Wordt de wereld beter van een zoveelste nieuwe stoel ? Maakt een zorgvuldig vormgegeven vork een mens blij ? Goed design is goed nieuws.

Kan design gelukkig maken ? Neen, design moét gelukkig maken. Wat is er dan zo zaligmakend aan ? Het opzet wellicht, te weten : de uitgekiende evenwichtige combinatie van een functie en een vorm. Geslaagd design dient ergens voor en ziet er bijzonder uit. Het geeft een toegevoegde waarde aan een product, een soort ziel. Geen wonder dat we er vaak affectie voor voelen. Dan zien we een vrolijk gezicht in de bumper en koplampen van onze auto en beschouwen we onze computer als een vriend.

Maar design kan net zo goed terreur zaaien. Want moeten we ons verblijden over een gloednieuwe, met oog voor details en kwaliteit ontworpen Smith & Wesson ? Er zitten ook kleinere obstructies en mankementen in de raderen van ons dagelijks leven. Ik erger me voortdurend aan slecht design en diens neefje, de ondoordachte architectuur en inrichting van publieke ruimtes. Met als favoriete voorbeeld : het Brusselse Zuidstation, in vele opzichten ’s werelds rampzaligste openbaar gebouw. Ziehier mijn bronnen van ergernis, in willekeurige volgorde. De lockers, in een nauwelijks verlicht mortuarium, die alleen 2 euro en 10 cent slikken in gepaste munt. De bijhorende wisselautomaat, die met papier en kleefband monddood is gemaakt. De te smalle, tergend trage roltapijten van de Thalys-perrons naar het station : wie tijdens de piekuren uit Parijs, Keulen of Amsterdam arriveert, komt terecht in een schrikwekkende zee van mensen. De krantenwinkels, waar de tijdschriften en magazines volgens een volstrekt onbegrijpelijke logica zijn gerangschikt, de keuze erbarmelijk is, en de openingsuren een beschaafd westers land onwaardig zijn. De inefficiënte, vaak defecte ticketautomaten. De gebarsten vloertegels in de nieuwe winkelgalerij. De wachtzaal, die vermoedelijk werd geïmporteerd uit een ex-sovjetrepubliek. Sfeer, een gevoel van veiligheid zelfs, kan tot op zekere hoogte ontworpen worden, maar in het Zuidstation is dat niet gebeurd.

Maar toegegeven, ik erger me graag. De horrorverhalen over mijn bataljon afstandsbedieningen spaar ik voor een andere keer.

Smeerbare boter en barmhartigheid

Om een goed gevoel te genereren, moet design ook gebruiksvriendelijk zijn. Het moet ons leven verbeteren, of gemakkelijker maken, of lichter.

En mijn genomineerden zijn : het internet ; hogesnelheidstreinen ; smeerbare boter ; mijn volautomatische Nespressomachine ; PowerBook, Airtunes, iSight en iPod, alles van Apple ; Acquisition, eDonkey enz. : entertainment gereduceerd tot Mbytes ; Japan, een communicatienetwerk vermomd als land ; mobiele telefoons ; postzegelautomaten, ATM’s en (als ze werken) ticketmachines, met een zekere reserve voor de toestellen van de Brusselse MIVB ; en de betere businesslounges in luchthavens, een bubbel van rust in een bijenkorf en plenty gratis lectuur.

Ten slotte wil ik nog graag een ouder, geheel barmhartig de-signproject vermelden. Het incarneert het nastreven van een betere wereld en dateert, niet verwonderlijk, van de jaren zeventig. Afgelopen zomer deed ik onderzoek naar de geschiedenis van plastic woningen voor een publicatie bij de tentoonstelling Tijdelijk Verblijf in het Broelmuseum in Kortrijk. Mijn aandacht werd toen geleid naar HABIPAT, een low-cost plastic bouwsysteem van de Belgische professor Georges A. Patfoort (1923-1994). Buitenlandse projecten voor plastic woningen werden veelal ontwikkeld in opdracht van petroleummaatschappijen, chemiereuzen en immobiliënontwikkelaars, en gebruikt voor vakantiedorpen. Patfoort was minder geïnteresseerd in vakantiedorpen dan in échte dorpen. “Kunststoffen”, zei hij in 1974, “worden in laboratoria vervaardigd door wetenschappelijk gevormde scheikundigen, die maar weinig inzicht hebben in bijvoorbeeld het nijpende woningtekort in de Derde Wereld en de mogelijkheden om daar met kunststoffen wat aan te doen.” Patfoort was de oprichter van de Energofielen, een vereniging die onderzoek deed naar zachte, milieubewuste technieken. “Deze stoffen”, zei hij over plastics, “zijn onverwoestbaar, dus moet men er ook stevige dingen mee bouwen.” Zoals huizen voor ontwikkelingslanden. Patfoort bedacht het systeem van filamentwinding ( tube winding system), waarbij thermoplastische buizen of polyester golfplaat wordt gewikkeld in een dubbele huid van glasvezel. Zijn systeem maakte fabrieken overbodig. De westerse composietmaterialen werden gewoonlijk aangevuld met lokale materialen ; de glasvezel kon worden vervangen door bijvoorbeeld hennepvezels of yucavezels. Er werden Habipat-dorpen gebouwd in Cyprus, Chili, Ecuador, Mexico en Opper-Volta, tussen 1974 en 1983. Patfoort verdedigde het principe van self help housing : wie een huis wilde, moest de materialen betalen en helpen met het ‘draaien’ van de glasvezel.

“Een dorp met zestig huizen werd opgetrokken in minder dan een maand tijd”, zei designspecialiste Moniek Bucquoye, collega en partner van Patfoort. “De huizen waren vaak bedoeld als tijdelijk verblijf, na een aardbeving bijvoorbeeld, of ter vervanging van favela’s, of in de buurt van een nieuwe petroleumontginning. Maar in ontwikkelingslanden betekent tijdelijk soms eeuwig. De huizen waren monoblokken, naadloos, wat de nodige bescherming gaf tegen regen, stof of beestjes. De bodem werd telkens gevuld met zand, waarop een bamboevloer of planken werden gelegd. Men liet de huizen ook begroeien met planten, om zo een goed binnenklimaat te creëren.”

Enerzijds, een defecte, wellicht peperdure wisselautomaat in een tochtgat in het hart van Brussel, anno 2004. Anderzijds, een met weinig middelen opgetrokken plastic hutje in de brousse, anno 1974. Blijmakend design is niet noodzakelijk hightech, duur of bevallig. Geluk is simpeler dan dat. n

Tekst Jesse Brouns

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content