Bedreigende Nacht
Zwarte bladzijden
De duisternis van de nacht zal wel sinds de prehistorie als dekmantel voor wreedheden hebben gediend. Een paar nachten waren echter zo gruwelijk dat ze in de geschiedenisboeken raakten. Bartholomeusnacht, bijvoorbeeld, de nacht van 23 op 24 augustus 1572. In Frankrijk werden toen duizenden hugenoten over de kling gejaagd. Of de nacht van 30 op 31 oktober 1793, beter bekend als de Nacht der Girondijnen. Een groot aantal leden van de gematigde strekking in de Franse Nationale Conventie werden toen door de radicalere jakobijnen vermoord. Een recentere gruwelnacht is de Nacht van de Lange Messen, 30 juni 1934. Ernst Röhm, de SA-chef die tegen Hitlers bevelen in een ’tweede revolutie’ had gepropageerd, werd daarin samen met andere SA-leiders gevangengenomen en gefusilleerd.
De moordnacht die ongetwijfeld het diepste in het collectieve geheugen staat gegrift: die van 9 op 10 november 1938. In Duitsland werden toen 267 synagogen in brand gestoken, 7500 winkels en bedrijven verwoest en zo’n 26.000 joden mishandeld en gedeporteerd naar Dachau, Buchenwald en Sachsenhausen. Kritische Duitsers noemden de gebeurtenis de daaropvolgende dag spottend Kristallnacht, vanwege de vele kapotte winkelruiten. Achteraf bleek dit geen spontane actie van de bevolking te zijn, maar een georganiseerd optreden van nationaal-socialistische organisaties. Goebbels had er de avond tevoren in München het sein toe gegeven, met medeweten van Hitler zelf. “De Führer krijste van verrukking en sloeg in zijn enthousiasme op zijn dij”, zou een medewerker achteraf getuigen.
Jean-Paul Mulders
De uren tussen muren
Uit de dagelijkse gesprekken die ik als aalmoezenier met gedetineerden voer, weet ik hoe bedreigend een nacht in de cel kan zijn. Velen liggen uren te piekeren. Of ze zijn wel moe, maar worden wakker gehouden door de rook van een joint of het gesnurk van een celmaat. Alle gevoelens waar iemand van buiten de gevangenis mee kan zitten, vind je ook tussen de muren, maar veel geconcentreerder. Als het donker wordt en de celdeuren op slot moeten, gaan de poppen dansen. Verdriet, vaak onbeantwoorde verliefdheid, gemis, angst, kwaadheid, spijt en vooral onmacht, al het menselijke gepieker in tienvoud.
Daar is wel een remedie tegen: tv. De gedetineerden kunnen die huren voor vijf euro per week, en met hun eigen schotelantennes wordt het dan vlug een opbod tussen CNN, MTV en de Marokkaanse televisie. Zo worden de nachten gedoofd.
Daardoor is het in de gevangenis nog zelden stil, wat dan weer op de heupen werkt van diegenen die willen slapen. De werkers zijn onder andere daarom in een aparte sectie ondergebracht. Ik hoor dat velen verlangen naar die sectie, alsof de stilte daar ook wat rust in de hoofden zou kunnen brengen.
Wie het ’s nachts echt niet meer uithoudt, kan zijn alarmlichtje aansteken. Een bewaker komt dan langs. Even maar, want in een huis met zoveel mensen in crisis kunnen veel lichtjes worden aangestoken.
Fred Sels
De jaren van nevel en dood
Krijsende gitaren, zielloos opgedreunde zanglijnen, industriële beats. Silhouetten die in een dichte rookwolk houterige bewegingen maken in het stroboscopische licht. Niet alleen met hun performances en muziek riepen de Belgische rockgroepen van de jaren tachtig de kilheid van het tijdperk op, maar ook met hun namen: Nacht und Nebel, Poésie Noire, La Muerte, je verwacht er niet meteen een vrolijke bossanova of een tintelend wereldmuziekje bij.
Het waren dan ook bepaald geen blije tijden. Puber zijn is wellicht nooit een pretje, puber zijn in de jaren van Reagan en Thatcher was dat al helemaal niet. De vraag was niet of de nucleaire nachtmerrie over ons zou neerdalen, maar wanneer. Kranten stonden vol met visioenen over hoe ijsstormen de laatste restjes leven op deze planeet zouden vernietigen tijdens een jaren durende atoomnacht. En in het onwaarschijnlijke geval dat de Pershing II-raketten er toch in zouden slagen de SS 20’s aan de grond te houden, zouden we ons met onze diploma’s enkel maar bij de lange rijen voor de stempellokalen gaan voegen, zo was de stellige overtuiging van mijn klastitularis.
Of het dan allemaal zo donker en uitzichtloos was? Ach, vast niet. Patrick Nebel mag dan wel voor eeuwig de nacht in zijn gegaan, Cas Vander Taelen heeft het intussen toch maar mooi tot gerespecteerde BV geschopt. Maar zijn groepje heette dan ook Lavvi Ebbel. Niet een of andere duistere Hebreeuwse spreuk, zoals ik jaren heb gedacht, maar gewoon la vie est belle.
Jan Haeverans
Metaforen in het donker
Ik herinner me vooral een metafoor uit de roman De God van kleine dingen, het verhaal waarmee de Indiase Arundhati Roy een Booker Prize won. Grootvader Pappachi haalt op een dag een nachtvlinder met opvallend dikke achterlijfharen uit zijn drankje en vertrekt er onmiddellijk mee naar Delhi. Hij is er immers zeker van dat hij een nieuwe soort ontdekt heeft, en dat die in de toekomst zijn naam zal dragen. Teleurgesteld hoort hij dat het om een afwijking van een bekende soort gaat. Pas twaalf jaar later ontdekt een vlinderdeskundige dat Pappachi gelijk had, maar van de naamstoewijzing komt dan niets meer in huis.
Pappachi wordt nadien een stuk chagrijn. Hij heeft zwartgallige buien en plotselinge driftaanvallen, en overal waar hij komt blijft een schim hangen: grijs, harig en met ongebruikelijke dikker achterlijfharen. Het is de nachtvlinder die Pappachi zo donker heeft gemaakt, fluistert iedereen.
Nog een ander beeld heeft zich in mijn geheugen gegrift. Het komt uit de film Dancer in the dark, van Lars von Trier. Daarin zie je het hoofdpersonage Selma op een bed liggen huilen, net voor ze zal worden opgehangen. Ze haakt haar handen in elkaar voor haar ogen, en secondenlang zie je één vingertje dat snel op en neer wipt. Alsof ze met dit ene hulpeloze gebaar de naderende nacht kan bezweren.
Gretel Van den Broek
De schim van Harry Lime
Wenen vlak na de oorlog, een duistere, door vier mogendheden bezette stad. Op de hypnotiserende klanken van Anton Karas‘ citermuziek zwerft pulpschrijver Holly Martin door de nachtelijke straten, in het spoor van zijn raadselachtige vriend Harry Lime, die bij een ongeluk om het leven gekomen zou zijn. De bewijzen stapelen zich op, maar Holly kan maar moeilijk geloven dat Harry een gewetenloze oorlogsprofiteur was, die de dood van vele onschuldige kinderen op zijn geweten had.
En dan, als Harry Lime in onze verbeelding tot een demonische vampier uitgegroeid is, krijgen we hem eindelijk te zien, in een flits slechts, als een geopend luik aan de overkant heel even een duister portiek verlicht. Het is dat ene shot, van een ironisch glimlachende Orson Welles, een dolende ziel in een moreel ambigue schaduwwereld, dat Carol Reeds onsterfelijke The Third Man tot mijn absoluut favoriete nachtfilm maakt, een prent die ik minstens één keer per jaar en telkens met evenveel fascinatie opnieuw bekijk. De zwart-witversie uiteraard, de inkleurders verdienen stokslagen.
Linda Asselbergs
Alle vuiligheid naar buiten
Toen Neil Young in 1975 het album Tonight’s The Night schreef, stond de nacht symbool voor de donkerte. De plaat was immers in diepe rouw ondergedompeld. Young had net CrazyHorse-lid Danny Whitten en roadie Bruce Berry verloren aan de drugstol van het rockleven. In het titelnummer wordt Berry vereeuwigd, een man die pas ’s nachts tot leven kwam. Young zingt: ,, well, late at night/when the people were gone/he used to pick up my guitar/and sing a song in a shaky voice/that was real as the day was long”.
Het doet me denken aan een jongen die ik heb gekend tijdens mijn legerdienst. Hij stond, net als ik, achter de toog in de bar van de onderofficieren. ’s Avonds laat, als de laatste sergeant beschonken de deur uit was gestrompeld, durfden we wel eens een fles doen verdwijnen. Die werd dan op onze kamer geconsumeerd. Die jongen dronk stevig door, tegen beter weten in. Want regelmatig kreeg hij ’s nachts, als hij te diep in het glas had gekeken, een soort epileptische aanvallen. Telkens ontrolde zich hetzelfde scenario: eerst lag hij molenwiekend en stampvoetend op de grond, nadien barstte hij in tranen uit, greep hij naar zijn gitaar en zong hij de meest intrieste songs die je ooit gehoord had. Het was alsof ’s nachts alle vuiligheid, die overdag verborgen moest blijven, in één gulp naar buiten moest.
Peter Van Dyck
Ieder voor zich
Het is elk jaar hetzelfde: als het winter wordt, vragen de mensen zich hoe af hoe met de daklozen gaat. Hoe dat moet zijn, zo ’s nachts buiten slapen. Plots verschijnen de journalisten, tv-ploegen. Wel, het is simpel: de nacht is koud, slapeloos. Natuurlijk, in de winter is het moeilijker. De sfeer is grimmiger, ook onder ons. Er zijn niet veel bedden, en het nachtasiel geeft voorrang aan nieuwelingen. De laatste tijd zijn er veel Oost-Europeanen bijgekomen. In golven, sommigen blijven maar een paar weken. Maar als er 90 man voor de deur staat en ze moeten de helft op straat laten staan, dat is een chaos. Jij ziet dat niet, maar er slapen er veel buiten. Hier in Brussel gemakkelijk 150 man. Sommigen zoeken een plek in het Zuidstation, maar met de politie valt niet te praten, die ontruimt op 1 uur het hele station. Dan blijft alleen de straat nog over.
Tegen de ochtend gaan de onthaalcentra open. Je kunt daar een warme douche nemen en kleren wassen, maar op termijn raak je uitgeput. Wie aan een bed raakt, valt als een blok in slaap. Veel meer is er niet. Vooral niet in de winter, het wordt rap weer avond. Dat van Kerstmis en barmhartigheid moet je niet al te serieus nemen. De mensen zien je liever niet. Zij zitten in een huis, dat is andere wereld. Als je geluk hebt, heb je elkaar, maar het is ieder voor zich.
Anoniem
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier