Wat moeten we met een samenleving die behoefte heeft aan een alzheimercafé? Sinds oktober vorig jaar kunnen patiënten en hun verzorgende familieleden één keer per maand terecht in het Antwerpse Elzenveld. Na bijna een jaar werking achtte de initiatiefnemer, het OCMW-verpleegtehuis Joostens uit Zoersel, de tijd rijp om naar buiten te treden met het project. In de krant werd dus melding gemaakt van het “nieuwe dementencafé”.

Het aantal alzheimerpatiënten neemt onrustbarend toe en het lijden van de betrokkenen is nauwelijks te vatten in woorden. Toch moet ik mij even in de ogen wrijven bij het lezen van dergelijk nieuws. Het bericht frappeerde mij des te meer na een reis in Zuid-Europa, waar het was opgevallen dat mensen die zich anders gedragen of er anders uitzien gewoon tot het straatbeeld behoren.

Een al wat oudere, sjofel geklede man met stok, die elke ochtend zwijgend post vat bij de winkel op de hoek en ’s avonds langs het strand struint op zoek naar weet-ik-veel. Een bejaarde 68’er die kromgebogen wacht voor de deur van een boekhandel, tot hij een plasticzak-met-inhoud aangereikt krijgt, zijn rantsoen voor de dag. Ellende, zonder twijfel, maar treffend was dat blijkbaar niemand die uit de weg ging.

Het kan toeval zijn, maar in geen jaren zag ik zo vaak mongooltjes. Op diverse plaatsen, in allerlei gezelschappen en situaties. Niet in een mongolencafé, maar op de bus, op straat, op het plein. Ze hoorden er gewoon bij.

Zoals overal ook hier gsm’s in overvloed. Leuk was de man die luidkeels aan het converseren was tegen wat bij nader toezien een eenvoudig plankje bleek te zijn. Een ander zag ik vol overtuiging luchtgitaar te spelen, terwijl kartonnen dozen het niet-bestaande geluid moesten versterken. Grappige acts? Of zonderlingen die toch hun plekje in de samenleving hebben gevonden?

Volgens Alfons Wouters, directeur van Joostens, wil het alzheimercafé de taboesfeer rond dementie doorbreken en vooral de mensen ondersteunen die thuis zorgen voor een demente: “De behoefte aan informatie over de ziekte is groot en in het café worden alle aspecten ervan door deskundigen besproken. We merken ook dat sommige familieleden hier voor de eerste keer echt met elkaar over de ziekte van vader of moeder praten.”

Kunnen die mensen dan niet terecht in een gewoon café? Wouters: “Mensen zakken door de grond van schaamte als het demente familielid in een gewoon café zit te frunniken aan zijn jas of zijn glas leeggiet in het bord van een buurman. Daar durven ze geen tweede keer binnen te stappen.”

Hoe nobel de doelstellingen ook zijn, het alzheimercafé drukt ons met de neus op de feiten: voor afwijkend gedrag is in onze samenleving geen plaats meer. We voelen er ons ongemakkelijk bij, vinden het zelfs lichtjes bedreigend.

Een Indiër die in mijn zuiderse vakantieland zijn brood verdiende met het maken van kleurrijke vlechten in vrouwenkapsels, had het over “de raciale paranoia” die momenteel het Westen teistert. Misschien moeten we daar bij uitbreiding de term “sociale paranoia” aan toevoegen. Want waar zijn we mee bezig als iedereen in een apart hokje moet gaan zitten?

Dit is geen pleidooi voor het wagenwijd opengooien van allerhande instellingspoorten. Wie verzorging behoeft, heeft daar recht op. Maar zijn er geen tussenwegen te bedenken zodat mensen die niet voor honderd procent gezond, fysiek aantrekkelijk, financieel zelfstandig of communicatief zijn, er toch gewoon kunnen bijhoren?

Het kan ook weer toeval zijn maar in geen tijden zag ik zoveel verliefde paartjes. Niet in een verliefdencafé, maar in het zwembad, in het park, op het terras.

JOHANNA BLOMMAERT

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content