De Star Flyer is een replica van de fameuze klippers uit vorige eeuw, en de waar geworden jongensdroom van de Zweedse zakenman Mikaël Kraft. Een gematerialiseerde fantasie waarin ik een week een bijrol mocht spelen.

Bart Plouvier

WIE REIST TAST ZIJN HORIZON af, verlegt in de eerste plaats zijn ruimtelijke grenzen. Maar elke bestemming heeft ook zijn verleden, zijn grenzen in de tijd. En dat is geen exclusiviteit van Griekse tempels, kathedralen, ongerepte Afrikaanse landschappen of mayasteden. Over elke plek op deze aardkloot hangt de nevel van de geschiedenis. Zelfs over Benidorm. Wie over een minimale dosis verbeelding beschikt, kan – op de ene plek al makkelijker dan op de andere – zich verplaatsen in de vierde dimensie, zich loswerken uit het keurslijf van de hem toegemeten tijd. Wie zo wil reizen, moet vaak even de ogen sluiten, moet in staat worden gesteld de kakelende toeristen en de kraampjes, de schotelantennes en de overvliegende airbussen weg te denken. Cruisend op de Star Flyer, geleund tegen de fokkenmast, starend over het water op een heldere dag in mei, kon ik mijn ogen wijd openhouden zonder dat de illusie verstoord werd. Ik hoefde niets aan mijn fantasie over te laten, en dat is niet pejoratief bedoeld : ik voer onder lichtjes gebolde zeilen op een 19de-eeuwse klipper over de Middellandse Zee. Ik maakte deel uit van de bakboordwacht en moest uitkijken voor piraten en tegenliggers ; pas nog had ik op de hoogste ra gezeten en daar de schoten van het bovenbramzeil aangehaald ; seffens zou het acht glazen slaan en wachtte mij een maal van scheepsbeschuit en pekelvlees ; mijn kapitein was een streng maar rechtvaardig man die ik met graagte mijn zeemanslot in de handen legde. Als was het de vanzelfsprekendste zaak van de wereld, waren wij honderd jaar achteruitgekoerst in de tijd.

Ik ben mijn reis nochtans op een wel zeer 20ste-eeuwse manier begonnen : met de TGV raas ik van Brussel naar Cannes. Op de langere trajecten halen we 275 km per uur. Met af en toe een druppel cognac weet ik mijn snelheidsangsten onder controle te houden. Paarden en koeien langs de spoorlijn worden witte en bruine vegen in het groen ; een kudde schapen verglijdt tot een kluwen wol ; auto’s op een parallel lopende weg staan stil ; een boer in een veld bloemend koolzaad, geel als een vlek achtergebleven zonlicht, steekt in een flits zijn hand op ; dikke, langverwachte regendruppels mitrailleren de trein, verwaaien in de luchtstroom. Grote wolken spiegelen mij voor wat mij te wachten staat : ze varen als volgetuigde klipperschepen met bolle zeilen langs de hemel. In het zuiden, eens Avignon voorbij, breekt de zon werkelijk door, verschijnen de cipressen, druivelaars, perzikgaarden, bonte kraaien. De klaprozen van Monet trekken rode lijnen in de berm. Beelden flashen voorbij als in een videoclip op MTV. Als ik te lang naar buiten kijk, word ik horendol en moet ik in mijn boek duiken : De Middellandse Zee van Fernand Braudel. Ik lees : ?Er was een tijd dat deze zee oneindig groot was ; men voer langs de kust, als krabben van rots naar rots kruipend.? Dat is precies wat wij met de Star Flyer gaan doen.

In Cannes heerst een koortsige drukte. Straks begint het jaarlijkse filmfestival. In de straten staan standjes met videocasettes, foto’s van filmsterren en posters. Een onvriendelijke taxichauffeur brengt mij naar de kade. In de verte, voor de rede van de oude haven, zie ik het schip waarop ik een week te gast zal zijn ten anker liggen. Als een grote mythologische zeevogel, hierheen komen zweven op de adem van Chronos, dobbert de viermaster met samengevouwen vleugels op het azuur. Een zwarte matroos met een naamplaatje dat meldt dat hij uit Jamaica komt, neemt mijn bagage over. Mijn paspoort verdwijnt in een grote doos, mijn visakaart wordt doorgedrukt, ik moet een paar keer mijn handtekening zetten. Oranje motorsloepen, tenders, brengen ons aan boord. Het water in de baai is vlak als een tafel. De zon rolt een witte loper voor ons uit. Meeuwen kringelen spiralen in een lucht van vergeet-mij-nietjes. Rondom mij wordt opgewonden gepraat in minstens zes talen, en er heerst de uitgelatenheid van kinderen op schoolreis. Later zal blijken dat bemanning en passagiers samen 24 nationaliteiten en zowat alle uithoeken van de wereld vertegenwoordigen.

In de Tropical Bar, een met zeildoek overspannen stuk middendek, worden mijn scheepsgezellen en ik verwelkomd met een rum-cocktail en een slap handje van Mikaël Kraft, Zweeds zakenman en advocaat gespecialiseerd in maritiem recht, zeilgek en -kenner, eigenaar van de Star Flyer en zijn in de Caraïben cruisend zusterschip de Star Clipper. Ik praat even met hem en probeer vergeefs hoogte te krijgen van iemand die twee schepen van 40.000.000 $ ’t stuk de zijne kan noemen, en die naar eigen zeggen de helft van het jaar in zijn vliegtuig leeft. Dromen zijn voor de rijken der aarde blijkbaar minder bedrog dan voor ondergetekende.

Nee, er verschijnen geen dollartekens in zijn ogen. Zijn blik staat op oneindig, zijn schouders hangen af zodat hij me even aan een asperge doet denken, zijn hoofd staat schuin op zijn romp, een houding die onderdanige luisterbereidheid moet suggereren. Ondanks de belangstelling die hij voor mijn persoontje tentoon tracht te spreiden voel ik mij tijdens het gesprek onbehagelijk ; de afstand tussen onze twee werelden is niet te overbruggen. Is het dan toch geen boutade dat steenrijke mensen onvermijdelijk loners zijn ? Of speelt een zekere vooringenomenheid mij parten ? Wat ík zeg gaat, vermoed ik, zijn ene oor in en zijn andere oor uit. Wat híj zegt lijkt, charme, anekdotes en kwinkslagen inbegrepen, voorgeprogrammeerd. Toch neem ik ijverig en geïnteresseerd notities van wat Mikaël in stroperig Engels vertelt over zijn ?volbloeden van de zee?.

?Beide schepen van 3025 ton werden gebouwd in Langerbrugge bij Gent en varen onder Luxemburgse vlag. Ze liepen in ’91 en ’92 van stapel en de klippers kregen van Lloyd’s een certificate of highest quality, een A1-cotering die sinds 1911 niet meer aan een zeilschip was toegekend. Het laatste passagierszeilschip verdween trouwens 122 jaar geleden van de zeeën. Omwille van het comfort zijn de schepen aanzienlijk groter dan hun illustere voorgangers : 115 m lang, de boegspriet incluis, en 15 m breed, met een diepgang van 6,5 m. De fameuze Cutty Sark, gebouwd in 1869, mat amper 70 m. De zusterschepen zijn opgetuigd als barkentijnen – de fokkenmast vierkant getuigd, de drie achterste masten langsgetuigd. De hoogste van de vier rijst, mét antenne, 63 m boven de waterspiegel en samen kunnen ze 3365 m² zeil voeren. Had men vroeger minstens dertig man nodig om de zeilen te behandelen, hier volstaan acht matrozen. Een deel van de tuigage wordt via een speciaal ontworpen systeem van automatisering bediend. Vanop het dek kunnen zeilen gehesen, gereefd en gebrast worden. Voor de kust van Corsica haalde de Star Clipper, onder volle zeilen ooit 17 knopen. Als de wind het laat afweten, zorgt een tienkoppig zwart koor en een motor van 1350 pk voor de voortstuwing. Unieke anti-rolling tanks reduceren de invloed van de golfslag tot een aangenaam deinen. Benedendeks is plaats voor 180 passagiers en 70 bemanningsleden : van dekmatrozen over machinisten tot een uitgebreide keukenploeg, stewards, barmannen, sportmonitoren en een pianist. Alle zoet water aan boord wordt uit de zee gewonnen en alle afval wordt chemisch geneutraliseerd alvorens te worden gedumpt. Elk van de twee cruiseschepen vervoert 14 à 15.000 passagiers per jaar.?

Eens buitengaats worden de zeilen gehesen en zelfs mijn Amerikaanse medepassagiers, luidruchtige breedsmoelkikkers die voor de rest van de reis geen moment meer hun mond zullen houden, komen onder de indruk en worden stil. Een zachte bries bolt het canvas. De kluivers worden opgetrokken. Onhoorbaar assisteert de dieselmotor de wind. De lichtvervuiling van de stad verflauwt aan de kim, lost ten slotte op. Het uitspansel wordt zo mogelijk nog helderder. Ik vaar mijn eeuw uit. De wetenschap dat de wereld rondom mij, de zee en de hemel er al sinds mensenheugenis en langer zó bijliggen, maakt de zinsbegoocheling compleet. Dat de zeilen niet van maar uit de ra’s komen en dat er geen marsgasten te zien zijn in het want, lijken slechts onbelangrijke fouten in het scenario. Eén voor één druipen de passagiers af naar de bar of naar hun kajuit, tot er slechts een handvol overblijft. De matrozen verdwijnen in de voorpiek. Ik krijg er niet genoeg van, ga op mijn rug op het teakhouten dek liggen. Zachtjes word ik gewiegd door oermoeder zee. De herinneringen aan mijn bestaan als varensgast worden levendiger dan ooit. Op de ra’s spoken verdronken zeelui. Ik reciteer een stukje, destijds door scheepsarts Slauerhoff vertaalde John Masefield : ?Ik moet weer op zee gaan, een goed schip en in ’t verschiet/Een ster om op aan te sturen, anders verlang ik niet.? Waarschijnlijk heb ik hoorbaar gemompeld en maak ik een vreemde indruk, want een Amerikaanse vrouw als een Barbiepop komt vragen of alles oké is, of ik misschien nu al zeeziek word.

De zeelucht wedijvert ’s morgens aan dek met de geur van versgebakken brood die opstijgt uit de kombuis in de ingewanden van het schip. Corsica trilt heiig in het ochtendlicht en duwt zijn besneeuwde piek door de wolken. Het water blikkert als bezaaid met glasscherven. Wazige vrachtschepen balanceren op de strakgespannen horizon. Matrozen schuren de reling. Mikaël verzorgt zijn public relations. De scheepspapegaai peuzelt pindanoten en kwettert onverstaanbaar papegaais. Al hoeft het voor mij, romantisch liefhebber van het zeeleven, niet écht, de Star Flyer doet meer dan varen. Dagelijks lopen we een haven aan. Meestal gaan we op de rede ten anker en fungeren de tenders als taxi’s naar de wal. In Calvi op Corsica, een dorp waarvan de autochtonen beweren dat Napoleon er geboren is (maar dat wordt in elk dorp op het eiland beweerd), drink ik in de loomte van de zondagmiddag ijskoud bier op een terras tegen een heuvel. Rond mij becommentariëren koffieslurpende oude mannen de viermaster in de baai. Dat maak ik tenminste op uit hun gestes want van hun taal, een mengeling van Frans en Italiaans, begrijp ik zoveel als van papegaais.

Bonifacio ligt een paar uur zeilen ten zuiden van Calvi achter steil uit zee oprijzende kliffen. Even lijkt het of we op de rotsen te pletter gaan lopen, maar dan opent zich de grijze muur en glijden we de smalle geul in die naar het stadje leidt. Ooit was dit een piratennest waarin de schurken als van de aardbodem verdwenen leken, onvindbaar voor Italiaanse of Franse patrouilleboten. Ik beklim de trappen naar de citadel en constateer buiten adem dat onze masttop hoger reikt dan het bolwerk.

Via de straat van Bonifacio varen we naar Costa Smeralda op Sardinië ; op met biljartlaken overtrokken groene bergen staan mosterdkleurige huizen, als blokjes, door een onhandig kind op mekaar gestapeld. Kleine zeilbootjes zetten uitroeptekens op de grens tussen water en land. Op Italiaanse bodem wil ik mijn cappuccino. Ik drink hem op een plein vol met militairen in onwaarschijnlijke uniformen en veel te veel toeristen. Ik betaal me blauw. We meren aan langs de kade van Portoferraio, Elba. Een paar bemanningsleden joggen het achterland in. De kapitein, een allercharmantste man met goedmoedige, grijze ogen en vrij van kapsones, gaat uit winkelen met zijn meereizende dochter. We lopen samen op. Hij is erachter gekomen dat ik gevaren heb en vraagt schertsend of ik soms een job zoek. Ik volg de wegwijzers naar Napoleons verbanningsoord. In de koele, ruime villa met tuin en bijgebouwen verbleef de keizer met tweehonderd trouwe volgelingen. In zijn bewaard gebleven hemelbed, afgewerkt met lichtblauw velours en goudbrokaat, droomde hij zijn nachtmerries over Waterloo.

Alle zeilen bijgezet koersen we vanuit Elba naar de noordelijker gelegen Italiaanse Riviera. Een passagier uit Thailand wil per se het roer houden ; we laten een olieachtig zigzagspoor achter op het water. Het Italiaanse vasteland doemt op : een groot, slapend dier, de huizen lijken teken, vastgezogen in de plooien van de gerimpelde huid. Er liggen meer cruiseschepen voor Portofino en het stadje krioelt van de gepensioneerde Amerikanen en Duitsers, allemaal met hun naam en een nummer op hun borst gespeld. Rond het haventje rijgen boetieks zich aan kunsthandels aan bars aan restaurants. De charme van het plaatsje verstikt in de kermissfeer. Iedereen probeert zijn graantje mee te pikken van de toeristenstroom ; iedereen behalve een visser die in een prachtige oude sloep netten boet en die erbij zit alsof wij collectief hallucineren.

Terug in Franse wateren, voor Saint-Tropez, is de belangstelling voor de Star Flyer enorm. Twee helikopters plus dozijnen motor- en zeiljachten komen de haven uit en cirkelen rond het schip. Mensen wuiven enthousiast. Op een jongensachtige manier ben ik trots. Later, kuierend door de stad, vergaap ik mij aan de supersonische jachten, gestroomlijnd als racewagens, futuristisch als spaceshuttles. Ze kunnen mijn zeemanshart niet bekoren : in niets lijken ze nog op een schip.

In de late namiddag serveren de koks warme hapjes en rauwe groenten met een dipsausje in de Tropical Bar. Patrick, barman uit Californië, prijst de cocktail-van-de-dag. Dionysos, zijn collega uit Athene, goochelt met de flessen. Mikaël heeft twee ruikers roze anjers op de bar laten zetten. Hij zou het nochtans moeten weten : bloemen horen niet op zee. De laatste passagiers worden rond de klok van zes aan boord gebracht, roodgebrande dames bestellen hun kir royal. Iedereen heeft zijn verhaal, en in de loop van de week aanhoor ik tientallen samengevatte levensgeschiedenissen ; evenzoveel keren vertel ik de mijne : dat ik gevaren heb, dat ik nu auteur en kok ben, dat mijn zoontje van drie foto’s van mij op die van de Star Flyer gekleefd heeft en dat die collage nu boven zijn bed hangt. Na drie cocktails vertel ik erbij hoe hard ik hem mis. Eens de zon in zee gedoofd, serveert een legertje stewards ons een uitstekende maaltijd in de smaakvol, met veel respect voor de traditie ingerichte messroom. Officieren mengen zich tussen de passagiers en beantwoorden voor de zoveelste keer geduldig de altijd weerkerende vragen.

Monica uit Brazilië is aangemonsterd om ons ’s avonds te entertainen. Zij organiseert crabraces op het achterdek. Zes heremietenkreeften met nummers op hun slakkenhuis geschilderd, moeten zo snel mogelijk de rand van een rond hen getrokken cirkel bereiken. Er wordt geschreeuwd en gegild, gevloekt en zwaar gegokt. Maar de koudbloedige beestjes komen uit de Caraïben en het is hen hier nog net iets te fris. De race duurt een eeuwigheid. Ik verlies twee dollar. Tijdens de talent show blijkt Patrick een uitstekend imitator van countryzanger Hank Williams. Uit de buik van het schip komt een kleine, gerimpelde Filippino naar boven gekropen. Hij torst een blokfluit, groot en dik als een meertros. Zijn melodie verhaalt van zeemansverdriet en verloren liefdes. Het applaus is oorverdovend. Bob uit Nebraska zingt iets van Frank Sinatra. John en Lydia komen uit Manchester. Ze zijn piepjong en hebben deze cruise gewonnen met een door een damesblad uitgeschreven wedstrijd. Zij speelt piano en zingt Hello in there van John Prine. Staande ovatie. Monica in haar nopjes.

Elke avond voor het slapengaan laat ik de geëxalteerde bende even voor wat ze is, en trek ik mij terug in het onder de boegspriet gespannen net. Een enkele andere poëtische ziel daargelaten ben ik dan alleen met het schegbeeld en de zee en mijn herinneringen. Ik zie hoe de masttoppen lijnen trekken tussen de sterren en elke avond overvalt mij, heel even, het mateloos verlangen om eeuwig te blijven varen.

Op 18 september verschijnt van Bart Plouvier De Ronde van de Maan (Icarus), een bundel met reisverhalen (waarvan stukjes in Weekend Knack verschenen) en reisbrieven.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content