek een goed voorbeeld is van een door u beschreven strategie die bobo-intellectuelen gebruiken om boeken te publiceren: “een pakkend nieuw idee in een levendige vorm, dat licht werpt op de brede betekenis van dat idee”. Wat vindt u van die opmerking?

Dat stak wel een beetje, maar het is niet helemaal onwaar. Ik schrijf ook dat ik mezelf tot de bobo’s reken. Als je een boek schrijft, wil je dat mensen het kopen. Je denkt na over wat je te bieden hebt en of dat voor het publiek genoeg is om er 25 dollar voor te betalen. Ik heb dan ook mijn best gedaan om het licht en grappig te houden. Daar is niks mis mee, lijkt me. Grote schrijvers als Dickens of Hugo deden ook hun best er iets aangenaams van te maken.

U merkt op dat bobo-ouders de neiging hebben hun kinderen voortdurend te beschermen en te sturen. U hebt zelf drie kinderen. Doet u dat ook?

Ik denk het wel. We oefenen nogal wat supervisie uit, en nemen ze mee naar allerlei activiteiten die door volwassenen worden gecontroleerd. Toen ik opgroeide in New York, ging ik zelfstandig naar school met het openbaar vervoer, waardoor ik de kans kreeg mijn grenzen te verkennen, mijn moed te testen. Dat zouden wij onze kinderen nooit meer laten doen. Terwijl het nu veiliger is in New York dan eind jaren zestig. Onze kinderen dragen een helm als ze fietsen of als ze schaatsen. Waarom? Misschien omdat de media de neiging hebben de risico’s te benadrukken van elke denkbare activiteit. Het viel me op toen ik terugkwam uit Europa hoeveel gevaar hier opgevoerd wordt in het lokale nieuws. In bijna elke uitzending zit wel een verdwenen kind. Sommigen zeggen dat hedendaagse ouders meer bezorgd zijn over de veiligheid van hun kinderen omdat ze minder kinderen hebben dan de ouders van vroeger. Er is meer gelegenheid tot controle dan vroeger. We zeggen erbij dat het voor hun eigen gezondheid en veiligheid is, maar in feite houden we op die manier hun hele leefwereld in bedwang.

In een recensie van een boek tegen ironie van Jedediah Purdy waarschuwde u voor een samenleving zonder ironie, onder verwijzing naar griezels uit het verleden die bijzonder van zichzelf overtuigd waren. In uw boek zegt u dat de publieke moraal is aangetast door cynisme. Is er een manier om het cynisme kwijt te raken en ironie te behouden?

Het gaat om de verhoudingen. Mijn probleem met dat boek is dat het zo volkomen gespeend is van ironie, dat het in elke zin goed bedoeld en oprecht is. Ironie, vind ik, is het vermogen enige afstand te nemen van jezelf, zodat je je een oprechte kijk op jezelf kunt vormen. Dat lijkt me een gezonde instelling. De truc is ironisch te zijn zonder cynisch te worden. Het heeft te maken met ambivalentie. Ik ben ambivalent over bobo’s. Ik denk niet dat ze geweldig zijn of vreselijk. Ergens las ik dat goede humor voortkomt uit een zekere besluiteloosheid. Inzake de bobo’s ben ik er nog niet uit of ze goed of slecht zijn voor het land. Overigens zou ik niet weten hoe je de publieke moraal verandert. Ik weet wel dat men veel te cynisch is over de overheid. Leden van het congres zijn wellicht niet de slimste mensen op aarde, maar ze zijn fatsoenlijk en bedoelen het goed. Ze hechten meer waarde aan een goed functionerende overheid dan bijvoorbeeld journalisten.

Bobo’s voelen zich vaak schuldig over hun eetgewoonten. Zou het niet aardiger zijn als ze zich schuldig voelden over honger in verre landen?

Het viel me op dat ze het woord schuld meer gebruiken in relatie tot eten dan tot iets anders, dat klopt. Maar ze voelen zich wel schuldig over hun privileges in het algemeen. Ook over de kloof tussen arm en rijk, denk ik, maar wat kunnen ze eraan doen? Ze geven wel aan goede doelen, maar het is duidelijk dat ze aan de goede kant zitten van de inkomensbalans en dat ze niet van plan zijn dat op te geven.

Zo’n dertig jaar geleden hadden babyboomers veel belangstelling voor buitenlandse kwesties, maar daar lijkt weinig van over te zijn.

Misschien is dat typisch Amerikaans. Babyboomers hadden toen nog een optimistischer kijk op politiek; zo waren ze veel meer betrokken bij bestuur op diverse niveaus. Toen in 1967 werd gevraagd of men dacht dat de regering problemen kon oplossen, zei driekwart ja. Nu is dat nog maar een kwart. Ik geloof niet dat het typisch bobo is, maar het geldt zeker ook voor hen. Er is bij jongere volwassenen nog wel betrokkenheid op lokaal niveau maar niet nationaal. Ze werken liever voor een softwarebedrijf dan voor het ministerie van Buitenlandse Zaken.

U gebruikt de term gematigd patriottisme. Wat is dat?

Kijk naar Teddy Roosevelt; hij werd omgeven door een groep van mensen die een duidelijk idee hadden waar het land voor stond. Het gaf hem een idee waarom hij betrokken wilde zijn bij het openbaar bestuur, waarover het moest gaan. Bobo’s hebben het daar weinig over. Het lijkt een ouderwets begrip. Zeker nu, met een globale economie waarbij iedereen op het grenzeloze internet zit. Ik denk dat Amerika een duidelijke entiteit is met een eigen cultuur, maar we moeten er onszelf aan herinneren waarin we ons onderscheiden. Bobo’s hebben de neiging zich meer zorgen te maken over een mooie keuken dan over een mooi land.

Wat vindt u van de Franse weerstand tegen de opdringerigheid van de Amerikaanse cultuur?

Er bestaat een cliché dat zegt: als je in Europa aankomt, hou je van de Fransen en heb je hekel aan de Duitsers. Als je vertrekt, is het andersom. Ik merkte echter dat ik steeds meer van de Fransen ging houden wegens dat halsstarrige verzet en hun waardering voor de eigen cultuur. Ik heb daar veel respect voor. De trots maakt de Fransen boeiende mensen om mee om te gaan. Een gezonde vorm van nationalisme beschermt de specifieke kwaliteiten van een land zodat ze niet ten onder gaan in een globale cultuur. Ik woonde in België toen het Verdrag van Maastricht werd gesloten over de Europese eenwording. Ik weet niet of ik daar als Europeaan sceptisch tegenover zou hebben gestaan, maar ik had enige sympathie voor de vrees van de Britten dat in de politieke unie een waardevol deel van hun nationale identiteit verloren zou gaan. Ik zou het ook erg vinden als de Amerikaanse identiteit werd opgeofferd aan een groter geheel.

David Brooks, Bobos in Paradise: The New Upper Class and How They Got There, Simon & Schuster, 284 blz., 1100 fr.

Jim Schilder / Tekening Tinne Van Litsenborg

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content