:: Reacties : jp.mulders@skynet.be

T amara en Sandra, Tanja en Cindy. Mistral, Wesly, Wendy en Kelly. Lindsey en Vicky. Zandkorrel en Moby Dick. De namen op de strandhuisjes lezen als experimentele poëzie. Ze schurken zich tegen elkaar aan in een afgelegen hoekje van Duinbergen, waar ik voor de krant op reportage ben. Zeilbootjes, ragfijn als fruitvliegjes, flirten met malende windmolens in de verte. Overal om me heen zijn mensen aan het fietsen, aan het varen, aan het wandelen of gewoon maar aan het staren. Hun bleke benen steken onwennig uit flodderige shorts, als tenen uit sandalen, die na seizoenen schimmelige duisternis opeens betrapt zijn door onwelvoeglijk licht.

Ik ben de enige die zit te schrijven, op een bankje in de zon. Meestal is dat voor mensen al genoeg om je wantrouwig te bekijken. Maar hier stoort niemand zich aan mijn gekrabbel. Nooit gedacht dat ik nog eens zo van de kust zou gaan houden. Aan zee, besef ik plotseling, gedragen mensen zich zoals katten dat het hele jaar door doen. Ze genieten van het feit dat ze kunnen horen en zien, proeven, voelen en ruiken. Er komt een soort mildheid over hen, een tevredenheid die ook mij niet onberoerd laat en die het licht en de lucht, en zelfs het louter strekken van vingers en tenen iets zinnelijks geeft. De mensen vallen mee, vind ik. Ze zijn de kwaadste nog niet. Op die gedachte zal je mij in het jachtige stadsleven niet vaak betrappen.

Vier mensen, of stelletjes, of gezinnetjes per dag moet ik aan de haak slaan, voor een blitzinterview en een foto. Soms erger ik mij daarbij wel, natuurlijk. Bijvoorbeeld als ik vaststel dat mensen, in deze reclamezwangere tijden, graag Jean-Marie Pfaff nabootsen. Voor ze op de foto moeten, schieten ze nog vlug een T-shirt aan met het een of andere logo. Akeliger dan vroeger vind ik ook de poppemiekes, die paarsgewijs door het badstadje patrouilleren. Vaak een blondje en een zwartje, want zo kiezen zulke vriendinnen elkaar, alsof ze voor een pornofilm zijn gecast. Ze dragen het juiste witte jasje, de juiste accessoires en in hun haren zit de juiste zonnebril geprikt. Zo paraderen ze dan bloedserieus rond, juffrouwen van middelbare leeftijd met zakken vol aanwinsten in de hand, maar zonder een zweem van een glimlach om hun lippen. Het zure smoeltje : ook een manier om je van het vulgus te onderscheiden.

Voor de rest, niettemin, veel sympathieke mensen. Bij sommigen word ik getroffen door de vertedering die mij de laatste tijd vaker overvalt, als ik gewone mensen hun gewone dingetjes zie doen. Het meisje in de elektrische rolstoel, bijvoorbeeld. De glans van haar haren en de vreedzaamheid waarmee ze naar de golven kijkt, terwijl ze aan haar ijsje likt. Het verliefde stel dat me blozend bekent samen een steen in zee te hebben geworpen, als symbool van hun verbondenheid. De dapperheid van al die mensjes. Soms kan ik op een bijna belachelijke manier van ze houden, als ik zie hoe blij ze kunnen zijn met klein genoegen als zeepbellen blazen. Terwijl zij toch ook moeten weten dat ze ingescheept zijn op een boot die in zijn ruim weliswaar kostbaar spul vervoert maar toch altijd, onherroepelijk zal zinken.

Zo zit ik daar, genietend van dat alles, terwijl iemand me onlangs nog zei dat ik dat blijkbaar nooit geleerd heb. Een stijve bries doet de masten van de zeilbootjes zingen. Zelfs de verkeersborden rammelen zachtjes in de wind. De volgende man die ik aanspreek, begint over ” schriklyke aonslagen” in Londen. Lap, moet ik denken. Bén ik nu eens vrolijk, opgeruimd en vol begrip voor de mensen, en dan vertellen ze mij dit. Jonge kerels die onstuimig over de golven dansen, met zo’n frivole banaan boven hun kop : het krijgt plots iets absurds als je weet dat bijna tastbaar verderop verhakkelde lichamen op draagberries worden afgevoerd.

Ik tuur over het water naar de plek waar ik Londen vermoed. Niets dan vredige golfjes, die me op een rare manier meer verontrusten dan de ruiters van de Apocalyps zouden doen. Ik haast me naar mijn hotel terug om televisie te kunnen kijken. “In tegenstelling tot wat veel mensen denken”, zegt een off screen stem onheilspellend, “zijn chinchilla’s geen knuffeldieren.” Met tegenzin pak ik de afstandsbediening en zoek een zender met nieuws. Als ik de onthoofde bus zie, moet ik aan het gedicht van Pessoa denken dat ik ’s middags in de Knokse zeedijk gebeiteld zag : “Arme mensen. Arme mensen alle mensen.” Ik heb het eerst nog hoogdravend gevonden. De horror aan de horizon belet me niet om ’s avond op een terras aan de dijk witte wijn te bestellen en gebakken rog, die helaas uitverkocht blijkt. The Familie, Teekietiesie, Johny, Klepkes en Kiki. Zwijgend staren de strandhuisjes mij aan. Alsof zij het ook niet kunnen helpen.

JEAN-PAUL MULDERS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content