Ik herken het huis op de foto in The New York Times onmiddellijk. Het is nummer 128 in Clinton Avenue in Brooklyn, de tweede plaats waar we in New York hebben gewoond, van 1981 tot 1985. Mijn oude woonst ziet er nu beter uit dan toen. Onze ex-huisbaas heeft zo te zien zijn droom verwezenlijkt. Hij heeft de 150-jarige dame met bijhorend koetshuis achter in de tuin in haar volle glorie hersteld. Niet lang voor we er gingen wonen, had hij het huis voor 65.000 dollar gekocht. Vandaag wordt het in de krant te koop aangeboden voor 675.000 dollar. Een verdomd betere belegging dan mijn renteboekje bij de ASLK. Zal hij echt zoveel krijgen? Ongetwijfeld. De kans is zelfs groot dat er mensen tegen elkaar zullen opbieden en dat hij meer zal krijgen dan wat hij vraagt. Zo gaat dat in New York.

“Ga daar toch niet wonen, het is veel te gevaarlijk”, huiverden onze New Yorkse vrienden toen we twintig jaar geleden zegden dat we een goedkoop flatje hadden gevonden in een Brooklynse wijk die Fort Greene heette. Vandaag is het hip, chic en duur om in die buurt te wonen. Vooral sedert filmmaker Spike Lee er zijn hoofdkwartier vestigde en er een winkel opende.

Ik heb intense herinneringen, een mengeling van zoet en zuur, aan het huis en de wijk. Het is een zwoele New Yorkse lenteavond en ik heb, zonder specifiek doel, nog eens de metro naar Fort Greene genomen. Ik stap uit in DeKalb Avenue in Brooklyn, het drukste metrostation van heel New York. Bovengronds proberen agenten enige orde te houden in de spitsuurchaos op Flatbush Avenue. Links ligt de Fulton Mall, een van de drukste verkeersvrije winkelstraten van Amerika. De overgrote meerderheid van de wandelaars zijn zwarten. Op de hoek ligt Junior’s, een van Brooklyns bekendste restaurants. Ik stap er binnen voor een avonddessert: een vervaarlijk grote punt van de strawberry cheesecake waar de zaak zo bekend om is. Ook hier is de meerderheid van het personeel en de klanten zwart. De zaak is volledig heringericht. Enkele jaren geleden brandde ze volledig uit. De mensen stonden toen wenend op het voetpad te kijken.

Aan de overkant ligt een ander beroemd Brooklyns monument: het Paramount Theater. Het opende in 1928 en was een van Amerika’s meest opulente bioscopen. Later werd het een concertzaal waar muzikanten als Little Richard, B.B. King en Count Basie vaak optraden. Hier kon je voor de eerste keer Chuck Berry Maybelline en Fats Domino Blueberry Hill horen zingen. De barokkerige zaal en de art deco inkomhal werden van de sloophamer gered door Long Island University. Ze worden nu respectievelijk gebruikt als sportzaal en cafetaria. Het publiek mag er niet in tenzij voor een basketbalwedstrijd, maar de twee vriendelijke bewakers laten me toch even een kijkje nemen. “Ons orgel is na dat van Radio City Music Hall het grootste van New York,” wijst een van hen trots, “maar er wordt enkel nog op gespeeld tijdens wedstrijden.”

Terug buiten sla ik linksaf op DeKalb Avenue, die tijdens de onafhankelijkheidsoorlog deel uitmaakte van de Oblong Redoubt, een serie forten en loopgrachten die dwars door Brooklyn was aangelegd om de Britten tegen te houden, wat mislukte. Brooklyn bleef in Britse handen tot het einde van de oorlog. Vandaag is DeKalb een curieuze mengeling van moderne en negentiende-eeuwse gebouwen. Links, vlak naast het Brooklyn Hospital, ligt Fort Greene Park, een wat verkommerde groene oase die in 1868 werd aangelegd door hetzelfde duo tuinarchitecten dat enkele jaren eerder Central Park had ontworpen. Ik klim langs de hier en daar afbrokkelende trappen naar het hoogste punt van het park. Daar rijst een massieve 50 meter hoge Dorische kolom omhoog. Het is een oorlogsmonument voor de 12.000 Amerikaanse krijgsgevangenen die door het Britse leger van 1780 tot 1783 werden uitgehongerd op schepen in de Wallabout-baai, niet ver van hier. Wat er van hun beenderen rest, ligt in een crypte onder mijn voeten. Ooit kon men die bezoeken en de lift nemen naar de eeuwige waakvlam op de top van de kolom.

Maar de vlam is allang gedoofd. In zijn gevandaliseerde toestand gedenkt het monument de absurditeit van oorlog nog het best. Niet dat dit de parkbezoekers een zorg is. Er dartelen kinderen en honden in het paarsroze avondlicht. De bloesems ruiken heerlijk. Een meisje wandelt met een zwart varkentje aan een rode leiband. Joggers flitsen voorbij. De eerste lichten gaan aan in de torengebouwen van Manhattan. Terug aan de rand van het park zie ik mensen aan tafel zitten in hun gerestaureerde brownstones, chocoladekleurige huizen die in de negentiende eeuw werden gebouwd voor de rijken. Deze buurt heeft er honderden, en vele zijn gelukkig geklasseerd. Maar er is duidelijk nog veel opknapwerk aan de winkel. Ik dwaal nog lang door de zijstraten. Ik zie winkeltjes, kunststudio’s, restaurants en cafés die er allemaal niet waren toen ik hier nog woonde. Met een beetje pijn in het hart duik ik terug de metro in.

Jacqueline Goossens vanuit New York

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content