Oesterbanken in het westen, wijngaarden in het oosten, schilderachtige dorpen, riviertjes en ongerept groen : in de Gironde komen levensgenieters aan hun trekken.

Bart Vandergeten

VOOR WIE VERZOT IS op oesters, is het Bassin d’Arcachon een paradijsje. Rond de 250 km² grote baai aan de zuidwestkust van Frankrijk, leven een 600-tal grote en kleine ostréiculteurs van de oogst van deze schelpdieren. En nergens anders dan in deze zee-inham vind je volgens de oestertelers betere kweekwaters.

In Gujan Mestras, één van de zes oesterstations aan de baai, bezoeken we het haventje Le Port de Larros. Het is laagwater en de pinassen, de kleine vaartuigen van de kwekers, liggen half of helemaal op het droge. Aan het lawaai te horen lijkt de grootste activiteit van de scheepswerf te komen. ?Ze verkopen hun boten tot in Amerika?, vertelt onze gids. Op vijftig meter van de moderne werf timmert ene Dubourdieu nog de traditionele, houten pinassen ineen. Daarmee is hij een van de laatste twee ambachtelijke constructeurs. De houten bootjes zouden niet alleen voor het toerisme, maar ook door aan traditie gehechte oestertelers worden besteld. Dubourdieu is echter al op jaren en een opvolger meldt zich niet.

Van een bezoek aan een haventje als Le Port de Larros moet je natuurlijk profiteren om de oesters uit eerste hand te proeven. Enkele van de vele hokken en barakken, waar de telers hun gerei bewaren en hun oesters sorteren, hebben een kleine uitstalling met verschillende soorten schelpdieren. Naargelang van de grootte betaal je van 17 tot 25 Franse frank voor een dozijn oesters. ?Het is een evolutie van de laatste jaren?, zegt een verkoper. ?Sommigen zijn door het toerisme helemaal overgeschakeld op detailhandel. Hier en daar kan je de oesters ook eten op een terrasje met een glas wijn.? In de Gironde krijg je er alleen een partje citroen bij, of, schrik niet, gebraden worstjes.

Een boottochtje door het Bassin is een leuke ervaring, al vinden de oesterkwekers dat er wel wat te veel plezierboten zijn. Maar nu ze samen met de toeristen jaarlijks op 15 augustus verbroederen bij de oesterfeesten, lopen de gemoederen niet meer zo hoog op als vroeger. Vanuit Arcachon kan je tussen de oesterbedden en de paalhutten van de kwekers door, een overtocht maken naar de landtong van Cap Ferret, tussen baai en oceaan. Een enkele tot woning omgebouwde boot aan land dateert nog uit de tijd dat er geen wegen naar deze uithoek leidden. Hogerop hebben vakantiehuizen van rijkelui het schiereiland ingepalmd. Vooral bij Franse bekendheden, zoals vader en zoon Belmondo, is Cap Ferret in trek. Op terugweg kijk je, rechts van Arcachon, uit op het kale zand van de duin van Pilat, met zijn 107 m hoogte en 2000 meter lengte de grootste van Europa, en een van de trekpleisters rond het Bassin. De zandberg verplaatst zich echter langzaam landinwaarts en begraaft daarbij het achterliggende bos.

Arcachon zelf groeide in de vorige eeuw uit van een onbeduidend vissersdorp tot een aantrekkingspool voor koningen en andere prominenten. Het markantste overblijfsel van de chic uit die tijd, vormt de Ville d’Hiver. Zelf geloven de inwoners van Arcachon graag dat de straten van deze villawijk speciaal kronkelig zijn aangelegd om de wind te breken, maar wellicht was het het architectenduo Gegnault en Alphand alleen om de esthetiek te doen. De dag van vandaag vinden heel wat meer gewone mensen hun weg naar Arcachon.

De andere dorpen rond het Bassin ? Twintig jaar geleden vonden ze er, in het kleine Arès op de noordelijke oever, niets beter op dan een landingsbaan voor vliegende schotels te openen om wat aandacht te krijgen. Tot hun eigen verbazing kreeg de OVNI-port, de eerste in zijn soort, wereldwijde belangstelling. Een vooruitziende verzekeringsmakelaar bood zelfs een speciale polis aan, voor het geval een ufo op Arès mocht neerstorten.

De baai van Arcachon is omgeven door bossen, en dat geldt ook voor nagenoeg de hele Côte d’Argent. Die loopt van Baskenland in het zuiden tot het estuarium van de Gironde in het noorden. In het departement van de Gironde kan je kilometers over het strand wandelen zonder de overrompeling en bebouwing van de Middellandse-Zeekust. Tussen de badplaatsen tref je alleen maar zee, zand en bossen. Gelukkig beseffen de beleidsmensen dat het een troef voor hun streek is waarmee ze voorzichtig moeten omspringen. Veel vakantiegangers zijn de drukte van de Côte d’Azur beu en kiezen de laatste jaren voor de Franse westkust.

Dat de Zilverkust er nog zo ongeschonden bijligt, heeft ze te danken aan de eeuwenlange ontoegankelijkheid van het achterland, de Landes. Op deze schrale zand- en heidegebieden, die in de winter overstroomden, overleefden bijna alleen schaapherders. Pas onder Napoleon III werd werk gemaakt van de drooglegging en geraakte een enorme oppervlakte beplant met pijnbomen. De harswinning die de streek daarna welvaart bracht, is nu weer verdwenen, maar het aangeplante bos is nog altijd het grootste van Europa. Wie een vage indruk wil krijgen van de vroegere aard van het landschap, kan best eens gaan kijken in het natuurreservaat van Cousseau. Hier hebben de natuurbeschermers sinds enkele jaren een kudde ?zeekoeien?, de zogenaamde vaches marines, heringezet om de vegetatie te begrazen. Het gaat om het nageslacht van een klein runderras dat ooit in groten getale halfwild door de duinen en moerassen zwierf.

De Médoc Bleu in tegenstelling tot de Médoc Rouge, zonder wijngaarden is een lagunenkust. De meren van Lacanau en Hourtin-Carcans, met daartussen het Cousseau-reservaat, hadden in vervlogen tijden wel een verbinding naar zee, maar die hebben de oprukkende duinen afgesloten. Niet alleen is daardoor het meer van Hourtin-Carcans het grootste van Frankrijk geworden, het biedt thans enorme mogelijkheden tot recreatie. Van de drie dorpen, Lacanau, Carcans en Hourtin, voert telkens een weg door de dennenbossen naar een van de meren en vandaar verder naar de oceaan. Zo heb je achtereenvolgens Hourtin, Hourtin-Port en Hourtin-Plage. Of ook : Lacanau, Le Moutchic en Lacanau-Océan.

Vooral de sportieve recreant zal in de Médoc Bleu zijn gading vinden. Pittoreske dorpjes of rijke landschappen moet je in deze omgeving niet zoeken. Lacanau-Océan ziet er nagelnieuw uit, en met zijn hoge, niet ongevaarlijke branding, is de badplaats bij surfers erg in trek. Wandelen door het groen ? Omwille van het vrij eentonige karakter van de pijnboombossen, raden we aan de fiets te nemen. Zo kan je mooie tochtjes ondernemen, zeker in de buurt van de meren. Terreinfietsen zijn hier overal te huur, en niet voor niets hebben ze in de Médoc Bleu 200 kilometer fietspaden aangelegd. Wees niet verbaasd als je hier opeens tussen echte atleten loopt. De infrastructuur is ernaar om competitiesporters en hele olympische ploegen een ideaal trainingsoord te bieden. In het 250 hectare groot vakantiecentrum van Bombannes bijvoorbeeld, aan het meer van Hourtin-Carcans, kan zowat iedere sportliefhebber zijn hart ophalen. Zwembaden, tenniscourts, gymzalen, klimmuren, boogschietstanden.

S oulac-sur-Mer, de noordelijkste badplaats van de Zilverkust, heeft charme. De plek oogt groen en vriendelijk en dat weten ze hier goed. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Lacanau, geeft het kuststadje zeker niet de indruk vorig jaar uit de grond te zijn gestampt. Soulac heeft een geschiedenis. In de Middeleeuwen landden hier de Engelse bedevaarders op weg naar Santiago de Compostela. Midden vorige eeuw begon het dorp zich te ontwikkelen tot vakantieoord. Wie van huizen-kijken houdt, kan in Soulac mooie wandelingetjes maken. De villa’s zijn pareltjes. De 12de-eeuwse kerk die in een kuil ligt, werd in de 19de eeuw opgegraven van onder het duinzand.

Zes kilometer voor de kust van Soulac ligt de vuurtoren van Cordouan, een van de oudste van Frankrijk. Wie dit beschermde monument een bezoek wil brengen, kan mee met de toeristenboot die er één keer per dag vanuit Le Verdon naartoe vaart. Het onderste deel van de lichtbaak, met de kapel, dateert uit de 16de eeuw, toen alleen monniken het eilandje bewoonden. Vandaag word je er ontvangen door twee echte vuurtorenwachters nog zeldzamer dan monniken dezer dagen , die zich soms om de week, soms om de twee weken laten aflossen.

De oudste vuurtoren, het grootste meer, de beste kweekplaats voor oesters, het meest uitgestrekte bos, de hoogste duin : we krijgen stilaan de indruk dat de Gironde zijn deel van de superlatieven in Frankrijk opeist. En daar komt beslist geen einde aan als we ten slotte de wijnstreek binnenrijden. Met 180.000 hectaren in cultuur zou de Gironde de grootste wijngaard ter wereld zijn, althans wat kwaliteitswijnen betreft. We rijden echter in één ruk door de Rode Médoc waar de wijn wel goed is, maar het landschap niet zo mooi naar het appellationgebied Entre-Deux-Mers. Dat is de streek ten oosten van Bordeaux, tussen de rivieren Garonne en Dordogne. Kleine dorpen, heuveltjes, bosjes, kronkelende wegen, riviertjes : bijna te lieflijk om echt te zijn. Op weg naar Monségur wijst iemand naar een dorp tegen een rotshelling : Castelmoron d’Albret, ?het kleinste dorp van Frankrijk?. Nee, toch.

Monségur is één van de acht bastides in het Entre-Deux-Mers-gebied. Deze versterkte stadjes werden ten tijde van de Engelse overheersing in de 12de en 13de eeuw gebouwd, steeds volgens een gelijkaardig plan : een geometrisch stratenpatroon, een centraal, rechthoekig plein met arcades rondom, en de kerk net daarbuiten een bastide werd bewust gesticht als economisch en machtscentrum. Monségur verschilt van de andere bastides omdat het als enige op een steile helling werd gebouwd. Met het uitzicht op de rivier Drot en het landschap rondom, een heerlijke plaats om te verblijven, te wandelen of te fietsen. ?Wist u dat de Gironde het grootste aantal fietsroutes van Frankrijk heeft ??

Na de zomer schieten de levensgenieters hier pas goed wakker : de druivenoogst moet binnengehaald, de jacht op houtduiven begint, met al het sociale leven daarrond, en de hele regio wordt bevangen door een paddestoelengekte. Iedereen heeft zo zijn plekje waar hij zijn eekhoorntjesbrood ( cèpe) plukt en verraadt dat vooral niet aan iemand anders. Al in de lagere school leren de kinderen hier de paddestoelensoorten te onderscheiden. Die avond op het marktplein eten we vis met eekhoorntjesbrood. Het wordt zowat bij alles geserveerd.

Onze reis zit er bijna op. Rijdend tussen de wijngaarden zien we een zigeunerkamp. In de oogsttijd komen de tsiganes in deze streek een cent bijverdienen. Wijnbouwers doen wel steeds meer een beroep op oogstmachines, maar voor de fijne wijnen laten ze het werk nog aan de plukkers over. De Dordogne ziet hier bruin van de modder : het gevolg van het opkomende zeewater dat tegen de rivierstroom ingaat. Vaak zou dat zulke hoge golven geven, vertelt men, dat surfers wedstrijden houden op de rivier. We nemen het maar aan voor waar.

Aan de overzijde van de Dordogne ligt de enige grote toeristische trekpleister van deze landelijke streek : Saint-Emilion. Een lap groot, maar wereldberoemd om zijn wijnen, én historisch waardevol. Tijdens de honderdjarige oorlog tussen Engelsen en Fransen, en na de Franse Revolutie, stond het stadje telkens aan de verliezende kant en het kreeg het dan ook hard te verduren. Toch heeft Saint-Emilion door zijn hellende, nauwe straatjes nog steeds iets middeleeuws. Winkeliers spreken ons vriendelijk aan om te proeven van hun wijnen of van de macarons, overal verpakt in dezelfde dozen. Nu, in het najaar, is het vrij rustig, maar ’s zomers kan je hier over de koppen lopen. Ondergebracht in een grote zaal van het 14de-eeuwse benedictijnenklooster is het Syndicat d’Initiative gewapend om de grote drommen op te vangen.

In ieder geval moet je langs het bureau voor toerisme, wil je de middeleeuwse Eglise Monolithe (uiteraard ?de grootste in rots uitgehouwen kerk van Frankrijk? !) bezoeken. Met een gids van het syndicat betreden wij deze kerk-uit-één-stuk. Onder de klokkentoren zijn extra steunpilaren bijgeschoven, omdat de kalkstenen zuilen het gewicht niet langer houden. De barsten in de kerk zijn, in afwachting van de nodige fondsen voor restauratie, opgevuld met hars. Heel Saint-Emilion is trouwens in de Middeleeuwen opgebouwd met de kalksteen uit de ondergrond. Kilometers onderaardse gangen getuigen daar nog van, binnen en buiten Saint-Emilion. Door het gevaar op instorting mag zwaar vervoer dan ook niet over bepaalde wegen. Maar in Château de Roques bijvoorbeeld maken ze van die nood een deugd. Driehonderd houten vaten hebben ze in de oude steengroeven onder het kasteel opgeslagen. ?De vochtigheidsgraad blijft ideaal. Andere boeren moeten hun vaten regelmatig bijvullen, wij kunnen ze dichtlaten. Dat komt de kwaliteit ten goede.? We worden nog dieper in de onderaardse gangen geleid, sommige gedeelten gaan terug tot de Romeinse tijd. Archeologen vermoeden dat er nog meer verborgen ruimtes moeten zijn. ?Dat wordt opvullen met wijnvaten?, zegt de inmiddels gewekte epicurist in ons.

Van links af :de vuurtoren van Cordouan wordt de oudste van Frankrijk genoemd. Oesterfestijn in het haventje Le Portde Larros. Een vande schilderachtige wijnkastelen in Entre-Deux-Mers.Het 12de-eeuwse kerkje van Soulac-sur-Mer. Barakken van oesterkwekers langs de oevers van de kweekwaters.

Aan het meer van Hourtin-Carcan, het grootste van Frankrijk, kan elke sportieve vakantieganger zijn hart ophalen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content