Op respectievelijk 17, 18 en 19 mei 2001 was het voorvocht van drie mannen in mijn vagina beland. Mijn eisprong had waarschijnlijk op 20 mei plaatsgevonden, terwijl in mijn baarmoeder een spermaoorlog gaande was tussen drie legers. Tientallen, misschien wel honderden zaadcellen verdrongen zich rond mijn eicel. Sommigen droegen het genetisch materiaal van Oscar bij zich, anderen dat van Joshua en weer anderen dat van Tim.”

Bovenstaande passage is gelukkig niet uit het dagboek van mijn vriendin geplukt, maar uit de pas verschenen roman Godin van de jacht van de Nederlandse schrijfster Heleen van Royen (°1965). Het afgelopen weekend heb ik dat boek in een ruk of twee verslonden. Hoewel het voornamelijk de voordelen van overspel bezingt, herinner ik mij niet ooit eerder iets te hebben gelezen dat mij zo weemoedig maakte naar een vooroorlogse vorm van trouw.

Het verhaal gaat als volgt. Samen met haar man Oscar en hun twee kinderen vormt Diana de Wit, de ik-figuur uit Godin van de jacht, een keurig gezinnetje. ’s Ochtends brengt ze braaf haar kids naar de crèche. Ze schotelt haar gezin gezonde maaltijden voor en vult elk jaar keurig haar belastingbrief in. Een modelburger dus, was daar niet dat ene detail : Diana kan de minnaars niet laten. Naast haar oogluikende echtgenoot houdt ze er nog twee andere mannen op na : de al wat oudere Tim (voor de tedere seks) en de jonge halfgod en daklegger Joshua (voor het rechttoe-rechtaangebeuk in de laadruimte van zijn bestelwagen). Vervelend wordt het pas als Diana opeens zwanger blijkt, zonder het flauwste vermoeden te hebben van wie van de drie.

De schrijfster van het boek, Heleen van Royen, is net als haar hoofdpersonage getrouwd en heeft twee gezonde koters. Als “hogepriesteres van het overspel” vindt ze het leven echter te kort om niet vreemd te gaan. “Vreemdgaan is een spel”, aldus de schrijfster. “Je gaat toch ook met anderen uit eten, of naar de film. Waarom zou je dan geen seks met een ander mogen hebben ? Het kan een zegen zijn. Thuis ben je bijvoorbeeld veel beter te pruimen.”

Charmant aan Van Royen is het feit dat ze geen blad voor de mond neemt. Zo schaamt ze zich niet voor haar “talent voor psychoses” waardoor ze zich ooit een nieuwe Jezus waande, geboren om liefde te prediken op aarde. Hoewel de critici aanvankelijk unaniem van haar walgden, groeide ze in geen tijd uit tot een bekende Nederlandse die duidelijk de vinger aan de pols van deze tijd heeft. Van haar debuutroman uit 2000, De gelukkige huisvrouw, gingen meer dan 125.000 exemplaren over de toonbank. Het boek werd in acht talen vertaald en zelfs in de VS uitgegeven. Niet kwaad voor een auteur die zich al een paar keer liet ontvallen dat schrijven voor haar eigenlijk maar tweede keus was. Liever was Van Royen sekssymbool geworden, of fotomodel. Met haar looks had dat misschien nog gekund ook.

Naast de meeslepende stijl (“die van een damesblad”, fluisteren giftige tongen) is het choquerende duidelijk een belangrijk verkoopargument. Van Royen trapt met grote gretigheid heilige huisjes omver. In haar eerste boek was dat het zaligmakende van het moederschap. In Godin van de jacht maakt ze komaf met een andere populaire mythe, namelijk dat vrouwen in hun seksuele contacten terughoudender zouden zijn dan mannen. “Wij willen ook jagen !” schreeuwt de schrijfster 286 pagina’s lang. “Ook vrouwen snakken naar one night stands en vrijblijvende seks.” Onbekommerd laat ze haar hoofdpersonage in alle bakken graaien : van de twintigers tot en met de vijftigers. Al vlug mailt Diana ongegeneerd scans van haar ondergoed en intieme delen naar haar jonge daklegger uit Zwolle, die ze in een chatbox opgescharreld heeft. Daar is niets mis mee natuurlijk. Een man die om de paar weken een andere vrouw aan de haak slaat, vinden we al vlug sympathiek en gezond. Doet een vrouw hetzelfde, dan krijgt ze het stempel van hoer. Waarom zouden vrouwen niet tomeloos van seks mogen genieten ? Evengoed als mannen gun ik ze hun portie likken en hijgen, bonken en bonzen, vogelen en vozen.

Zoals vaak het geval is, slaat de slinger in Van Royens boek echter wat ver uit naar de andere kant. Seks zoals hier beschreven, krijgt zoiets armoedigs en bleeks dat het mij “zelfs” als man niet zou kunnen bekoren. Dat kent zijn treurige hoogtepunt in de bijna klinische abortusscène aan het einde van het boek. Wekenlang wacht Diana op een stem, op een gevoel, op haar hart dat zich roert en haar verhindert om het kikkervisje met zijn reeds “dapper” kloppende hartje te laten wegschrapen uit haar baarmoeder. Het blijft echter pijnlijk stil. Nog bloedend van de ingreep maakt ze dan maar een nieuwe afspraak met de daklegger met zijn “goeie kop” en een buik als een wasbord. Het leven gaat door ; amper drie uur na de abortus wordt er alweer gesopt en gesabbeld. “Zijn zaad spritste over de blauwe bloemetjes” is de slotzin van het boek. Van Royen laat je achter met de triestheid na de daad.

jp.mulders@skynet.be

Jean-Paul Mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content