De stilste deugd. Te bespreken met fluisterstem. Of zelfs niet. Want hoe luider ze genoemd wordt, hoe sneller ze zich uit de voeten maakt. Bescheidenheid, of dat stille besef onvolmaakt te zijn. En die blik op de lange weg nog te gaan.

Kijk eens papa ! Kijk eens hoe snel ik kan ! Veel sneller dan Floris !” Het is zomer en het is vrijdag. Dat wil zeggen : Speelstraat. Kinderen krijgen de sleutel van de straat, auto’s worden vriendelijk verzocht een andere parkeerplaats op te zoeken, speelgoed en krijttekeningen zijn het nieuwe plaveisel. “Kijk eens !” Het kraaiende bevel keert voortdurend terug tussen de kinderkreten. “Hoe snel ik fiets. Hoe mooi de vlinder die ik getekend heb. Hoe grappig mijn grap. Kijk eens !” En laatst mijn zesjarige neefje nog, met wie ik net een wedstrijdje gelopen had, waarin ik hem nipt had laten winnen. “Niet slecht, tante. Als je iets meer zou trainen, zou je een goede loopster zijn. Niet zoals ik, wel. Maar ik ben dan ook de snelste van de klas.”

Om maar te zeggen : bescheidenheid is een volwassen deugd. Meer nog : een kind dat zich níét op tijd en stond hilarisch luid op de borst klopt, daar maken we ons zorgen om. Want bescheidenheid, dat is voor later. En die komt trouwens niet overnacht. Doe maar stap voor stap. En klas voor klas. In rechtevenredige snelheid met kennis, kunnen en inzicht. Perfect communicerende vaten zijn het : de bescheidenheid en de kennis. “Iedereen heeft precies zoveel ijdelheid als het hem aan verstand ontbreekt”, zei Nietzsche. Hoe meer een mens weet, hoe meer hij weet hoe weinig hij nog maar weet. Hoe immens lang de weg die hij nog te gaan heeft. En hoe weinig reden hij dus heeft om hoog van de toren te blazen.

Eeuwige leerling

“Het enige wat ik weet, is dat ik niets weet.” Het zijn de beroemdste woorden van de Griekse wijsgeer Socrates – hij weer. Een motto dat hij ook voortdurend zijn entourage inlepelde. De man vulde zijn dagen met al te zelfverzekerde gesprekspartners de vernieling in te vragen vanuit zijn eigen schijnbare onwetendheid. Net zolang tot niets meer van die zelfverzekerdheid overbleef en de gesprekspartner moedeloos moest schouderophalen dat hij het ook niet wist. Socrates, de man die zijn volk bescheidenheid leerde.

Bescheidenheid, het is de deugd van al wie beseft dat hij onvolmaakt is. De deugd die dus onvermijdelijk hand in hand loopt met die andere : tolerantie. Wie beseft dat hij onvolmaakt is, die vergeeft die andere bovendien nogal moeiteloos. Want die beseft dat fouten net eigen zijn aan het groeiproces van een onvolmaakte. Bescheidenheid is de deugd van al wie bereid is om zijn leven lang bij te leren. “Deemoed en verwondering”, staat bij fotograaf Michiel Hendryckx als fresco in huis. “Mijn lijfspreuk. Het is de enige goede houding voor een leerling. En zolang ik leef, blijf ik een leerling. Deemoed als intellectuele nederigheid. En vanuit die nederigheid : de verwondering en dus de leergierigheid.” Die leergierigheid wordt door de tegenpool van bescheidenheid, pretentie, net verlamd. Immers : “Wat valt er nog te leren ?”

Keizer zonder kleren

Sluit als een bus, allemaal. Maar hoe populair is de bescheidenheid nog in dit derde millennium ? Niet zo bijzonder, zo lijkt. “Nu de mensen God hebben vermoord, hebben ze zichzelf tot God gemaakt”, meent de Amerikaanse filosoof Francis Fukuyama. “We leven alsof we met niets en niemand anders dan onszelf rekening moeten houden. Het besef een klein stukje van het geheel te zijn, behoedt je voor hoogmoed. Bescheidenheid en tederheid vind ik heel belangrijk. Rekening houden met anderen, vooral niemand kwetsen. Maar je moet wel heel knap zijn om het te kunnen.” Bescheidenheid valt inderdaad moeilijk te rijmen met die God die we zijn in het diepst van onze gedachten. Meer nog : bescheidenheid lijkt dezer dagen veeleer een eigenschap van losers. Van deurmatten. Van brave schaapjes, die zich het gras voor de voeten laten wegmaaien. Wie carrière wil maken, komt nergens met die ootmoedige bescheidenheid. Een politicus die twijfelt, gooien we ontgoocheld in de leeuwenkooi.

Zelfs de ooit zo geroemde Vlaamse bescheidenheid wordt in deze Iedereen Idool-tijden samen met het badwater van de Vlaamse bekrompenheid weggegooid. Afscheid van bescheidenheid ! titelt een Nederlandse zelfhulpgids veelbelovend. Iets wat je met andere woorden liever arm dan rijk bent.

Vanwaar die degradatie ? Een en ander heeft te maken met de vele emancipatiestrijden die de mens de voorbije geschiedenishoofdstukken heeft gestreden. Waardoor we eindelijk zijn waar we willen zijn. Van God los, bijvoorbeeld. Nee, we buigen niet meer. Bescheiden ? Zijn we lang genoeg geweest. Ecce homo ! daar was het hoog tijd voor. En dus beleven we een tijdperk waarin zelfontplooiing het hoogste goed is. Het echte en definitieve humanisme, lijkt het wel. En dat is uiteraard alleen maar een goede zaak.

Maar het lijkt erop dat de bescheidenheid in dit hele verhaal slachtoffer is geworden van een jammerlijke spraakverwarring. Want bescheidenheid wordt over een en dezelfde kam geschoren met onderdanigheid en verlegenheid. Bijna lijkt hij zelfs de laatste rechte lijn naar een minderwaardigheidscomplex. En daar loopt het mis. Want met onderdanigheid of verlammende onzekerheid heeft deze deugd niks te maken. “Bescheidenheid is géén ontkenning of onwetendheid van wat men is”, benadrukt de Franse filosoof André Comte-Sponville. “Het is alleen maar het kennen, of het erkennen van al wat men (nog) níét is.” Een immense nuance. Of nog : “Ofwel houd je van de waarheid, ofwel houd je van jezelf. Elke waarheid is immers een narcistische wonde. Een aanslag op je eigenliefde.” Openstaan voor de waarheid, voor kennis en kunnen, hoezeer die dat zelfbeeld ook aantasten : dat is bescheidenheid. Niet minder, niet meer.

Als bescheidenheid in de waarheid wortelt, dan steunt zijn tegenpool, de ijdelheid, op inbeelding. IJdelheid of narcisme is een overdreven eigenliefde die ingebeeld is, en blind. Het is de keizer zonder kleren, die de vleierij verkiest boven de waarheid. In het synoniem verwaandheid, schuilt niet voor niets dat stukje waan. Volgens de wetenschap ontsnapt niemand overigens aan een constante portie ijdelheid. Een lichte en goedaardige vorm van zelfbegoocheling heeft nu eenmaal zijn overlevingsfunctie. Niemand die van zichzelf oprecht denkt dat hij met zijn vaardigheden onder het gemiddelde zit. Iets wat de statistiek uiteraard tegenspreekt.

Maar goed, ijdelheid is al bij al nog vrij onschadelijk voor de buitenwereld. In het ergste geval verdrinkt hij daarbij in zijn spiegelbeeld, zoals de oervader der ijdeltuiten Narcissus het demonstreerde. Een hoogst trieste aanblik, maar geen bedreiging voor de wereldvrede.

Twee keer langs de kassa

Minder onschuldig is de overtreffende trap van ijdelheid : pretentie. Want pretentie of arrogantie beperkt zich zelden tot de eigen persoon. Heel vaak leidt die onvermijdelijk tot minachting van het omringende voetvolk. De pretentie roept een schijnbare hiërarchie in het leven, waarin de persoon zelf, en dat is het ergste, oprecht begint te geloven. Arrogantie geeft zo met een fijne glimlach de doodsteek aan verdraagzaamheid, vaak ook aan vriendelijkheid. Lees er de tabloids maar op na : vriendelijke beroemdheden, ze worden er bejubeld als de uitzondering die de regel bevestigt.

Minder vermakelijke staaltjes van pretentie toont een land als Turkmenistan : de vorige dictator, Niazov, liet in de hoofdstad een immens beeld van zichzelf optrekken in goud, dat continu meedraait met de zon. Een rist steden werden herdoopt met zijn naam, de luchthavens werden naar hem genoemd, net als de maand januari (!). Drievierde van de inkomsten van het land gingen naar de persoonlijke rekening van de dictator, en op school leren ze hoe Niazov de wereld redde en van de Turkmenen het uitverkoren volk maakte. De gezondheidszorg moet er liegen tegen zijn eigen patiënten : in het land van Niazov is een taboeziekte als tuberculose ‘onbestaand’ en mag die dus door de artsen en verpleegsters niet bij naam worden genoemd, laat staan behandeld. Of hoe onrustwekkend ver ziekelijke pretentie kan ontsporen.

En toch lijken we één trekje nog moeilijker te kunnen verdragen dan pretentie : valse bescheidenheid. “Valse bescheidenheid is de uiterste verfijning van ijdelheid”, zei de Franse schrijver Jean de la Bruyère, vierhonderd jaar geleden al. Al wordt valse bescheidenheid al eens verward met wat de psychologie het false consensus-effect noemt. Personen die ergens in uitblinken, blijken zichzelf vaak oprecht te onderschatten. Briljante breinen beseffen namelijk niet altijd hoe uitzonderlijk hun kwaliteit is, en gaan ervan uit dat anderen over dezelfde vaardigheden beschikken. Vaak begrijpen ze dan ook oprecht niet waarom die van hen zo bewonderd worden.

Hoe ook : échte valse bescheidenheid vinden we uiterst ergerlijk. Want wat is het uiteindelijk meer dan een stiekem trucje om twee keer langs de kassa van de lof te passeren. Nee, dan liever een Harry Mulisch die brandhout maakt van valse bescheidenheid (In Knack, naar aanleiding van zijn tachtigste verjaardag : “Iemand als ik kwam niet alle dagen voor, om het zacht uit te drukken”), en die het bewieroken van het eigen genie tot een handelsmerk uitwerkte. Niets mis overigens met gepaste trots. Bescheidenheid en trots hoeven elkaar niet uit te sluiten. “Je kunt trots zijn op wat je bent, terwijl je nederig opkijkt naar datgene wat je nog niet bent”, aldus Comte-Sponville. “Kijk eens !” we jubelen het tenslotte allemáál zo graag nog eens. Ook lang nadat we de speelstraten zijn ontgroeid. Waarom ook niet, zolang we ook zelf maar blijven kijken.

Door Guinevere Claeys I Foto Charlie De Keersmaecker

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content