Tussen het oude Delhi van de mogols en het noorden van India ligt de deelstaat Punjab : land van moslims, hindoes en sikhs. Via een erfenis van Le Corbusier, en simpele taferelen langs de weg, vinden we aan het einde van onze reis universele vredigheid in een Gouden Tempel.

Geen betere initiatie in het Indiase mysterie dan de korte pijn : onmiddellijk dompel ik me onder in de heksenketel van Oud-Delhi. De riksja zet me af op de kruising van Chandni Chowk en de laan die parallel loopt met de muren van Lal Qila, het Rode Fort dat mogolkeizer Shah Jahan in de zeventiende eeuw liet bouwen. Lawaai, bussen, horden voetvolk, kleuren die door elkaar flitsen, uitlaatgassen en stootkarren, politieagenten die nutteloos gesticuleren, koeien die heilig heten, Hindoes in dhoti, moslims met een hoedje en ambtenaren met een koffer : Indiaas gewriemel in miniatuur, het raadsel van het subcontinent op één straathoek.

Van Delhi is dit Shahjahanabad niet het oudste maar wel het meest verwarrende deel. Van de legenden, die in het epos Mahabharata de stad tot woonplaats van de heldhaftige Pandava’s maken, tot de verovering door de mogols, nazaten van Babur, Djenghis Khan en Timoer : deze buurt torst geschiedenis. Oud-Delhi is islamitisch, door de Heerser van het Universum met exquise monumenten gesmukt : bouwde Shah Jahan in Agra voor zijn dode vrouw de perfecte Taj Mahal, dan is het ommuurde Delhi zijn eigen onsterfelijkheid.

Shahjahanabad is met zijn overrompelende wirwar al drie eeuwen hetzelfde gebleven. Langs de boulevard Chandni Chowk verkopen mannen in onderlijfje bloemstukken voor een bezoek aan de tempel van Shiva, waar de oudste lingam van het land, een stenen fallus, wordt geëerd. Zomaar verdwaal ik in de Kinaribazaar : krotten wisselen af met haveli’s of versierde koopmanshuizen. Juwelen, kruiden en benodigdheden voor het theater zijn te koop. In een dhaba eet ik een kebab. En in de Meenabazaar trekken trappen me omhoog naar de grootste moskee van het land : ook de Jami Masjid is als de Vrijdag Moskee gebouwd door Shah Jahan. Politiecontrole, schoenen uit, voorbij de poort sta ik op het plein dat 25.000 gelovigen kan ontvangen. Minaretten, ajuinkoepels, de zachte mengeling van witte en roze steen, de gebedshal en aan alle kanten rondbogen waar mensen luwte zoeken, dit is de vredige harmonie van een ander geloof.

Levenslang steenkapper

Weg uit de drukte is de sfeer in het park sacraal. Wereldleiders hebben een boom laten planten, ze omringen het mausoleum van de man die meer dan wie ook het lot van India heeft bepaald. Raj Ghat is de tuin waar naast Mahatma Gandhi ook de eerste ministers Indira en zoon Rajiv Gandhi zijn gecremeerd. De samadhi, een zwarte sokkel, lokt een niet aflatende stroom van pelgrims die een groet brengen aan de vader van de natie.

Het is tijd om de stad te verlaten. Klassieke reisroutes leiden zuidwaarts, naar Agra met de liefdestempel Taj Mahal, en in het westen naar Rajasthan, dat bij iedereen kerven in de ziel grift. Wie al getekend is, kiest voor andere horizonten, en ik maak me op om noordwaarts te rijden, naar Himachal Pradesh en Kasjmir in de Himalaya, maar niet zonder een omweg door die saaie provincie die Punjab heet.

Saai ? Ze is bloeddoordrenkt en verscheurd tussen twee naties die in ’47 het daglicht zagen, Pakistan en India, een onvermijdelijke breuk tussen moslims en hindoes, met eindeloze migraties en slachtingen. Geboortes in de frontlinie van de geschiedenis, die is vergaan tot simpele beelden langs de weg : ezels, ossen met mestkarren, duizenden fietsers. Tatavrachtwagens in vol ornaat, keep distance waarschuwen ze, alsof het wat uitmaakt. Ze toeteren en scheren moordend over de weg. Altijd mooi zijn de swastika’s op tempels en trucks.

De NH1 of vroegere Grand Trunk Road tussen Afghanistan en Calcutta was al in de tijd van de mogols geplaveid, nu is de weg geborduurd met tenten en hutjes, stank van zoetigheden, benzine en afval, met puinhopen van niet op te lossen armoe, maar ook met affiches van volmaakte vrouwen die parfum, gsm of uurwerk aanprijzen. En overal liggen de werkplaatsen van de ongeschoolden, mannen, vrouwen en kinderen, kastelozen ook : steenkapperijen en baksteenfabrieken met ovens en een schoorsteen. Wie in India steenkapper is, is dat levenslang. Roze meisjes fietsen naar school : het leven van alledag begint, zoals het mijne dat er onbegrijpend langs rijdt.

Beton in het groen

Het is geen stad, maar een bos met huizen. Wegwijzers leiden niet naar wijken, maar naar sectors : 1 voor regeringsgebouwen, 17 voor het winkelcentrum, 22 voor restaurants. Omdat Chandigarh te groot is om te voet af te leggen, brengt een tuktuk me naar sector 1 voor het Capital Complex, met de meest in het oog springende gebouwen van Le Corbusier. Omwille van een aanslag raak ik niet verder dan het hek en staar tussen gewapende politie naar de wetgevende Assembly en het Secretariaat, met de ministeries van Punjab. Troosteloos, grijsbruin betonblok. Het parlement torst een piramide en een toren als een hoogoven. Het complex lijkt, ach ja, op een machine, een kolossale fabriek in de groene ruimte. Nergens ziet het oog harmonie. Bij de High Court symboliseert een vogel in de vorm van een open hand vrede en gelijkheid. Het gerechtsgebouw is groen, geel en rood gekleurd, maar alles mist ziel. Zonder hartkloppingen, zonder ademende longen, zonder zenuwen en emoties is een stad geen stad. Dit is slecht modernisme.

Nochtans was alles met een droom begonnen : na de splitsing van Punjab, waarbij de hoofdstad Lahore deel werd van Pakistan, koesterde eerste minister Jawaharlal Nehru de droom van een hoofdstad die een voorspoedige toekomst zou beloven. De opdracht ging naar Charles Edouard Jeanneret, bekend als Le Corbusier. Met zijn ideeën over de stad als levend organisme begon in 1952 een uniek experiment : een nieuwe stad in een groene oase, met lanen in dambordvorm die de metropool verdelen in genummerde sectoren. De regeringsgebouwen als hoofd, het economisch centrum als hart met rondom groene longen en de straten als zenuwbanen, armen en benen. Het project blijft omstreden. Wie Bombay, Calcutta of Delhi heeft gezien, vindt dit een oase van rust en orde. “Much green, fine air, clean city”, bezweren alle Indiërs me. Wie ben ik om in hun stad geen mensenmaat te bespeuren ?

In sector 17 vind ik niets van een gezellige stad. Grauwe muren van baksteen, zinderend hete woonblokken, zuilen als ordinaire betonpilaren. De meeste gevels staan bloedeloos langs straten en pleinen. Boven arcades geeft alleen de chaos van reclame, airconditioners en woekerend groen de gevels enige kleur. Ergens in een verwaarloosd park zitten handpalmlezers en een yogi die me, tussen de oertijd en het modernisme, de lenigheid van zijn aftakelend lijf laat zien. “Always concentrateon the mind. Do it simple and slow”, zegt hij. De wijze verzoent me met Chandigarh.

Theater aan de grens

Langs de weg lees ik reclame voor een ultrasound centre for prenatal sex determination : is je kind een jongen of helaas een meisje ? Terwijl de krantenkop een grave-yard of unborn daughters onthult : in een waterput in Patiala lagen meer dan honderd foetussen. Meisjes. Voor een paar duizend roepies voerde een koppel illegale abortussen uit. Zo rijd ik met een bocht rond Amritsar naar de grenspost van Wagha. Wat verder ligt Lahore.

Grenzen zijn er om over te steken. Niet tussen Pakistan en India, aartsvijanden met een historie van exodus en oorlog. Nu de vrede voorwaardelijk is, houdt de Border Security Force een vlaggenparade. Op de tribunes hitst een speaker de massa op. “Bharat mata ki jai… India leeft lang.” Of : “Hindustan zindabad”, een Hindoewoord voor winnaar. “Of course I believe in Hindustan. Van Afghanistan en Pakistan tot Bhutan en Bangladesh : één land met India in het hart”, zegt een officier. ” You say Pak is Muslim country ? Wij hebben meer moslims in India dan zij in hun hele land.” Schoolklassen dansen, kinderen lopen met vlaggen naar de gesloten poort en keren jubelend terug. In het land aan de andere kant schettert ” Allahu akbar, Allah is groot” door de luidsprekers. De poort gaat open, militairen maken viriele gebaren, bottines kletteren op de weg, mannen met snor stappen op elkaar toe, Indiërs en Pakistanen in nationalistische roes. De ontmoeting is krijgshaftig, maar geweldloos : ze begroeten elkaar, schudden de hand, kijken in de ogen van de vijand. Wat gaat in hen om ? Ze strijken de vlaggen, sluiten de poorten, krullen hun snor. Het is een vreemd ritueel, maar het is tenminste geen oorlog.

Vrede in de tempel

Amritsar is stof, lawaai en hectische drukte, maar dat is iedere Indiase stad. Op een zijweg van de zijderoute staat in de wirwar de Harmandir Sahib of Gouden Tempel, die jaren terug onze televisie binnendrong met de bezetting door sikhs en de vernieling door het Indiase leger. Wat staat me te wachten achter de witte muren ? Schoenenen kousen afgeven, ik koop een oranje hoofddeksel en waad door een poel voor een rituele wassing. Voorbij de poort dobbert de tempel met de gouden lotuskoepel als een schip op een rechthoekig meer. Intens moment, alles is vredig, geen politie of soldaten, alleen pelgrims die knielen, zich op hun buik op de vloer leggen en zich verheugen op de voltooiing van hun bedevaart, die ook zij één keer in het leven moeten volbrengen. Anderen baden in het water van de Amrit Sarovar, de poel van onsterfelijkheid.

Begroet door gastvrije sikhs begin ik met de klok mee een wandeling over de Parikrama, met rondom witte muren, galerijen en torens die me naar het heilige der heiligen loodsen. Schrijnen met 68 heilige plaatsen zomen het meer, op de vier hoeken lezen in tempels de granthi of priesters in het heilige boek Adi Granth. Alles is een staatsie op de weg van de pelgrim, die een steen aanraakt of een donatie doet. Schilderijen verhalen de bewogen geschiedenis van de sikhs.

Halfweg is de Guruka-Langar een magneet voor duizenden bezoekers, die ongeacht ras, kleur, nationaliteit of godsdienst genieten van een gratis maal met dal en chapati : nergens ben ik meer de gelijke van alle anderen. In een jubiboom hangen vrouwen lapjes stof om een voorspoedige zwangerschap, maar vooral een mannelijke nakomeling af te smeken. Over het water loop ik naar de Hari Mandir, de grote tempel waar het heilige boek wordt bewaard, het ‘originele boek met de leerstellingen van alle goeroes’. Vier toegangen tot de tempel symboliseren de gelijkheid tussen de kasten, ik verdwijn in een wereld van goud, zilver, ivoor en houtsnijwerk, van gebeden en muziek. Kirtans, liederen vol devotie, vullen de ruimte, voorlezers krommen zich over het opengeslagen boek voor hun eeuwige lectuur. Als ik wegga, de trappen beklim en me nog één keer omdraai, is de reflectie van de gouden koepel in het spiegelgladde water het laatste wat ik me herinner van deze vredevolste plaats in het ontzaglijke India.

Tekst en foto’s Mark Gielen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content