BARB ADOS de Britse tropen
Dit eiland had lang de faam een luxebestemming te zijn. ?The tourist must be entertained” is nu het motto aan de zuid- en de westkust. Twee dagen laat ik me gewillig meedrijven. Vooral ’s nachts, als calypsobands en de beste dub-dj’s van de Cariben spelen. Maar dan lokt de verlaten woestheid van de oostkust.
Luc Verheye / Foto’s : Isopress Sénépart en Global Pictures
Enkele uren voor we op Barbados landen, is een bescheiden tropische storm over het eiland geraasd. De zeventiende dit seizoen. In het luchthavengebouw staan grote plassen regenwater. Terwijl ik aanschuif voor de paspoortcontrole, gaat een schoonmaakploeg aan de slag. Ze verwijdert het water niet, maar zet naast elke plas een verkeersbord. Caution. Wet Floor staat erop.
Dezelfde vreemde logica tref ik de volgende dagen voortdurend aan als er iets misloopt. In Bridgetown, de hoofdstad, zitten de voetpaden vol gaten. Naast elk gat staat een bordje : Caution. Manhole. De liefde die Barbadanen koesteren voor verkeerstekens, lijkt onbegrensd. Het meest nog voor verbodstekens. Al dienen die vooral decoratieve doeleinden. Don’t lean on the fence staat in mooie krullende letters op een witgeschilderd hek dat tientallen schoolkinderen uitkozen om er paardje op te rijden. En in een steeg staat een tiental wagens rond een verkeersbord geparkeerd met daarop de waarschuwing Don’t even think of parking here. Jolly good fellows, die Barbadanen.
Barbados is ooit a sunburnt piece of England genoemd, een cocktail van Britse en Afro-Caribische ingrediënten. De Barbadanen zouden mislukte Europeanen zijn : betweterig, stug en gezagstrouw. Het zijn gemene en onterechte vooroordelen, kan ik u wel meteen vertellen. Bajans, zoals de Barbadanen zichzelf noemen, zijn heel aardige mensen met een aanstekelijk gevoel voor humor. Maar wie elders in de Cariben is geweest, staat wél versteld van hun haast Brits flegma en het totaal ontbreken van de barokke gretigheid waarmee de meeste andere eilanders hun tijd in het Caribische ondermaanse slijten.
De geschiedenis zit daar voor iets tussen. Terwijl de rest van de Kleine Antillen als kleingeld van eigenaar verwisselde, diende Barbados 350 jaar lang de Britse Kroon. De Portugezen hadden het eiland in 1536 ontdekt en Os Barbados (de Gebaarden) genoemd, naar de enorme, met lianen gedrapeerde vijgenbomen die er nog steeds staan. Omdat het onbewoond leek en er op het eerste gezicht geen rijkdommen te rapen vielen, lieten ze het eiland ongemoeid. In 1627 begon een handvol Engelse kolonisten er suikerriet te telen. In de volgende twee eeuwen werden tienduizenden West-Afrikaanse slaven geïmporteerd. Op de suikerrietplantages kregen ze het gezelschap van Ierse, Schotse en Welshe armoedzaaiers en herrieschoppers die door de Britse Kroon verbannen of barbadosed waren. Sinds 1966 doppen de Bajans hun boontjes zonder de bemoeienissen van het moederland.
Barbados mag dan al door en door Brits zijn, toch is de eerste indruk overweldigend Afrikaans. Langs de slingerende asfaltweggetjes rond Bridgetown staan overal houten huizen lukraak op wankele metershoge palen in de tropische bush geplant. Big fat mammas laveren als slagschepen over de smalle rijbaan. Met roze en lichtblauwe parasolletjes beschermen ze zich tegen de stekende middagzon. Bij elke bushalte stopt mijn taxichauffeur hoffelijk om schoolmeisjes in kleurrijke, ouderwetse katoenen kleren of semi-militaire uniformpjes te laten oversteken.
Barbados is één van de meest welvarende Caribische eilanden. Het leeft grotendeels van het toerisme : 400.000 bezoekers per jaar, vooral jonge Britten. Aan de zuidkust racen ze ganse dagen met een banaan over de golven, zweten ze een rumkater uit on horseback, doen ze aan para-sailing en scuba-diving, of vertellen ze gore grappen aan de swim-up-bar van het hotel.
Toppunt van zuidkustvertier is de Jolly Roger, een replica van een 19de-eeuwse piratenschoener die party cruises maakt langs de kust. ?On Jolly Roger we positively guarantee enjoyment”, luidt het op de folders. En dat is een understatement. We worden murw geëntertained door het gekakel van een professionele fun crew. Halfweg wordt haltgehouden, er wordt wat gezwommen, enige piratenhuwelijken worden ingezegend, en daarna begint bovendeks een fuif met boekanierallures. Vakantieliefdes in afslag, feeling hot hot hot. De derde dag voel ik de dringende nood om iets anders te gaan doen. In Bridgetown heb ik Emerson ontmoet. Quasi ongeïnteresseerd stak hij me een naamkaartje toe. Taxidriver of the year 1991 stond erop. Aan zo’n ronkende titel kon ik niet voorbijgaan. Dus spraken we af om samen het eiland te verkennen.
Barbados is 34 kilometer lang, met een maximumbreedte van 23 kilometer. Maar het is verbazend wat een verscheidenheid aan vegetatie, landschappen, mensen en sfeer daarop samengeperst werd. Tegenover de drukte en de overbevolking aan de zuidkust, staan in het noorden en het oosten van het eiland natuurpracht en een relatief verlaten woestheid.
Terwijl we naar Speightstown rijden, in het noordwesten, debiteert Emerson zijn standaard introductiecursus Barbados. Die is van een indrukwekkende bondigheid : ?Je heb hier een zuidkust, een westkust, een noordkust en een oostkust. Meer niet, man. Barbados is wat je noemt een kleín eiland.” Emerson praat het lokale dialect (he do, we does, it have…). Hij is het prototype van de Bajan : bijna overdreven beleefd, met veel gevoel voor humor, en van een nuchterheid die ik in de Cariben niet voor mogelijk had gehouden. Met het geld dat hij als veelvuldig gelauwerd taxichauffeur bijeenspaarde, heeft hij langs de baan van Bridgetown naar Speightstown een strandhuisje gekocht. Hij heeft het pas een naam gegeven. Ocean View ? Love Nest ?, raad ik. ?Romantisch gezeik”, vindt Emerson. We gaan eens kijken. Het is een fraaie bungalow. De naam staat in sierletters op een houten bord naast de deur : Beach Facility.
Speightstown is de tweede stad van Barbados, maar lijkt op een moerasnederzetting deep south Louisiana. Er staan mooie huizen met houten balkonnetjes. Eronder verwisselen wat stukken fruit van eigenaar. Het verloopt allemaal heel gezapig, haast terloops, als betrof het een hardnekkige slechte gewoonte eerder dan een handelsactiviteit.
Na Speightstown rijden we landinwaarts en verandert het landschap. Het noordoosten van Barbados wordt het Scotland District genoemd. Niet zomaar. Naarmate we hoger klimmen, maakt de tropische begroeiing van de kust plaats voor diepgroene rollende heuvels met zwartbonte koeien en helmgras dat hijgt in de wind. Alsof de Schotse en Welshe kolonisten niet alleen hun hooggespannen verwachtingen meebrachten naar de West-Indies, maar ook het landschap dat hen vervulde van heimwee.
We bezoeken Saint Nicholas Abbey, een 17de-eeuwse plantagewoning. Het is het oudste huis op Barbados en het enige in de Cariben met een (volstrekt nutteloze) open haard. Eigenaar Stephen Cave, een Britse luitenant-kolonel die op Barbados renteniert, bewoont de eerste verdieping en stelt het gelijkvloers elke weekdag open voor het publiek. Onder begeleiding van Caves hoogbejaarde Engelse huishoudster, bewonder ik een 18de-eeuwse staande klok, onaangeroerd zilveren bestek, porseleinen vaatwerk en een merkwaardige trap in iets wat de huishoudster Chinese-Chippendalestijl noemt. In een achterkamertje hangen, als een onhandige verontschuldiging, foto’s van de zwarte lijven die deze rijkdom bijeenzweetten. Ernaast een verbleekt manuscript met een inboedelbeschrijving van de plantage anno 1822. De lange lijst begint met de meubelen, daarna volgt het vee, en ten slotte de slaven. Eerst een paar dozijn mannen : Little Africa 150 pence, Sampson 120 pence, Jack Green 120. Dan de vrouwen en de kinderen : Great Peggy 100, Pretty Bellah 140, Hope 10.
Acht op tien Bajans zijn africans, afstammelingen van de zwarte slaven. Eén op tien is high brown of mulat. De rest is Indiër, Chinees of blank. Iemand omschreef de rassenrelaties op Barbados als a mutual agreed upon apartheid. Gemengde huwelijken komen nauwelijks voor. Blanken hebben het leeuwendeel van de suikerindustrie en het toerisme in handen. Zwarten werken als hotelpersoneel of in de landbouw.
Ik vraag Emerson, zelf een zwarte, of de Africans geen vijandschap voelen tegenover de welgestelde high whites. Hij lijkt teleurgesteld in mij : ?Hey, zo zijn wij niet, man. Dit is een klein eiland. Kunnen we maar beter meteen aardig zijn voor mekaar.”
Barbados had lang de faam een luxebestemming te zijn. Dat is, zeker aan de zuidkust, niet meer waar. De westkust is wél nog duur en vrij exclusief. In chique resorts als Sandy Lane, waar de goedkoopste kamer 21.000 frank per nacht kost, gaan popsterren en groten der aarde met vakantie. Ik heb mijn intrek genomen tussen de gewone stervelingen in The Colony Club, vroeger een Britse gezelschapsclub, nu een elegant en ongedwongen luxehotel.
De uitbaters hebben zich op de nieuwste trend in het Cariben-toerisme gegooid : huwen op zijn tropisch. Enkele keren per dag wordt in het mulle strandzand voor de Club een huwelijk ingezegend. ?Je kiest zelf de ceremonie : anglicaans, katholiek, burgerlijk, whatever“, zegt hotelmanager Theo Williams. ?Wij zorgen voor de rest ; priester, steelband, banket, personalized video.” Laury en Chris komen uit het barre Saskatchewan in Canada. Terwijl de inzegening in een-twee-drie wordt afgehaspeld, staan ze roodaangelopen naast het zwembad te puffen in de zon. Daarna begeven de jonggehuwden zich voor het oog van de camera’s op het strand, de schoenen gaan uit en een stoere zwarte beachboy hijst de honeymooners aan boord van een sloep. De huwelijksnacht wordt doorgebracht in een romantisch zeiljacht een eind voor de kust.
De westkust, dat zijn alle ingesleten Caribische clichés op een hoop. Maar wie zijn wij om niet meer van Caribische clichés te mogen houden ? De vijftig meter tussen het zwembad en de turkooizen zee met haar luie golfslag zijn mijn universum. Mijn lectuur heb ik aangepast aan de omgeving : Platinum Coast van een zekere Lynn Pemberton. Mevrouw Pemberton is de eigenares van Glitter Bay, gelegen naast The Colony Club en volgens American Express één van de vijf beste hotels ter wereld. In haar boek vertelt ze haar gekuiste levensverhaal : hoe ze als slechtbetaald Londens fotomodel via de armen van magnaat ?Stephen” Pemberton aan het hoofd kwam van diens exclusieve hotelketen in Barbados. Het boek gaat een klein beetje over seks op het strand en in limousines, maar vooral over Dom Perignon, Armani, Louis XV en tafelmanieren. Ik geniet met volle teugen. We reizen om te leren, zeg ik altijd.
Eén van de onmiskenbare voordelen van een strandvakantie in Barbados is dat het eiland zo klein en dichtbevolkt is dat alles op een kluitje ligt. Vakantieresorts zijn geen omheinde en ontoegankelijke reservaten, maar liggen pal tussen pakweg het dorpskerkje en de plaatselijke grocery store.
The Colony Club ligt aan het strand van Holetown, zoals de meeste nederzettingen in Barbados een verzameling houten huizen, op een flinke afstand van elkaar in een slordig landschap gezet, met veel onkruid en braakland ertussen, alsof men angstvallig de indruk van een dorp wil vermijden. Rumbar Rocky’s Hideaway. 9 a.m. till midnite staat op een kleurloze deur. Binnen zitten vier mannen met een adembenemende lusteloosheid domino te bespelen. Ik neem plaats aan de bar. Aan de muur hangen foto’s van blote zwarte vrouwen. Op de televisie ratelt een lokale CNN-epigoon cricketuitslagen af. Ik bestel rum en krijg meteen een zakflesje Mount Gay aangereikt, één van de betere rummerken op deze planeet. Rum neemt in het leven van de Bajans een centrale plaats in. Hun rum is niet alleen van uitstekende kwaliteit, ze hebben hem ook uitgevonden. In 1650 werd in een reisverslag over Barbados voor het eerst melding gemaakt van rumbullion of killdivill, ?a hot, hellish and terrible liquor”. Tegen 1750 hadden Engelse planters een klein imperium gebouwd op de rumexport. Tot voor 25 jaar kregen de matrozen van de Britse Navy elke week een rantsoen Barbadaanse rum.
Op een tafel in de bar ligt The Advocate, één van de twee lokale kranten. Onder het bibberende peertje van Rocky’s Hideaway verdiep ik mij in de Barbadaanse actualiteit. ?Man must pay for beating his wife”, lees ik op de voorpagina. En bij de gerechtsverslaggeving : ?Girl fined for covetous mind”. ?Het tienermeisje Frederica Brathwaite uit Belleville werd beboet met 6 shilling voor het stelen van twee lelies uit de tuin van haar buur, Mister William“, meldt de verslaggever. ?Op zondagmorgen laatstleden wandelde juffrouw Brathwaite door Belleville toen ze twee lelies zag groeien in de tuin van Mr William. Het meisje kon aan de verlokking niet weerstaan en plukte de bloemen.” Heureuses tropiques !
De drie laatste dagen van mijn verblijf zwerf ik alleen door het Scotland District en langs de Atlantische kust. Omdat de regering in Bridgetown de oostkust angstvallig afschermt van het massatoerisme, is het er onverwacht eenzaam en woest. De stranden zijn vervangen door granieten rotsen die uittorenen boven de zee, het kabbelende Caribische water door woedende golven. In Batsheba, een vissersdorp aan een brede baai, eet ik vliegende vis, het nationale gerecht en het nationale symbool van Barbados, en cou-cou, een West-Afrikaans gerecht op basis van maïsmeel. Aan een strandje even buiten Batsheba ligt Hotel Atlantis, zowat de enige overnachtingsmogelijkheid in Oost-Barbados en een schuiloord voor schrijvers en kunstenaars. George Lamming, de Dereck Walcott van Barbados, komt hier zes maanden per jaar schrijven.
Van Batsheba rijd ik naar Boscobel. In een steil dalende bocht moet ik plots remmen. Twee discipelen van Haile Selassië maken daarvan gebruik om zich met een tijgersprong toegang te verschaffen tot de achterbank van de huurauto. ?Wa’s yuh name, man ?”, vraagt één van hen. Hij draagt lange dreadlocks en een zonnebril. De ander ziet eruit alsof hij enkele weken geen vast voedsel tot zich heeft genomen en overleeft op een dieet van ganja en kokosmelk. Ik moet denken aan de waarschuwing van de mevrouw van het autoverhuurbedrijf : ?No lifts, no locals, please.” Om haar woorden kracht bij te zetten, had ze een gruwelverhaal verteld over een toerist die plots oog in oog stond met de dood, in de vorm van een bot keukenmes onder zijn kin. ?De vijand is aan boord”, denk ik.
?Ah, Luke, eh ? Yuh’re cool, Luke. You givin’ us a ride”, maakt één van de twee de eisen bekend. ?This way, Luke”, zegt de ander. Hij wijst op een zandweggetje dat door een vlakte met manshoog rietachtig gras omlaagvoert naar een kokosplantage, waarachter ik de zee vermoed. Ik willig zonder morren de eisen in, maar houd de twee in de gaten.
Al na enkele minuten ebt mijn schrik weg. Ze zijn een beetje stoned, maar verder wel oké. De ene heet Brian, de andere David. Brian vertelt dat hij nog nooit van het eiland is geweest. Hij zou ook wel eens op reis willen gaan, zoals ik, met een fototoestel en een zonnebril en van die dingen. ?Naar New York ?” probeer ik. ?Nee, voorál niet New York, Luke. In New York hebben de mensen hete hoofden, man. Hier in Barbados ook. Maar dat is van de zon. En dat gaat ’s nachts over. In New York hebben ze hete hoofden van de zorgen, van de gun stuff. En dat gaat ’s nachts niet en nooit meer over. Nee, geef me dán maar Barbados.”
Bovenop de rand van een klif nemen we foto’s van elkaar, van de Atlantische Oceaan en van Pico Tenerife, een krijtrots die omstuwd wordt door schuimend water. We rijden verder langs de kust, bezoeken krijtgrotten en spuitgaten waarin de branding tekeergaat als walvissen in paringstijd. Opstuwende golven spuiten meters omhoog, en trekken zich dan weer terug in een wit kuras van sissend schuim.
?Heb jij een zus, Luke ?” vraagt Brian op de terugweg naar Boscobel. ?Mijn zus is een aardig meisje, man. En niet eens zo lelijk. Ben jij wel eens bij een Afrikaanse vrouw geweest ? Misschien kunnen we iets regelen, Luke. Zij slaap met jouw, ik slaap met je zus, man. Wat zeg je daarvan ? We has a deal ?” Jolly good fellows, die Barbadanen.
Omdat de regering in Bridgetown de oostkust angstvallig afschermt van het massatoerisme, is het er onverwacht eenzaam en woest.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier