Aix-en-Provence
Tussen het lover van de platanen, langs fonteinen en gele gevels is de oude Provençaalse hoofdstad Aix-en-Provence een bestemming voor flaneurs.
Een eerste halte, ik stap er recht naartoe: Les deux Garçons, jaargang 1792, een café-terras onder de platanen die de Cours Mirabeau lommer, koelte, verpozing en een verlangen naar luiheid schenken. De slagader van Aix-en-Provence was een promenade voor de aristocratie, het is een boulevard van levensplezier. Aan de overkant van de bomenlaan pronken barokgevels van banken en kantoren. De vreugde leeft aan deze kant van de straat, in de cafés, de brasseries en de straatjes die uitzwermen naar pleinen en fonteinen. Binnen in het café fonkelt het empire, stijl Napoleon I, met spiegels en plaasterwerk in goud en gaslantaarns waarin gloeilampen branden. De kelners zijn nog even voornaam als toen Cézanne en z’n jeugdvriend Zola hier over kunst en leven filosofeerden.
Links van het café staat Le Roi René op een sokkel, een 15de-eeuwse mecenas en kunstliefhebber, een soort peetvader van de kunststad die Aix opnieuw is geworden: een focus van muziek en dans, van festivals, boeken en cinefielen. In zijn hand houdt René een druiventros: hij heeft de muscaatdruif ingevoerd. Het is hier onder de bomen donkerder dan in de rest van de Provence: als op de heuvels de zon nog gretig schijnt, baadt de Cours Mirabeau al in een vrolijke avondschemer. Het maakt niets uit: als de dagen al korter lijken, dan moeten de nachten wel langer duren.
De oude kern van Aix is klein. De stad is 17de- en 18de-eeuws, gracieus, statig en vol grandeur: de straten zijn gelijnd met hôtels of herenhuizen, versierd met houten poorten en smeedijzeren balkons, kariatiden en atlanten. “Toen de stad een parlement kreeg, moest Aix worden vergroot”, vertelt mijn gids Elisabeth Bayle. “De Mazarin-wijk is die twee eeuwen: de 17de, dat is Louis XIV, Italiaanse stijl, de stad letterlijk tussen Rome en Parijs, een plaats waar de adel z’n rijkdom kon tonen; de 18de eeuw is Louis Quinze, met veel versieringen. Wat Aix zijn charme geeft, is de okergele kalksteen waarin de huizen zijn opgetrokken. En al die fonteinen, dat is voor het plezier van het oog. We zijn tenslotte zuiderlingen: laten zien, uitstallen, genieten.”
Chez Parli is zo’n uitbundig 18de-eeuws interieur vol stucwerk en spiegels. In de winkel verkopen ze calissons of amandelgebakjes. Jean-Claude Dossetto leidt me rond: de noten worden zachtjes gekookt en van hun bruine pel ontdaan, ze worden geplet, fijngemalen en gemengd met gekonfijt fruit van zowat alle vruchten uit de streek. Het beslag stijft op, wordt in ovalen vormen gesneden, gebakken in de oven en verpakt… een delicatesse. De legende zegt dat koning René de gebakjes uit Zuid-Italië liet komen; toen zijn droeve tweede echtgenote ze proefde, lachte ze voor het eerst in haar leven.
Bij de fontein van de vier dolfijnen schildert een adept van Cézanne een zomers tafereel van water, gelige gevels en vrolijke mensen. In mijn brochure is een wandelroute uitgestippeld, een ingebeeld parcours dat letterlijk in de straatstenen is gemetseld: over een afstand van drie kilometer leiden 2500 koperen klinkers bezoekers door het leven van de schilder van Aix: langs het geboortehuis, de school, langs de hoedenwinkel van zijn vader die het tot bankier zou schoppen, langs de kerk waar hij bad, langs Les deux Garçons onder de platanen.
In St.-Jean-de-Malte hangt een gekruisigde Christus van Delacroix, één van de weinige schilders waar Cézanne bewondering voor koesterde. Vlakbij, in de voormalige priorij, huist het Musée Granet. Je kijkt er in primitieve gezichten van Keltisch-Ligurische beelden, je vindt er sporen van de Romeinse oorsprong van de stad, en naast de doeken van zijn vrienden hangen er ook acht schilderijen van Cézanne. Elisabeth vertelt over Les Baigneuses en de Montagne Sainte-Victoire. Ik luister naar haar verhalen, haar wangen blozen als de appels op de stillevens van de schilder: “Een belangrijk thema in zijn oeuvre. En het is ook een erotische vrucht.”
Paul Cézanne: geboren in 1836 in Aix, in 1906 in dezelfde stad gestorven. In Parijs leert hij met de impressionisten licht en vibraties schilderen, maar al vlug laat hij hen achter zich: hij schildert eenvoudiger, maar ook geometrischer. En altijd heeft hij heimwee naar huis, vaak verblijft hij in het huisje van zijn vader. De laatste vijf jaar schildert hij in een atelier aan de rand van de stad: met zicht op de kathedraal, met zicht ook op de Montagne Sainte-Victoire, waar hij te voet naartoe stapt om de berg voor de zoveelste keer te schilderen. L’atelier des Lauvres is door een wilde tuin overwoekerd. Verf bladdert van de muren. Achter het meisje dat tickets verkoopt, is met appelen en beschuiten een nature morte nagebootst. De eerste verdieping is het schildersatelier: een grijsblauwe kamer met een groot geruit venster aan de noordkant. Het atelier heeft enkel persoonlijke herinneringen in huis: een jas met zwarte pet, een paraplu om zich voor nieuwsgierige boeren af te schermen. Alles is er zoals het bij Cézannes dood werd aangetroffen. Elisabeth heeft een boekje met schilderijen bij de hand: De kaartspelers, met op de tafel een fles wijn. Ze wijst naar de fles die op een tafeltje staat. Een Vrouw met koffiekan: daar staat ze. Een beeldje van Cupido, ook dat staat in het boek. “Hier heeft hij ook Les Baigneuses geschilderd. Voor het eerst zoekt een schilder de integratie van het naakt in een landschap, heel geometrisch, bijna kubistisch. En er zijn zovele tinten van blauw, voor hem de kleur van l’artiste suprême, die God is.” Tegen de muur staan ook twee onafgewerkte doeken, die Cézanne ontevreden doormidden heeft gescheurd.
Met de auto rijden we naar dé berg, door een heuvelig terrein met pijnbomen en klaprozen. Langs de noordkant van de Montagne Sainte-Victoire ligt het kasteel van Vauvenargues, waar Picasso ligt begraven. Maar de zuidkant is le pays Cézanne: in het Château noir huurde hij kamers, in Le Tholonet at hij met zijn vader ’s zondags het middagmaal, er zijn de rotsen, landschappen en platanen die hij vasthield in verf. Plots zegt mijn gids: “Stop, dit is het uiterste punt! Nooit is hij verder gegaan dan hier op zijn lange wandelingen om de berg te schilderen. Dichterbij gaat het geheel verloren.” De berg van de heilige overwinning, de naam verwijst naar de zege van de Romeinse legers van Marius op de Teutonen in 102 voor Christus. Een reus rijst uit het landschap omhoog, een rots van 1011 meter, een kalkeiland tussen bloemen en kruiden. Onvermoeibaar heeft Cézanne die berg geschilderd, “pour peindre mieux”, om het wezen van kleur en licht te vinden, met dikke verflagen en ruwe strepen, om eindelijk de derde dimensie op doek te vatten.
Aan de voet van de berg ligt het Maison Sainte-Victoire, een onthaalcentrum met café, expositieruimte en boekenwinkel. Het is ook de ontmoetingsplaats voor Christine Grémy en het groepje liefhebbers van een promenade littéraire. Met haar toehoorders maakt ze een wandeltocht rond de voet van de berg: “We wandelen en picknicken tussen de olijfgaarden en amandelbomen. Het is een ballade, heel gemoedelijk. Ik lees teksten voor van Cézanne en anderen, over kleuren, de blik, wandelen, schoonheid, geluk en spiritualiteit. Daar zijn brieven bij, van hem of van een Chinese schilder, maar ook van mensen die over hem en de berg schrijven, zoals Peter Handke. Het verhaal van Cézanne en de berg is eigenlijk ook een verhaal van liefde. Iemand die zoekt en nooit vindt of denkt dat hij nooit zal vinden. De Sainte-Victoire is de enige vrouw die hij in de ogen heeft durven kijken. Ja, ik ben zelf gefascineerd door la Montagne: ze is gewelddadig en grillig, ze doet wat ze wil. ’s Morgens is ze een en al kracht, bij zonsondergang sereniteit. Maar het mooist is ze als de mistral waait.”
Wie de wind wil zien, moet naar het Atelier de santons Fouque: daar staat in klei Le Coup de Mistral, een herder die in de Crau door hevige wind wordt verrast. Hij is één van de 1800 modellen die vader Paul en dochter Mireille Fouque hebben ontworpen. Hij is hét pronkstuk van de santons, gebakken en beschilderde hummeltjes die het pastorale leven uitbeelden. “Zoals de herders onder de sterren hun verhalen vertellen,” zegt Michel Guillot, “zo paraderen de beeldjes voorbij: dorpsbewoners in traditionele kledij, met hun beroepen en ambachten. Het zijn geen sculpturen, het is naïeve kunst waarin de geest van de Provence ingebakken zit.”
De Provence in miniatuur: dat is Aix. Voorbij de fontein op de Place d’Albertas krijgt de stad met zijn stegen en markten middeleeuwse allures. De Marché aux fleurs, de brocanterie van Le Grand Marché, of fruit, groenten en een geur van basilicum op de Place Richelme, Aix is alle dagen een feest van geuren en kleuren.
Cuisine provençale: dat is altijd een verleiding. Bij gastheer Felix van Chez Maxime zijn de lokale lekkernijen even eenvoudig als volmaakt: een voortreffelijke menu du jour met een lasagnette van zalm, lamsvlees met fijne aardappeltjes, uien en snijbonen, en een taartje met kersen. Op het pleintje voor het terras spelen drie jonge kerels jazzy noten. Het is maar een van de vele oases waar de zuiderse voldaanheid z’n gangetje gaat, op de pleinen en onder de bomen, tussen fonteinen en de gele stenen met hun ornamentiek. Dat is het leven: flaneren, rondkijken, een maaltijd betalen met een briefje van honderd waarop de beeltenis van Cézanne staat afgedrukt. En slenteren langs de winkels, een parfumerie of een boekhandel, ronddolen langs arcades en passages en pleintjes die van de stad een intimistisch kleinood maken. Aix-en-Provence is een verkleinwoord van Frankrijk.
Tekst en foto’s Mark Gielen
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier