De schitterende koepel van de uit zijn as herrezen Reichstag is het symbool van het nieuwe Berlijn: een stad die haar zwaarbeladen geschiedenis accepteert, maar toch vooral vooruitkijkt.

In Wim WendersHimmel über Berlin is Nastassia Kinski een engel die van hoog op de Siegesäule in de Tiergarten op Berlijn neerkijkt. Tegenwoordig kunnen de engelen boven Berlijn hun vliegroutes maar beter heel nauwkeurig uitstippelen, of ze blijven links of rechts aan een kraan haken. Met een oppervlakte van 30 bij 40 kilometer is Berlijn vandaag de grootste bouwput van Europa, waarboven een compleet corps de ballet van kranen een intrigerende choreografie uitvoert. Maar laat dat vooral geen reden zijn om uit er weg te blijven, want niet toevallig is de nieuwe hoofdstad van het herenigde Duitsland op dit moment ook de meest opwindende metropool van het oude continent, een plek waar je doorlopend het gevoel hebt dat de 21ste eeuw alvast begonnen is.

“Ich bin ein Berliner”, verklaarde John F. Kennedy toen hij hier in ’63 op bezoek was. Iedereen begreep wat hij bedoelde, ook al beweerde hij – striKt grammatisch dan – dat hij een Berlijnse bol was, een donut gevuld met jam. Reagan deed het in ’87 zonder lidwoorden, maar daarom niet minder pathetisch, met zijn ” Mister Gorbatsjov, tear down this wall!” Op 9 november ’89 was het zover. Ik zal nooit de televisiebeelden van die dag vergeten, met die ene Oost-Duitser met zijn wollen muts tot net boven de ogen die op de Muur stond en maar niet kon geloven dat niemand aanstalten maakte om hem eraf te schieten. Sommige Berlijners zijn bijna tien jaar later nog altijd niet van de schok bekomen. Historicus Roland Wirth, veertiger en Wessi, krijgt nog altijd een krop in de keel als hij onder de Brandenburger Tor doorloopt, die vroeger de grens tussen Oost en West vormde. Een paar simpele houten kruisen herinneren er aan de wanhopigen die hun vlucht naar de vrijheid destijds met de dood bekochten. “Ik moet er ook nog steeds aan wennen dat de U-Bahn stopt in de stations onder de Friedrichstrasse. Vroeger waren dit spookstations op Oost-Duits grondgebied, waar niemand mocht in- of uitstappen en waar de politie met honden patrouilleerde. Misschien is het louter verbeelding, maar als de deuren van het treinstel opengaan, komt mij nog altijd de penetrante geur tegemoet van het poetsmiddel dat de Ossis gebruikten. Als ik eerlijk ben, moet ik toegeven dat ik niet veel contact heb met voormalige Oost-Duitsers. We hebben niet dezelfde geschiedenis, geen gemeenschappelijke herinneringen. Voor mij betekent ’68 het studentenoproer in Parijs, zij denken automatisch aan Praag.”

Het ging allemaal heel vlug in november ’89: “Wir sind das Volk” stond er aanvankelijk op de borden van de Oost-Duitse betogers. Een dag na de val van de muur veranderde dat al in “Wir sind ein Volk”. Maar op de euforie volgde even snel de kater. Bernd Buhmann, public relations manager van Berlin Tourismus Marketing: “Je kunt Oost en West-Berlijn nog het best vergelijken met vrijgezellen die op latere leeftijd trouwden en tijdens hun huwelijksnacht al op elkaars zenuwen begonnen te werken. En nu moeten ze samen van een karig pensioentje leven…” Berlijn is platzak, dat valt niet te ontkennen. Vroeger was de stad een showcase voor de beide Duitslanden, die er omwille van het prestige vele miljarden subsidies inpompten. Na die Wende kwam er een eind aan de concurrentiestrijd en dus ook aan de dubbele geldstroom. En Berlijn is een dure stad om te bestieren, want alles bestaat er minstens in tweevoud: musea, schouwburgen, universiteiten. Om de boel draaiende te houden, werd zowat alles geprivatiseerd: water, elektriciteit, gas, zelfs de toeristische dienst.

“Alles wird besser, aber nichts wird gut”, zo staat het op de laatste geconserveerde brok Muur in de buurt van de Leipziger Platz. Bernd Buhmann: “Dat klinkt redelijk pessimistisch en het klopt dat zowel Wessis als Ossis reden hebben om zich bekocht te voelen. De eerste groep ziet met lede ogen dat het meeste geld voor de stadsrenovatie naar de oostelijke wijken gaat, waar zich de meeste historische gebouwen bevinden. Volgens hen zouden de voormalige Oostblokkers ook best wat dankbaarder mogen zijn voor alle inspanningen die voor hen gedaan worden. De Ossis van hun kant voelen zich nog altijd als burgers in een land waarvan ze de taal niet begrijpen. Veertig jaar communistisch regime, dat laat zich niet zo gemakkelijk uitvegen. Bij sommigen is er zelfs sprake van een zekere Ostalgie: heimwee naar een maatschappij waarin alles voor hen gedaan werd en er van hen geen enkel eigen initiatief verwacht werd.”

Best mogelijk dat er nog heel wat werk aan de winkel is in de Einheitsworkshop Berlin, maar aan de Potsdamer Platz is er van pessimisme geen spoor. Tot eind ’89 was dit een grimmig, met bommen ondermijnd niemandsland, zelfs overdag een plek van nacht en nevel. Nu is het plein goed op weg om de Duitse tegenhanger van Piccadilly Circus te worden, zeker na de recente succesvolle première van Der Glöckner von Notre Dame, de Duitse versie van de bekende Disney-musical. De voorstellingen gaan door in een glazen theater aan een gloednieuwe plaza, de Marlene Dietrich Platz, die voor de rest omringd wordt door het Grand Hyatt Berlin, een shopping-mall, cinemax-filmzalen en nog grotendeels leegstaande kantoren en flats. In rokerige vergaderzalen is de laatste tien jaar aardig wat afgepalaverd over de bouwstijl van het nieuwe Berlijn: modernisten opteerden voor state of the art design, al was het maar omdat Hitler destijds het Bauhaus haatte, neoclassicisten vonden dat een historische stad als Berlijn om meer traditionele stenen gebouwen vroeg. Uiteindelijk werd vooral gekozen voor een leefbare architectuur met een Europees karakter: brede straten, gebouwen niet hoger dan 22 meter, veel groen, een mengeling van werk- en woonzones. Alleen aan de Potsdamer Platz mochten architecten als Renzo Piano en Helmut Jahn zich uitleven in pure spektakelbouw. Voor Debis, een onderafdeling van Daimler-Benz, ontwierp Piano een elegante terracotta wolkenkrabber met bovenop een groene kubus. Kostprijs: 4 miljard mark. “See you tomorrow”, luidt de hoopvolle boodschap op het Sony-complex, dat gedomineerd wordt door drie glooiende groenglazen hoogbouwen, waarvan er één een sterke gelijkenis vertoont met de Flat Iron Building in New York. De creatie van Helmut Jahn zal pas in 2000 voltooid zijn, en naast het Europese hoofdkwartier van Sony ook een reeks bioscoopzalen, een mediabibliotheek en het Duitse filmarchief omvatten.

Aanvankelijk waren de Berlijnse autoriteiten bang dat de bouwwerken de toeristen zouden afschrikken. “Waarom er geen evenement van maken?” opperde planoloog Volker Hassemer, en onder het motto Baustelle, Schaustelle bestelde hij een knalrode, twee verdiepingen hoge Infobox, waar je alle mogelijke informatie krijgt over de bouwwerken. Het project werd een succes. Als ik op het dakterras klim, laten vier sikhs met haarnetjes rond hun baard zich vereeuwigen voor een hallucinant landschap van zwiepende kranen, grommende graafmachines en gigantische molshopen. Zes miljoen bezoekers gingen hen al voor. Het heeft ook iets opwindends, een stad voor je ogen zien veranderen. Toen ik hier acht jaar geleden voor het laatst was, reed het hier nog vol Trabants en krioelde het rond de Brandenburger Tor van de kraampjes met Ost-relikwieën: legeruniformen, bontmutsen, vlaggen, muntstukken, brokken Muur. Dat alles is zo goed als uit het stadsbeeld verdwenen. De Friedrichstrasse, ooit een trieste straat met veel leegstand, enkel bekend wegens Checkpoint Charlie, herbergt nu chique shopping-galerijen als Quartier 205 en 206, een filiaal van de Galeries Lafayette en een Planet Hollywood. Ik weet nog hoe teleurgesteld ik was toen ik voor het eerst Unter den Linden zag, een kale laan met links en rechts sombere musea en regeringsgebouwen. Nu is het opnieuw de elegante kuierboulevard van weleer, met nostalgische gaslantaarns en een levendige boekenmarkt bij de Von Humboldt-universiteit, waar je voor een habbekrats het verzameld werk van Rosa Luxemburg kunt kopen. Op de aanpalende Bebelplatz vond op 10 mei ’33 het grote autodafe plaats van de werken van al wie rood of joods was. Er is een gedenkplaat met de profetische woorden van Heinrich Heine uit 1820: “Dort wo man Bücher verbrennt, verbrennt man am Ende auch Menschen.” Je moet het de Berlijners nageven: ze zijn niet te beroerd om je op de minder verkwikkelijke passages uit hun verleden te wijzen. Kogelgaten in gevels worden achter glazen platen voor het nageslacht bewaard, gedeporteerden herdacht, verzetsstrijders geëerd. En op al die plaatsen vind je dat ene waarschuwende zinnetje terug: “Vergesst es nie!” Alleen de bunker waar Hitler zijn laatste dagen doorbracht, is volledig overbouwd. De precieze locatie houdt men liever geheim, uit angst dat extreem-rechtse groeperingen er een bedevaartsoord van zouden maken.

Geen enkel gebouw in Berlijn is zo met symboliek geladen als de Reichstag. In februari ’33 werd het, volgens de officiële versie van de nazi’s, in brand gestoken door de jonge Nederlandse communist Marinus Van der Lubbe. In elk geval ging tegelijk met een deel van het gebouw ook het Duitse parlementaire bestel in rook op.

In 1945 werd wat er van het gebouw overbleef grotendeels verwoest door geallieerde bombardementen. Russische soldaten voorzagen de geblakerde muren van bepaald onvriendelijke graffiti. Sir Norman Foster, winnaar van de Pritzker Prize ’99 – de oscar van de architectuur – en verantwoordelijk voor de wedergeboorte van de Reichstag, stond erop die graffiti te bewaren, uit eerbied voor het historisch belang van het gebouw. Het is niet het enige controversiële aspect van zijn ontwerp: Foster plantte boven op het dak van de Reichstag een enorme koepel uit glas en staal die nu al de nieuwe icoon is voor Berlijn, net zoals de Eiffeltoren dat is voor Parijs. Volgens de architect staat de koepel voor openheid, optimisme en vertrouwen. Tot ’s avonds laat kunnen bezoekers langs twee spiralen, gemodelleerd op de dubbele helix van het DNA-model naar boven lopen, waar ze dan letterlijk op het parlement neerkijken. Even radicaal zijn de ecologische elementen: een enorme spiegelkegel reflecteert het licht in het parlement en is bovendien voorzien van een systeem dat warme lucht uit de kelder opzuigt. Het geheel wordt verwarmd met plantaardige olie, gewonnen uit koolzaad, waardoor de uitstoot van koolzuurgas beperkt wordt. Vanaf september vergaderen de 699 Bundestagleden in de nieuwe Reichstag en met die Umzug van Bonn naar Berlijn is de Duitse hereniging een feit.

Vooral binnenlandse bezoekers reageren heel emotioneel op het gebouw. Het dak van de Reichstagkoepel is open, ’s avonds liggen individuen van alle leeftijden en nationaliteiten languit en dicht naast elkaar op banken naar het uitspansel te staren, wat een ongewoon gevoel van intimiteit creëert. Naast mij ligt een vrouw van 83. Ze vertelt me dat ze helemaal uit het Harzgebergte naar Berlijn is gekomen omdat ze niet wilde sterven zonder dit symbool van het Nieuwe Duitsland gezien te hebben. Dat ik dit nog mag meemaken, zegt ze met verstikte stem, en ze laat haar tranen de vrije loop.

Vlak na die Wende waren de straten rond de Savignyplatz (de Grolman-, Pestalozzi– en Bleibtreustrasse en de Savignypassage met winkeltjes onder de spoorbaan) het geliefkoosde honk van al wat hip en artistiek was. Nu is het een typische flaneerbuurt, met het ene restaurant naast het andere en vooral ’s zomers verrassend mediterraan van sfeer. De echte Scene verhuisde naar Berlin Mitte, naar het voormalige Scheunenviertel, waar eeuwen geleden de arme joden in schuren, zogenaamde Scheunen, leefden. Ooit was het anders, maar tegenwoordig is joods-zijn trendy in Berlijn. Duizenden joden, vooral afkomstig uit het voormalige Oostblok, verhuisden de laatste jaren naar Berlijn, en rond de Neue Synagoge met de gouden koepel aan de Oranienburgerstrasse verschenen joodse restaurants, cafés, winkels en culturele verenigingen. Het aanbod van klezmermuziek is zo groot in Mitte, dat men een beetje smalend van Klezmanitus spreekt. Er is ook het spraakmakende gloednieuwe joodse museum van architect Daniel Libeskind, een dramatische met tin overdekte constructie vol verwijzingen naar de holocaust, maar dat staat dan weer in Kreuzberg.

De nieuwe fascinatie van de Duitsers voor alles wat joods is, wordt door buitenlandse joden met de nodige argwaan geobserveerd. “Eerst hebben ze ons omgebracht, nu willen ze weten wie ze hebben omgebracht”, sneert de Amerikaanse godsdienstleraar Andrew Steinman in een artikel in Newsweek. Een en ander zal wel nooit vanzelfsprekend worden. Als ik voorbij het orthodoxe café Beth loop, klinkt uit de open ramen de uitbundige muziek van een bar mitswa-feest. Maar op het trottoir patrouilleren twee politiemannen met een automatisch geweer.

In het voormalige Scheunenviertel voelen ook artistiekelingen zich thuis: in de Sophienstrasse, de August– en de Grosse Hamburgerstrasse krioelt het van de galerieën, avant-garde modewinkeltjes en alternatieve cafés en restaurants. Maar ook hier worden de krakers op de voet gevolgd door immobiliënmakelaars en toeristen. “Nee, alsjeblieft geen foto”, zegt de eigenares van café Oxymoron in een van de acht schitterend gerestaureerde binnenplaatsen van de Hackesche Höfe. “We krijgen zo al meer dan genoeg toeristen over de vloer.” De echte krakersscène verhuisde intussen naar Prenzlauer Berg, ten noorden van de Alexanderplatz, waar de eigendomsrechten van veel huizen, vaak ook voormalig joods bezit, nog niet geklaard zijn. De invasie van jonge mensen, voornamelijk uit het vroegere West-Duitsland, zorgde voor een demografische revolutie: meer dan een derde van de inwoners is nog geen 27. Op de Kollwitzplatz, het hart van de wijk, hebben mannen een paardenstaart en vrouwen een kwetsbare witte buik boven hun heupbroek, zoals de heldin uit Lola Rennt. Ze bewonen huizen van vier, vijf verdiepingen met prachtige Jugendstilgevels en binnenplaatsen, die in een recordtempo gerenoveerd worden. Prenzlauer Berg heeft niets van het morbide van arbeiderswijken zoals het Londense East End of de New Yorkse Lower East Side. Dat komt omdat het altijd een gemengde buurt was: aan de straatzijde woonden de welgestelde eigenaars, in de achterhuizen de arme sloebers. Nu heeft de buurt iets van een lieflijk dorp, met veel kindvriendelijke speelpleinen en uitnodigende terrasjes in het groen rond een watertoren, der dicke Hermann. Tegelijk hangt er rond het Russische Kammertheater ook iets van een nostalgie naar het Berlijn van de jaren ’20, toen Brecht, Weill, Schwitters en Grosz het artistieke klimaat bepaalden. Tegen een gevel in de Kollwitzstrasse, niet ver van het oude joodse kerkhof, grazen zes fluorescerende koeien. Gespannen volgt Sergej Alexander Dott de installatie van een blacklight boven zijn “gevelvee”. Maar zoals iedereen hier is hij ook in voor een babbel: “Het is een fantastische tijd om hier te wonen, er gebeurt ontzettend veel. In die mate zelfs dat ik er tegenop zie om voor een paar dagen de stad uit te gaan, want wie weet wat ik dan allemaal mis. Nog nooit waren er hier zoveel kunstenaars actief die zich met zo’n veelheid aan middelen uitdrukken: muziek, mode, video, internet, schilderkunst, installaties en performances. Er is hier ook geen piramidesysteem met een paar megasterren aan de top. Iedereen doet gewoon zijn ding, er wordt veel geëxperimenteerd en nog meer gepalaverd…” Tussen al die kunst zijn in Prenzlauer Berg ook alweer de eerste paninoteca’s en trattoria’s opgedoken. Misschien zou er iemand een sociologische studie moeten wijden aan de rol van Toscaans voedsel in de opwaardering van stadswijken… “Eeuwige koloniale stad Berlijn, een constructie die altijd maar wordt en nooit is”, zei de filosoof Ernst Bloch al in 1932. Nooit waren zijn woorden meer toepasselijk dan aan de vooravond van de 21ste eeuw.

Linda Asselbergs / Foto’s Jan Caudron

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content