Een immens land op het zuidelijk halfrond, waar je in twee weken kunt proeven van een bruisende mondaine wereldstad, Buenos Aires, van de uitgestrekte stilte van Patagonië en Vuurland en van een subtropisch natuurspektakel als de Iguazú-watervallen

De eerste steak die mij in Buenos Aires wordt voorgeschoteld, krijg ik nauwelijks door mijn keel omdat het naar mijn gevoel één uur ’s nachts is en de jetlag mij een dreun van jewelste verkoopt. Later zal ik de volharding waarmee de Argentijnen hun zuivere runderen promoten aan vleesschuw geworden Europeanen meer kunnen appreciëren.

Wanneer ik de volgende ochtend het gordijn opentrek op de twintigste verdieping van het hotel, heb ik meteen weer zicht op wat deze stad is. In de verte schittert de delta van de Rio de la Plata, die meer wegheeft van een zee, een zoetwaterzee dan. Onder mij een stuk van de kilometerslange Avenida Corrientes, het Broadway van Buenos Aires. Tientallen zwart-gele taxi’s proberen zich toeterend een weg te banen door de ochtendspits. Over de voetpaden haasten elegant geklede heren en dames zich naar hun werk.

Het is eind oktober en lente in Buenos Aires. Op de Avenida 9 de Julio, een immens brede boulevard die de stad doorkruist van noord naar zuid, bloeien de paarse jacaranda’s overvloedig.

Op zondag concentreert het leven in Buenos Aires zich in de parken en rond de Plaza Dorrego in San Telmo. De antiekmarkt trekt er ontieglijk veel volk. Een pathetische oude dame met een rood minirokje boven zwarte netkousen danst in een van de zijstraten van het plein in haar eentje een tragische tango. In de kraampjes is het verleden van de stad te koop. Zilver en kristal afkomstig uit wat verarmde burgershuizen, gaucho-attributen die getuigen van het leven in de pampa’s, magazines uit de jaren ’40, met glamoureuze foto’s van de vooral in de sloppenwijken nog steeds aanbeden Evita Perón.

Terwijl ik in Argentinië ben, is president Carlos Menem – een Argentijn noemt hem in een verhit gesprek nog steeds die Arabier – een commerciële en politieke tango aan het dansen in Londen. Er wordt daar een hoge borst opgezet over de Malvinas (zeg nooit Falklands in Argentinië). De kranten staan er vol van, met groot opgeblazen foto’s van de sexy dochter Zulemita. Maar die goed georchestreerde show maakt niet al te veel indruk op het volk. Op het plein voor het parlement staat nog steeds de tent die ik er in januari al zag, waar leerkrachten elkaar al meer dan een jaar aflossen in een hongerstaking voor een hoger loon. De consumptieprijzen halen hier hetzelfde niveau als in West-Europa of de States, maar de doorsneelonen volgen bij lange na niet. De gewone Argentijn koopt in Calle Florida zelfs schoenen en kleren op krediet.

Wie tegen zes uur ’s avonds neerstrijkt op de terrassen van Café de la Paix en La Biela in het chique Recoleta, krijgt een ander beeld van Buenos Aires. Een gespierde plaatselijke beroemdheid die omhelsd wordt door veel jong volk, heeft zijn Mercedes ostentatief in overtreding geparkeerd op de hoek van het terras. De draagbare telefoons rinkelen drukdruk, en broze, ooit beeldschone dames vergezeld van wat wankele heren, genieten van een glaasje Old Smuggler. Het leven van deze echtparen zal allicht eindigen op het tegenover deze cafés gelegen kerkhof met zijn uitbundige grafmonumenten, zodat hun erfgenamen hen kunnen gedenken, met een glas in de hand, bij de laatste zonnestralen van alweer een mooie zorgeloze dag.

Een dag in Buenos Aires eindigt en begint met tango. In El Viejo Almacen zingen dames en heren zich de ziel uit het lijf en worden lichamen in onmogelijke bochten gelegd. Het eeuwige spel van aantrekken en afstoten aanschouwelijk voorgesteld. Overdag in het kleurrijke Caminito-straatje in de volkswijk La Boca moeten toeristen onvermijdelijk blijven plakken aan de lokkende klanken van de bandoneon. De herinnering aan Carlos Gardel, het tango-idool uit de jaren ’20, voor wie vrouwen over de hele wereld zelfmoord pleegden bij zijn dood in een vliegtuigcrash in 1935, wordt hier op veel manieren levendig gehouden.

In het weekend steken de porteños, zo noemt men de inwoners van de Argentijnse hoofdstad, graag even de rivier over naar Uruguay. Op een goed uur varen met de catamaran van Buquebus ligt Colonia del Sacramento, een verstild oord van 20.000 inwoners. Gesticht door de Portugezen in 1680, was dit smokkelaarsnest een bedreiging voor de Spanjaarden aan de overkant van de Rio de la Plata. De Portugezen verschalkten de Spaanse schildwachten of kochten ze om, en slaagden er zo in om zwarte slaven en Britse en Hollandse waar Buenos Aires binnen te brengen. Volgens de beschrijving van een jezuïetenpater uit die tijd herbergden de bescheiden huizen van Colonia in het midden van de 18de eeuw schatten aan goud, zilver en diamant. Op weekdagen, als de Argentijnen er niet zijn, is dit stadje een bescheiden juweel: een oude stadspoort, een vuurtoren, kasseiwegeltjes, overschaduwde pleinen waarvan de stilte alleen verstoord wordt door het gekwetter van in wit schort gestoken schoolkinderen of door het getuf van een Fordje dat rijp is voor het museum. In Colonia staat de oudste kerk van Uruguay, de Iglesia Matriz, waarvan de bouw begon bij de stichting van de stad. Het kleine maar rijke Portugees Museum getuigt van het wereldse verleden van Colonia.

Een andere favoriete weekenduitstap van de porteños, die een toerist beter in de week maakt, is Tigre, een voorstad stroomopwaarts, bij de samenvloeiing van de Rio Lujan en de Rio Tigre. Vanuit Tigre vertrekken rondvaartboten, maar ook echte busboten, die de 2000 km waterwegen tussen de honderden eilanden en eilandjes in de delta bevaren. Veel rijke porteños hebben hier een buitenhuis met boot. Maar er zijn ook vaste bewoners. De school haalt de kinderen per boot op en de winkel of de bank leggen aan bij de steigers van de huizen. Vlakbij Tigre liggen langs de rivier een aantal prestigieuze roeiclubs die eraan herinneren dat dit een land is van recente migratie. De Italiaanse, de Duitse en de Zwitserse roeiclubs wedijveren nog steeds in praal, pracht en traditie.

Toen president Raúl Alfonsin in de jaren ’80 het plan opvatte om de zetel van de federale regering te verplaatsen van Buenos Aires naar Viedma in noordelijk Patagonië, stond de hoofdstad in rep en roer. De naam Patagonië alleen al roept immers visioenen op van extreme verlatenheid en van barre vlakten gegeseld door wind, in hoofdzaak bewoond door schapen. Geen ambtenaar kon zich inbeelden het levendige Buenos Aires te moeten ruilen voor de verbanning naar “Argentijns Siberië”.

En toch trekken steeds meer reizigers van over de hele wereld precies naar Patagonië, aangelokt door de mythologie van een avontuurlijk land. Misschien ook door het grensgevoel. Steeds dichter bij het einde van de wereld, bij het einde van wat wij beschaving zijn gaan noemen. Naar een land van extremen: barre droogte, felle hitte, de kilste kou, onvoorstelbaar eenzame afstanden, onmeetbaar en onberekenbaar licht. Wellicht gaan ze ook uit bewondering voor en nieuwsgierigheid naar de levensverhalen van ontembare pioniers, bekend geworden door de boeken van Bruce Chatwin en Paul Theroux.

De Rio Colorado vormt de grens met dit mythisch gebied. Alles daaronder is wildernis in de ogen van de inwoners van Buenos Aires. De Welshmen, die hier in 1865 aankwamen en zich vestigden aan de monding van de Rio Chubut in wat later de stadjes Rawson en Trelew zouden worden, leefden vreedzaam samen met de indianen die er woonden. Maar de Argentijnse generaal Roca zorgde er met zijn Conquista del Desierto vanaf 1879 voor dat geen levende indiaan meer overbleef, en wees het land toe aan settlers die er begonnen met de schapenteelt. Uitgeweken omdat ze vreesden onder de Engelse overheersing hun identiteit te verliezen, waakten de Welshmen erover dat hun dorpen het karakter van hun geboorteland kregen. Ze irrigeerden het barre land met de wateren van de Chubut, plantten populieren om hun akkers en huizen te beschermen tegen de geselende wind, hielden hun taal en vooral ook hun muzikale tradities in ere. Hoewel er nog steeds theehuizen zijn en de woningen in geïsoleerde dorpjes als Gaiman en Dolavon voor de grote meerderheid nog Welshe namen dragen als Plas y Cwoed en Ty Wyn, wordt er door mensen jonger dan 40 alleen nog Spaans gesproken.

Het pretentieloze badstadje Puerto Madryn is het vertrekpunt voor bezoeken aan het natuurreservaat van Peninsula Valdez. Het schiereiland herbergt grote kolonies Magelhaen-pinguïns die er verblijven van september tot maart. De ouderparen verlaten de streek voor hun trek tot aan de Galapagos-eilanden al in januari, de jongen gaan pas een paar maand later weg. Een van de beste plaatsen om ze te observeren, vanop afgebakende paden en mits het volgen van strikte regels, is Punta Tombo, waar jaarlijks tot 600.000 pinguïns aan land komen. Ze graven holen in het zand, waar ze hun eieren leggen, twee per paar. De helft overleeft: de nesten worden immers voortdurend belaagd door onverlaten als de reuzenstormvogel. Pa en ma pinguïn broeden en voeden om de beurt, zodat het nest zo weinig mogelijk onbeschermd blijft.

Peninsula Valdez is 3600 km2 groot en er lopen zo’n 400 km wegen over het schiereiland. De wind is er zelfs op een mooie voorjaarsdag onverbiddelijk. Zonder moeite blaast het daar soms tot 150 km per uur. Geen struik wordt op deze droge steppe hoger dan 120 cm. Hier leven guanaco’s, een kwetsbare en tegelijke wrede soort lama, mannetjes bijten elkaar bij het ruwe gevecht om een vrouwtje de ballen af. De Patagonische hazen, die in mijn ogen meer op honden lijken, zitten roerloos aan de kant van de weg. Een grote kwartelsoort drentelt in het gras en roofvogels hangen boven dat alles in de lucht, op zoek naar prooi. In de schaarse plassen staan quasi-roerloos roze Chileense flamingo’s.

Caleta Valdez is een haast rimpelloze turkooisblauwe 35 km diepe inham tussen de roestbruine kliffen. Houten trappen leiden door de duinen naar beneden. De rotsen zitten vol fossielen, maar het is verboden wat dan ook als souvenir mee te nemen. Dit is een bevoorrechte observatiepost om het dagelijkse leven van zeeleeuwen en zeeolifanten te observeren, een verrekijker is hier geen luxe. Bij de vuurtoren van Punta Delgada is er geen aangeduid pad, maar kan je door de rulle hoge duinen afdalen tot op het strand zelf. Als je een veilige afstand bewaart, want een zeeleeuw of een zeeolifant die zich bedreigd voelt, kan met zijn paar ton gewicht een behoorlijke kracht ontwikkelen; de mens is daarnaast een pluimgewicht. De zeeolifantenstieren zijn machtige kolossen die, ondanks hun beperkte middelen, in geval van nood of stijgende liefdesdrang een onvoorstelbare snelheid genereren.

De wind is gaan liggen, zodat in Puerto Pirámides toch de bootjes de zee worden ingesleept om naar de walvissen te gaan kijken. Vanop het strand al zijn er een paar zichtbaar. Maar op zee wordt het pas echt spectaculair. Hoeveel we er precies gezien hebben, ik zou het u niet kunnen zeggen, maar iemand telde een dertigtal “verschijningen”. Een moeder met kalf, een poging tot paren, spuitende walvissen, wuivende staarten… Een unieke voorstelling van moeder natuur.

Niet het einde van de reis is de volgende etappe. Wel het einde van de wereld: Ushuaia. Een zwaar beladen naam voor een plek die aanvankelijk alleen werd bevolkt door echte avonturiers en door zware misdadigers en politieke gevangenen die men veilig wou opbergen. De natuur op het eiland Tierra del Fuego is overweldigend, ruw en gekwetst. In het Nationaal Park van Lapataia werden bomen gerooid voor de houtindustrie door de dwangarbeiders, vernietigd door de genadeloze subantarctische klimatologische omstandigheden en afgeknaagd door uit Canada ingevoerde bevers, die een ware plaag werden. Nu is het nog steeds rommelige Ushuaia door zware subsidie uit Buenos Aires een ontwikkelende vestigingsplaats voor de elektronische industrie, de voornaamste vertrekhaven voor het groeiend cruisetoerisme naar het Antarctisch gebied, en een exotisch congresoord met enkele luxueuze hotels. De voornaamste reden om ernaartoe te gaan is eigenlijk het stempel dat je in het Museo del Fin del Mundo in je paspoort kan laten slaan.

Daar kun je dan meteen ontdekken dat de eerste dokter die hier ooit bij de indianen werkte een Vlaming was. Een merkwaardige figuur trouwens, die Polidoro Segers. Geboren halverwege de 19de eeuw in Gent, afgestudeerd als concertpianist aan het Conservatoire de Paris, geëmigreerd naar Buenos Aires waar hij optrad en lesgaf, later gepromoveerd als arts in Lima, Peru. In 1886 kwam hij met een militaire expeditie naar Ushuaia en besloot er snel terug te keren met vrouw en kinderen. Polidoro Segers werkte als arts in Ushuaia tot 1894, en keerde toen naar Buenos Aires terug. Na het overlijden van zijn vrouw vatte hij priesterstudies aan; in 1914 werd hij in Buenos Aires gewijd. In Ushuaia werd een straat naar hem genoemd en in een vitrine van het Museo del Fin del Mundo staan een foto van de familie Segers met een indianengezin en een erg Vlaams lievevrouwbeeldje dat aan de dokter toebehoorde.

Alleen wie veel tijd heeft, kan Patagonië op een andere manier dan met het vliegtuig doorkruisen. Om in El Calafate op een uur rijden van het Parco National de los Glaciares te komen, vliegen we eerst opnieuw noordwaarts naar Rio Gallegos, een totaal oninteressant stadje in de buurt van de olievelden. Vandaar is het nog vier uur bus over de meest eentonige weg die ik ooit van mijn leven gezien heb. Eentonig en tegelijk fascinerend door de eindeloze horizonten, de egale kleuren, het wisselende licht. Halverwege maken we een stop in het symbolische La Esperanza, een nederzetting van 30 mensen, hopend dat de komende uren afwisseling of slaap brengen. El Calafate is zo’n typisch pioniersstadje met een dambordstratenpatroon en een centrale Avenida del Libertador met winkels, de kerk, de post en koffieshops. Gelukkig is het hotelletje Kau Yatun een oase van ouderwetse huiselijkheid, waar we ons behaaglijk voor een paar dagen installeren. ’s Avonds krijgen we eerlijk en heerlijk Patagonisch lam geserveerd en daarna gauchomuziek. Een kleine jongen danst met de allure van een viriele volwassen man.

’s Anderendaags rijden we naar Punta Banderas om in te schepen voor een dagvaart op het Lago Argentino. Naarmate we de voet van de Andes naderen, trekken strepen groen, blauw en geel door het landschap. Lammetjes dartelen rond hun moeders en statige gauchopaarden grazen overal rond ons. We zien condors, ibissen en massaal veel Magelhaen-ganzen, in trouw verenigde paartjes, op zoek naar een plek om te nestelen en eieren te leggen. De lucht is prikkelend fris, zwerfstenen van vele eeuwen verdwenen gletsjers liggen als knikkers uitgestrooid over de immens uitgestrekte vlakte. Op de zijarmen van het Lago Argentino drijven in de verte resten van ijsbergen, het lijken zeilbootjes.

Gletsjermelk, zo noemt men het ondoorzichtige smeltwater van deze eeuwenoude ijsstromen. We varen op dat melkachtige wateroppervlak, onder een stralende zon, tot de Upsala Gletsjer en later tot de Speggazini Gletsjer. Imposante ijsstromen, met zwarte morenensporen, die van tientallen kilometers hoog in de bergen vertrekken om te eindigen in het meer. Het water doet langzaam maar zeker kleine en grotere ijsschotsen afkalven, die als drijvende kunstwerken een efemeer leven leiden, want één ding is zeker: ze smelten. Bij de Speggazini Gletsjer is het contrast tussen het blauw van het ijs, het zwart van de bergwand en het groen van de begroeiing adembenemend mooi.

’s Anderendaags rijden we door het Nationaal Park naar de beroemdste aller gletsjers: de Perito Moreno. Pas in 1879 vond Juan Tomas Rogers, een Engelse kapitein van de Chileense zeemacht, deze ijsstroom, die hij Francisco Vidal Gormaz-gletsjer noemde. Hij is 30 km lang, en later werd hij door de Argentijnen tot Perito Moreno herdoopt, naar een van hun dapperste expeditieleiders. Hij heeft een oppervlakte van 257 km2, en zijn front, dat in de Brazo Rico en het Canal de los Tempános uitmondt, zijarmen van het Lago Argentino, is 4 km breed en tussen de 50 en de 70 m hoog. Op de loopbruggen op de punt van het Magelhaen-schiereiland staan altijd mensen te hopen op spectaculaire breuken. Het kraakt aan alle kanten, net ontploffingen, en meestal heb je geluk: kleine en soms grote brokken ijs storten in het water met veel gedruis. De laatste keer dat het hele front van de gletsjer afkalfde, was in 1988. U leest wel eens in reisgidsen dat om de 4 jaar de verbinding tussen de Brazo Rico en het Canal de los Tempános door de gletsjer afgesloten wordt, waarna onvermijdelijk de geweldige doorbraak moet komen. Maar niets is zo onvoorspelbaar en onberekenbaar als de natuur. En het superspektakel van 1988 is te koop op video, voor wie het echt wil gezien hebben.

Die avond zit ik te turen naar de kaart van Argentinië. Dit land is met zijn 2,8 miljoen km2 oppervlakte (België is, ter vergelijking, 30.518 km2 groot) en zijn lengte, die van noord naar zuid 3500 km bedraagt, zo gigantisch, dat het in twee weken enkel mogelijk is om als een reuzensprinkhaan van het ene hoogtepunt naar het andere te wippen. Nog één supersprong naar het subtropische noorden en het Argentijnse avontuur is afgelopen.

Half september las ik in de reisrubriek van Time dat tot eind november de Iguazú-watervallen, op de grens van Argentinië met Paraguay en Brazilië, zouden gereduceerd worden tot a trickle, een dun straaltje. De Brazilianen lieten immers stroomopwaarts op de Paraná-rivier een nieuw stuwmeer vollopen. Maria, onze gids, begrijpt als ze dit hoort waarom er in oktober zo weinig toeristen waren bij de watervallen. Tien lijnen in een wereldwijd gelezen blad kunnen heel wat veroorzaken, zo blijkt.

Waren er minder buitenlanders, water was er wél. Donderend, bruisend, brullend. Verstoven tot fijne lauwe regen. Parelend op het groenste gras dat zich dapper vastklampt aan de rivierbodem. Huizenhoge watergordijnen, doorboord door zwaluwachtige vogels die erachter hun nest maken tegen de rotswand. Overspannen door regenbogen in alle richtingen. Overvlogen door kleurrijke toekans en door wolken bonte vlinders. Geen enkele foto is in staat om dit watervallenvertoon in zijn volle glorie weer te geven. Je moet er middenin staan, erover vliegen, erdoor varen. Een natuurwonder als de Iguazú-watervallen moet je horen, voelen, zien, proeven en ruiken. Je zintuigen kunnen je hier meer vertellen dan je verstand.

1 en 2

8,3 en 4

6,5 en 7

9,10,11 en 12

132,14,15,16

Tessa Vermeiren / Foto’s Tessa Vermeiren en Wim Castelyns

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content