BAHIA Van Waterzang tot Rumgezang
In het binnenland dwalen de geesten van de delvers van de zwarte diamant. Aan de kust spookt de herinnering aan zwart Afrika. Een rondreis door het stukje Brazilië dat ooit het epicentrum van het Portugese rijk was : Bahia.
Max Borka / Foto’s Marleen Daniëls
Canto das Aguas ! Waterzang ! De Pousada, die in mijn Lonely Planet als de Top End van het stadje Lençois wordt aangeprezen, heeft zijn naam aan de Rio Lençois te danken, de brede rivier die ter hoogte van het hotel een waterval wordt. Maar Wall of Sound ware een betere benaming geweest. Want het zingt niet, het water. Het dondert, brult, loeit, vloekt, huilt en schreeuwt zich een weg over een bodem van steen. Duister en wild. Een paar maanden terug nog, zo krijg ik te horen, heeft de zwellende rivier de statige oude stenen brug naar het stadje in tweeën gereten. Zomaar, ineens.
Zeven uur bussen heeft me van de hoofdstad van de Braziliaanse deelstaat Bahia, Salvador, de zwarte diamant aan de kust van de Atlantische oceaan, naar de groene oase in het stoffige sertao gebracht, het binnenland. Alwaar ik in het hotel alras ook op heel andere serenades word getracteerd dan de eeuwige dreun van het water die in mijn gids staat beschreven. Voor de deur van mijn kamer blijkt zich immers een forse Braziliaanse voetbalploeg met hamers en boren te hebben geïnstalleerd. Hogerop in de heuvels is bovendien nog concurrentie met de bouw van een groot hotel in de weer. En in cafés wordt druk de aanleg van de nieuwe luchthaven bediscussieerd.
Iedereen is het erover eens : al dat getimmer zal het tij doen keren, en dit verkruimelde stadje geven waar het recht op heeft : toeristen, bij de vleet.
Een heel ander soort avonturiers heeft hier de stad gesticht, nadat men in de Chapada Velha in 1822 de eerste diamanten vond. Van bovenop de heuvels oogden de tenten van de garimpeiros als een zee van lençois, lakens. En zo kwam de naam. Maar er hing een doem over de steentjes. Ze waren niet van het eerste water. Pas nadat men er een portie van naar Antwerpen had gebracht, kwam men tot de ontdekking dat ze toch ergens goed voor waren. Aan de zwarte diamanten van Lençois hebben we onder meer het uitboren van het Panamakanaal te danken, van de Gothard-tunnel, en van de London Underground.
Dat bracht nog wat welvaart, een stad van steen, en zelfs een Frans consulaat. Maar nieuw ontgonnen mijnen in Zuid-Afrika en de afschaffing van de slavernij betekenden al bij het begin van de 20ste eeuw de definitieve ondergang van Lençois.
Vooral ouden van dagen oude garimpeiros, die als hun ezels waren, en van geen wijken wilden weten doolden nog door de stad toen een bus Roy Funch, exact 20 jaar geleden, voor het eerst naar Lençois bracht. Funch was een frisse knaap uit Arizona, of all places : ?Maar toen we de hoek omdraaiden, en ik die spookstad zag, wist ik het meteen : hier zou ik niet meer weggaan.? Hij is er nog steeds, in een huis dat half afgewerkt in de steigers is blijven staan. Wij eten er banaan, en keilen er bij wijze van divertissement om het verst onze schillen door de glasloze ramen. Funch wilde eerst naar Afrika, toen hij als jonge bioloog bij het Amerikaanse Peace Corps ging. Het werd Brasilia, een ultramodernistische stad die eind de jaren ’50 op amper drie jaar tijd in de jungle door Oscar Niemeyer, Lucio Costa en president Juscelino Kubitschek uit de grond was gestampt, en tot Brazilië’s hoofdstad omgedoopt. Niemeyer had een ‘sensuele lijn’ in het achterhoofd toen hij de stad bouwde : de glooiing van de Braziliaanse heuvels, het lichaam van een geliefde, en de golven van de oceaan. ?Maar zoals iemand al zei : het was een stad die voor auto’s en airconditioners was gemaakt, en niet voor mensen?, zegt Funch. ?Hier in Lençois kon je nog rustig de hele dag door zomaar op straat liggen slapen. Auto’s waren hier quasi onbestaande. En hoe dan ook was ik niet voor een ambtenarenbestaan gemaakt.?
Funch kreeg een nieuwe opdracht : het toerisme coördineren in Lençois. Dat was een niet al te zware taak. De weg was slecht, en het eerste hotel moest nog geopend. Hij had het zich in het hoofd gehaald om het bergachtig gebied rond Lençois, mooi als Monument Valley, tot een nationaal park te laten omvormen. En dat had hem binnen de kortste keren de status van gek bezorgd.
Want het idee van een nationaal park lag in Brazilië sowieso al moeilijk, en in een streek die dag in dag uit nog door het dynamiet van diamantjagers werd opengereten, leek het helemaal onhaalbaar. En toch. In 1985 werd bij wet het Parque Nacional da Chapada Diamantina gecreëerd, met een oppervlakte van 1520 vierkante kilometer. ?En het was allicht één van de eerste parken dat onder druk van de lokale bevolking werd bedwongen?, zegt Funch.
Vandaag telt Brazilië 350 parken en ecologische stations. Samen omspannen ze een gebied van 300.000 vierkante kilometer, 5 procent van Brazilië’s totale oppervlakte. Maar 70 procent van die parken leidt een papieren bestaan. Slechts 1 op 3 beschikt over een omheining en een eigen kantoor. Amper 1 op 5 kan rekenen op personeel, wapens en wagens. Het Parque Nacional da Chapada Diamantina behoort tot de ergste soort. Vijf jaar heeft Funch het bestuurd, om de job vervolgens aan anderen over te laten. ?Ik ben op een bepaald moment met tellen gestopt, maar op 12 jaar tijd hebben in de regeringsadminstratie niet minder dan 14 directeurs elkaar in de parkendienst opgevolgd. Je zou van minder moedeloos worden.?
Kraters en gaten. Het dynamiet heeft ze met duizenden in de ondiepe bodem van de Rio Lençois geslagen. Ze vulden zich met stille waters, die door een ondergronds netwerk met elkaar zijn verbonden. Wie niet oplet, riskeert in dat labyrint te worden meegezogen, naar een zekere dood. Vandaag zijn het vooral de vrouwen van de stad die de oevers van de Rio Lençois bevolken, met een patchwork van lakens dat op de rotsen ligt te drogen. Slechts heel af en toe ontmoet je nog een garimpeiro, een zeef in de hand, en een machete die vervaarlijk aan de broeksriem bengelt. Nadat men in de jaren ’80 voor het eerst met grote machines naar diamant is gaan delven, werden de werken vorig jaar definitief stilgelegd. En wie nu nog in zijn eentje aan het delven gaat zijn eenzaten, gekken…
De rivier voert onder meer naar de Salao de Areias Coloridas, het Salon van het Gekleurde Zand, een grot waarin een reusachtig rotsblok in een onwaarschijnlijk evenwicht in het ijle blijft zweven, als zat je in een schilderij van Magritte. En elders in het park wachten ons ook nog Cachoiera da Fumaça, met zijn 420 meter de hoogste waterval van Brazilië, en de Gruta do Lapao, de grootste zandstenen grot van Zuid-Amerika.
Geroep, gefluit. Twee politieagenten hollen op de Avenida 7 de Septembro bergafwaarts, richting grote markt, en zowat de hele stad volgt in hun zog. Wat later komt de hele bende weer in de richting van de Prefeitura Municipal geklommen, met een knaap die in de boeien werd geklonken. ?Allicht zal ik wel zowat de enige zijn die met nostalgie terugdenkt aan de tijd dat criminaliteit hier onbestaande was?, zegt Funch. ?Want iedereen wil hier eindelijk wel eens mee in de vaart der volkeren, en als het niet vanwege de toeristen was, zou voor de meesten ook al die oude troep hier mogen worden afgebroken en vervangen door nieuwbouw. De staat heeft in het nieuwe hotel en ook in de luchthaven geïnvesteerd, en ik vermoed dat dit ook het allerbeste is wat dit park kon overkomen. Want je kan niet tegelijk toeristen lokken en het park verwaarlozen. Dat heeft men bij de staat ook wel begrepen.?
Funch maakt nu glasraampjes. Gidst. Werkt met zijn echtgenote aan een inventaris van de botanische rijkdom van het park, in opdracht van Kew Gardens in Londen. Want zijn echtgenote heeft voor haar doctoraat drie kilometer rivierbedding onderzocht. ?Ze vond 102 verschillende bomen. Dat zijn er haast evenveel als in heel Europa samen.? Maar zijn twee zonen willen terug naar de stad, een echte stad. ?Dat moet ook wel, als je hen een redelijke opleiding wil bezorgen. Zelfs in Salvador da Bahia loopt het onderwijs mijlen achter op het buitenland.? En wanneer je hem vraagt of hij nog zou blijven, indien hij nu hier voor het eerst die hoek was omgedraaid : ?Ik vrees dat ik die vraag negatief zou moeten beantwoorden.?
Een waterzang begeleidt ons helemaal terug naar zee, dwars door Bahia, naar Salvador. De golven beuken er het strand op, en de regen valt met bakken uit een loodgrijze hemel. Het is mei en winter. Maar de Bahianen blijven onverstoord in T-shirt en shorts door de stortvloed laveren. Met van die eeuwig wiegende heupen, alsof ze zo tussen de druppels door konden bewegen. Je moet immers een regenjekker kunnen betalen, voor je er één kan dragen. En Brazilië is arm. Straatarm. Dat het tiende staat op de lijst met de economisch sterkste landen, verandert daar weinig aan. Van de 155 miljoen Brazilianen leven er 25 miljoen in een sloppenwijk, een favella. Meer dan het dubbele daarvan moet het zonder sanitair en kraanwater stellen, en 40 miljoen Brazilianen weten nauwelijks wat eten bij elkaar te schrapen. De gemiddelde leeftijd reikt niet verder dan 66 jaar, en in het noordoosten, en dus ook in de deelstaat Bahia, ligt dat cijfer nog eens 10 eenheden lager.
Toen in 1549 de Portugees Tomé de Souza met zijn manschappen de Baia de Todos os Santos binnenvoer en hoog op een heuvel Salvador stichtte, werd die nederzetting meteen ook de hoofdstad van het nog wankele rijk. De haven van Salvador was de belangrijkste van Zuid-Amerika, en zelfs groter dan die van Lissabon. En op en om de Largo do Pelourinho vond men de mooiste barokarchitectuur van de Americas. Maar met het verval van de suikerindustrie moest de stad in 1763 ook de politieke macht aan Rio de Janeiro overdragen, en daarna ging het van kwaad naar erger. Ook het oude centrum, de Cidade Alta, door een spectaculaire lift met de lagergelegen nieuwstad verbonden, geraakte met de jaren totaal in verval, en toeristen kregen de raad om zich enkel met een lijfwacht in die cakewalk van op en neer gaande kasseistraatjes te wagen.
Maar vandaag is dat alweer helemaal anders. Nadat de Unesco de buurt al in 1985 tot een monument van internationaal belang uitriep, is in 1991, onder impuls van de toenmalige gouverneur Antonio Carlos Magalhaes, een grootscheeps restauratieproject opgestart. Zeshonderd panden zijn inmiddels klaar. Ze werden in suikerspinkleurtjes geborsteld groen als munt, geel als een citroen, in aquamarijn, of in roze. Mijn gids kijkt enigszins verwonderd als ik vraag wat er dan wel van de vroegere bewoners is geworden, de prostituees, de gauwdieven, de pooiers. Die zijn natuurlijk elders moeten gaan wonen. Maar voor de toeristen is het nu weer elke avond feest. En iedereen die er ooit is geweest, weet dat ?feest? een veel te slap woord is voor wat daar in de straten en op de pleinen van Salvador gebeurt. De legende wil dat Salvador 365 kerken heeft, één voor elke dag. Elke kerk heeft zijn heilige, elke heilige zijn festival. En elk van die festivals blijkt slechts een ander woord voor carnaval.
Het interieur van de Igreja Sao Francisco was begin 18de eeuw van onder tot boven met bladgoud bekleed en met taferelen die verteld werden met azulejos, blauwe tegels die de koloniale heersers uit Portugal lieten overvaren. Slechts één kamer mocht niet in die luxe delen. Het was de kamer waar de slaven geacht werden te bidden. Liever dan in zee te gaan met de onwillige Indianen, de oorspronkelijke bewoners van Brazilië, hadden de Portugese suikerbaronnen slaven uit Afrika geïmporteerd. Tussen 1550 en 1850, toen de slavernij voor het eerst aan banden werd gelegd, werden 3,5 miljoen Afrikanen naar Brazilië verscheept. De meesten waren Yorubas, uit wat vandaag Nigeria en Benin is, en Bantoes, uit Congo en Angola.
Ze kwamen vooral via Salvador. En het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Bij het bouwen van de Igreja Sao Francisco bijvoorbeeld gaven de slaven de cherubijnen buitenmaatse geslachtsdelen mee, en werden vrouwelijke engelen in een vergevorderde graad van zwangerschap gesculpteerd. De cherubijnen werden een eeuw later gecastreerd en kregen een rokje. Maar dat mocht allemaal niet baten. Meer dan een stukje Zuid-Amerika is Bahia in de eerste plaats een stukje Afrika gebleven.
Officieel staat 44 procent van de Braziliaanse bevolking als zwart of mulat genoteerd. Maar in Bahia, dat met zijn oppervlakte van 567.000 vierkante kilometer groter is dan Frankrijk, heeft minstens 80 procent van de 12 miljoen inwoners bloed van de zwarte slaven in de aders. Je ziet het aan die altijd dansende benen. Zonder Bahia was er geen samba geweest, of bossa nova, of lambada. Je hoort het ook aan de manier van spreken. Het Bahiaanse Portugees is niet alleen doorspekt met woorden uit het Yoruba, maar heeft ook dat zangerige accent. En natuurlijk proef je het ook aan het eten dat onveranderlijk in die inktkleurige Afrikaanse aarden potten wordt geserveerd. De Portugezen brachten hun passie voor vlees en bombastische zoeternijen mee. Van de indiaanse keuken bleef de liefde voor zoete aardappelen, noten en cacao bewaard. Afrikaans is de liefde voor okra, bananen, rode peper, zwarte bonen en gember. Maar bovenal : alles wordt in die typisch Afrikaanse palmolie gedrenkt, dendê. En de acarajé, zeg maar de Big Mac van Salvador, die op zowat elke straathoek wordt geserveerd, heeft niet alleen zijn recept maar ook zijn naam aan het Afrikaans ontleend.
Het Museo de Arte Moderna huist in een voormalige suiker estate. Naast andere marteltuigen is daar ook heel prominent de pelourinho bewaard gebleven, de schandpaal die de slaven tot meer discipline moest aanzetten. Volgens een legende wordt hij nog bezocht door gemartelde geesten. Maar vanavond blijken de bezoekers vooral bejaarde Amerikaanse toeristen die zich te goed doen aan een buffet, terwijl ze op een podium een portie capoeira voorgeschoteld krijgen. De capoeira heeft zijn roots in de Afrikaanse krijgskunst, maar toen hij door de Portugese heersers uit de Braziliaanse senzalas, de slavenbarakken, verbannen werd, camoufleerden de slaven hem als een dans, een breakdance avant la lettre, waarbij telkens twee dansers in een cirkel stappen en hun lichamen met een aantal hoogst spectaculaire flips en salto’s rakelings langs elkaar laten scheren.
Er bestaan twee vormen van capoeira, de meer trage, speelse, en theatrale Angola, en de snelle, agressieve, en hoogst acrobatische Regional, die de toeschouwer alleen al bij het kijken pijnscheuten in de rug bezorgt. Steevast is er de begeleiding door de berimbau, voor de toeristen souvenir nummer één : een soort van boog, die een kalebas als klankkast heeft.
Maar de capoeira is er voor meer dan de toeristen alleen, zegt gids Paula Santos. En de camouflage die van een gevechtskunst een dans maakte, vormt al eeuwen de essentie van het Bahiaanse leven. Omdat men de eigen Yoruba-goden niet mocht aanbidden, hadden de slaven bijvoorbeeld ook de Afrikaanse goden, Orixà s, gewoon de naam gegeven van christelijke goden die er op een of andere manier op leken. En zo groeide een vreemd syncretisme, de candomblé.
Toen de vermomming wat al te doorzichtig bleek, werd de capoeira verboden tot in de jaren ’20. Voor religieuze rituelen als de candomblé gold dat verbod zelfs nog tot in de jaren ’70. Niet verwonderlijk als men weet dat in de candomblé onder meer ook Exu wordt aanbeden, half mens half dier, en voorzien van een horen en opstaande penis. In de candomblé geldt hij als de boodschapper tussen goden en mensen, maar voor katholieken kon er geen twijfel over bestaan : dit was de duivel, zonder meer.
Brazilië heeft nog steeds de reputatie het grootste aantal katholieken te hebben. ?Maar in Bahia is dat katholicisme synoniem met candomblé. Meer en meer?, zegt Paula. Volgens de candomblé heeft ieder een god die hem of haar van geboorte tot dood beschermt, en om Iemanja te plezieren, de ijdele godin van de zee, trekken bijvoorbeeld met elke nieuwe jaarwisseling miljoenen Brazilianen naar het strand om haar bloemen, parfum, fruit en juwelen te schenken. Exu van zijn kant, berucht vanwege zijn deliquent gedrag, kan alleen maar worden gesust met de plaatselijke rum, cachaça, sigaren en vlees. Een pai of mae de santo letterlijk : vader en moeder van de heilige bepaalt door een Jogo dos Búzios, het opgooien van schelpen, wie je god wel mag zijn, en fungeert ook als go-between bij het overbrengen van de goddelijke wensen. En zelfs politici, zegt Paula, gaan niet naar de verkiezingen vooraleer ze de schelpen nog eens geconsulteerd hebben.
We staan voor de Igreja do Bonfim. Gebouwd in 1745 is Bonfim voor de Candomblistas de kerk van Oxalà , de tegenvoeter van Jezus, en dus hun belangrijkste tempel. Buiten wordt de gevel door talloze peertjes opgelicht, als was het een Broadway theatre, en binnenin bevindt zich de Sala dos Milagres, een crypte die bekend staat vanwege zijn miraculeuze werking. Aan het plafond hangen armen, benen, longen, harten, hoofden van baby’s uit was en uit plastic. Lichaamsdelen die op wonderbaarlijke wijze werden geheeld. Aan de muren hangen oren uit zilver, nieren uit roze satijn, en schilderijen met zinkende schepen, botsende auto’s, en operatiekamers die in bloed zijn gedrenkt. Mà es de Santo en katholieke priesters staan hier zij aan zij bij de erediensten, en elk jaar weer, stappen honderden Bahianas op de tweede dinsdag van januari in processie naar Bonfim, voor een eredienst die culmineert in het wassen van de trappen van de kerk. Nu eens worden psalmen gezongen, en dan weer samba’s, terwijl een wild wiegende zee van Bahianen zich ook nog met behulp van bier en cachaça tot een ongeziene staat van vervoering brengt.
Oorverdovende rumgezangen begeleiden ’s nachts mijn onhandige pogingen om the latest craze te leren : lambaerobic. Eén gek strekt op het podium de armen en benen, en duizenden armen en benen volgen met een niet te schatten geestdrift zijn voorbeeld. Paula neemt me mee naar de Casa Branca op Avenida Vasco da Gama. Ik mag op de terreiro bij nog een andere ceremonie assisteren. Dat wil zeggen : bij dat gedeelte dat ook toegankelijk is voor de niet-geïnitieerden. Ik word in een schuur naar een linkse tribune verwezen, waar de mannen plaatsgenomen hebben. De vrouwen zitten op een tribune rechts. En middenin bevindt zich een soort van arena waar gelovigen zich voor het kritische oog van een Mae de Santo in trance werken. De sfeer is zwoel, het ritme bezwerend, en het absolute hoogtepunt wordt bereikt als enkele vrouwen in totale extase en met een hoepelrok verkleed als paard en ruiter, rondjes door de arena rijden. Het lichaam nog hier, maar het hoofd al elders, in een wilde en duistere droom, die Afrika heet.
Met de teloorgang van de suikerindustrie kwam een einde aan de welvaart. Vandaag is Bahia een van de armste streken van het land.
Brazilië is een kleurrijke smeltkroes van rassen en culturen. In de deelstaat Bahia is 80 procent van de bevolking van zwarte oorsprong.
Alles herinnert aan de uit Afrika geïmporteerde slaven die eeuwenlang hun tradities bewaarden. Op deze plek in de Pelourinho, het oude centrum van Salvador, werden slaven gestraft en verkocht. De blauwe kerk achterin werd in de 18de eeuw voor en door slaven gebouwd.
Van links boven af, met de klok mee : carnaval in Salvador. De Largo de Pelourinho by night. De Filhos de Gaudi : klaar voor de dagelijkse portie feest. Kleur domineert het straatbeeld.
Overal stuit je op algados, sloppenwijken die gebouwd werden langs het water.
Links : in Bahia is de ware religie candomblé, een Afrikaans geïnspireerde cultus die als katholieke eredienst werd gecamoufleerd. Hier een terreiro de umbanda, een ceremonie waarin de candomblé met Indiaanse rituelen wordt gecombineerd.Rechts : een Bahiaanse met de nationale snack, de acarajé : bruine bonen en ui, gebakken in Afrikaanse dendê-olie.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier