Afkick

:: Reacties : jp.mulders@skynet.be

Op weg naar de zon vinden we een handtas, bij een van de vele aires waar reizigers halt kunnen houden. Er zit 200 euro in en een identiteitskaart van een zekere Cindy, twintig jaar oud, woonachtig in Valenciennes, en aan haar uiterlijk te oordelen van allochtone komaf. Voorts geneesmiddelen, waaronder een puffer, het adres van “mammie” en voorwaar twee condooms. “Laten liggen”, raadt een man in het gezelschap mij aan. “Daar krijg je niets dan last mee.” Die bangeblankemannenreflex heb ik gelukkig nog niet. Ik besluit de handtas bij de eerstvolgende péage af te geven bij de gendarmerie. “Merci”, zeggen die. Ze kijken zo verbaasd dat ik me afvraag of ik mij nu een goede ziel of een onnozelaar moet voelen. Hoeveel keer op tien zou zo’n verloren handtas met haar voltallige inhoud naar de eigenaresse terugkeren ? Vast niet zo vaak. Mocht het aan een multinational hebben toebehoord, dan had ik het geld graag genoeg op zak gestoken. Maar deze Cindy lachte mij vanop haar pasfoto net iets te vriendelijk toe.

Zevenhonderd kilometer verder arriveren we in ons vakantieverblijf. De omgeving daarvan is idyllisch te noemen. Als schrijfplek eis ik een soortement torentje op, dat uitkijkt over glorieuze velden. Kilometers ver, zover het oog reikt, spreidt zich een lappendeken uit van oker, mosgroen en stroken die doen denken aan het grove ribfluweel van een trendy jasje. Er rijst een ruïne op uit het landschap. Elders plakken beige pluizen tegen de velden die zowel balen stro kunnen zijn als schapen. Het meest indrukwekkend echter zijn de zonnebloemen. Met duizenden staan ze in het veld, hun kopje allemaal in dezelfde richting gedraaid. “Als knechten”, zegt een van de kinderen uit het gezelschap, “die kijken naar hun grote baas”.

De zoete chloorgeur van het zwembad voert mij terug naar vakanties in vergeten tijden, toen iedereen nog leefde en de wereld breed lachte. De kinderen springen er meteen in. Geplons en gejoel. Het krakerige, zinderende geluid van vingertjes over opblaasdieren. Zal ik hier geen afkickverschijnselen krijgen, vraag ik mij af, in deze omgeving die sinds de tijd van Vincent Van Gogh amper veranderd kan zijn ? Mail zal ik tien dagen lang niet kunnen lezen, en voor de aanschaf van een verse rol toiletpapier moeten we twintig kilometer rijden.

Axa en Total : de vieze grijpvingers van het kapitalisme strekken zich uit tot het dichtstbijzijnde stadje. Hier echter bleef het landschap er voorlopig van gespaard. Dezelfde dag nog zie ik een roofvogel, die zich op amper drie meter van mij genadeloos op zijn prooi stort, en zowel een vliegend als een gewoon hert. Op het terras ontmoet ik een adder en een wandelende tak. Zelfs in de keuken van het chique huis dat wij huren, klauteren hagedisjes over de muur. Een daarvan grijp ik in mijn overmoed, proefondervindelijk vaststellend wat ik lang geleden op school heb geleerd : dat zij hun staart kunnen loslaten om aan een vijand te ontsnappen. Toch nog verwonderd sta ik naar dat stukje staart te staren, terwijl de rest van de hagedis in mijn andere hand zit geklemd. Het geeft de list een meelijwekkend soort nutteloosheid. Dat die staart nog wel een minuut lang blijft kronkelen als hij van het lichaam is gescheiden, hebben ze er op school niet bij gezegd. Respectvol zet ik het hagedisje terug in het gras, mij erover verbazend dat het iets zo letterlijk beheerst waar ik zelf nog altijd mee sukkel : de kunst van het loslaten. Iets dat je dierbaar is durven opgeven om een waardevoller goed te verwerven.

’s Avonds kijken we naar La vita è bella. Acht schoten uit een Schmeisser – tadadadadadadada, ik heb ze geteld – maken een einde aan het leven van de nerveuze Italiaan die zijn zoontje de gruwel van het concentratiekamp wil besparen door te doen alsof het één groot spel is met als hoofdprijs een tank. Als die tank uiteindelijk verschijnt, bestuurd door een breed glimlachende, knappe geallieerde, vervloek ik mezelf omdat ik weer net zo aangegrepen ben als de eerste keer. Ik ontwijk de blik van de kinderen en haast mij naar buiten. Hoewel enigszins verwaterd, is de zonsondergang daar toch gruwelijk mooi.

Zou Cindy de blijde mare al gekregen hebben, vraag ik mij af, terwijl ik naar de maan kijk die zich als een bruistablet aan de horizon verheft . Hoe zal ze zich daarbij voelen ? Misschien is ze een bitch, die het hoofd in haar nek zal werpen en klokkend zal lachen, zich afvragend hoe mensen in deze roofdiertijden nog zo stom kunnen zijn. Maar misschien ook zal het terugkrijgen van haar handtas haar geloof in de mensheid weer voor een jaar of twee herstellen. Zo’n sentimentele, romantische gek ben ik, dat ik dat nog zou durven te geloven.

JEAN-PAUL MULDERS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content