Aalst Van drukkers, vechters en vieze tiesten
Wie “Aalst” hoort, denkt aan carnaval, aan Daens en aan Boon. Maar er is meer: Dirk Martens drukte er de bekende muntplakkaten, en een rijke collectie plaatselijke geldstukken bewijst dat Aalst zelfs in de middeleeuwen al een welvarende handelsstad was.
Een typische Aalsterse Ajuin is meer Brabander dan Oost-Vlaming”, beweert stadsgids Koen Liebaut. “Hij houdt van het leven, van feesten en lekker eten en als Eendracht dan ook nog in goeden doen is, is alles dik in orde.” Als je het mij vraagt, is de stad ook een uitstekende groeibodem voor doorzetters en dwarsliggers. Zeg nu zelf: is het normaal dat een bescheiden provincieplaats zoveel en zulke diverse Grote Geesten voortbrengt als de humanist-drukker Dirk Martens, de hoftapissier Pieter van Aelst, de universele renaissancemens Pieter Coecke, de sociaal bewogen gebroeders Daens, de schilder Valerius De Saedeleer, en viezen tiest en kandidaat-Nobelprijswinnaar Louis Paul Boon? En dan hebben we het nog niet over Jan de Lichte, geboren in het Land van Aalst en misschien eerder de Patrick Haemers dan de Robin Hood van zijn tijd…
We gaan niet flauw doen: er zijn zeker meer idyllische stadjes in Vlaanderen dan Aalst, maar er werd hier belangrijke economische en sociale geschiedenis geschreven en daar zijn nog overal sporen van terug te vinden.
Geen betere plek in Aalst om een stadswandeling te beginnen dan het geklasseerde station, in 1852 ontworpen door Jean-Pierre Cluysenaer, die zich voor zijn ontwerp liet inspireren door bestaande gebouwen in de stad. De zuilengang verwijst naar die van de fraaie Borze van Amsterdam op de Grote Markt, de middentoren naar het Belfort. Het geheel heeft nog het meest van een middeleeuwse burcht. De officiële opening van het station in 1856 werd opgeluisterd door de Hertog van Brabant, de toekomstige Leopold II. Die werd bij die feestelijke gelegenheid op een diner genodigd in het “hotel” van Langenhove in de nabijgelegen Kapellestraat. De bank die de welstellende van Langenhoves in de mooie meesterwoning gevestigd hadden, was de eerste in Aalst. Voor het luisterrijke diner in aanwezigheid van de vorst werd blijkbaar niet op een frank gekeken. “Er kwam geen eind aan het menu”, zegt Koen Liebaut, die het betreffende document in het stadsarchief aantrof. “Niet minder dan zestien desserts werden er aangeboden, je kunt alleen maar hopen dat het om een soort wandelbuffet ging.” Nu huist achter de gevel in zuivere Louis XV-stijl de stedelijke dienst financiën, en zelfs de Chinese fossielboom Ginkgo Biloba op de achterkoer is beschermd.
Langs het 13de-eeuwse Rozemarijnstraatje en het Sint-Maartensplein komen we op de Oude Vismarkt. Op de plaats waar nu het Oud-Hospitaal staat, ontstond in de 7de eeuw aan de nu gedempte Oude Dender de oudste kern van de stad, in de vorm van een Frankisch Zelhof, een versterkte houten hoeve met een bidplaats. In 1236 werd er een kapel met ziekenzaal opgericht. Die kreeg tussen de 15de tot de 17de eeuw door toedoen van welvarende priorinnen haar huidige vorm, met een kleine galerij achter de kapel en een rustig tuintje binnen de kloostergangen. Tegenwoordig is hier het Stedelijk Museum gevestigd. Een belangwekkende verzameling munten (waarvan de oudste van de vierde eeuw dateert en met pronkstukken met de beeltenis van Gwijde van Dampierre) herinnert er aan dat Aalst, op het kruispunt van de Dender en de grote Europese handelsweg Brugge-Keulen, al heel vroeg een belangrijke handelsplaats was.
En verder worden hier zowat alle Aalsterse helden geëerd. Oude drukpersen tonen dat Dirk Martens, in 1446 uit een vooraanstaande Aalsterse poortersfamilie geboren, voor de vroegst gedateerde Zuid-Nederlandse drukken zorgde. Martens leerde de stiel in Venetië bij Gerardus de Lisa, die hem ook in het humanisme inwijdde. Dat leidde tot een hechte vriendschap met Erasmus, van wie hij het oeuvre zou drukken. Hij drukte ook een van de belangrijkste monumenten van de wereldliteratuur: Utopia van Thomas More. Maar Martens klaarde ook meer prozaïsche klussen, zoals het drukken van muntplakkaten, om de handelaars wegwijs te maken in de wisselkoersen tussen de munten van de verschillende vorstendommen waaruit de Nederlanden toen bestonden. De Europese gedachte en bijhorende munt waren nog veraf. Hoe dan ook, Martens was een Aalstenaar in hart en nieren, die er geen geheim van maakte dat hij een goed glas lustte, getuige de spreuk in zijn drukkersmerk: “In de wijn steekt de waarheid”.
In het Oud-hospitaal is ook een mooie collectie intens groene landschappen te bewonderen van Valerius De Saedeleer, een schilder die altijd met Sint-Martens-Latem geassocieerd wordt, maar die in Aalst geboren én begraven werd. Het gebouw herbergt ten slotte ook het Daens- en Boonmuseum, waar volgend jaar, twintig jaar na het overlijden van Boon, een belangrijke herdenkingstentoonstelling zal plaatsvinden.
Het robuuste gedenkteken van Adolf Daens, dat de priester voorstelt omringd door een arbeidersgezin, staat op het Werfplein, niet ver van de glazen hoogbouw van het Cultureel Centrum De Werf. Zoals bekend uit Boons boek en de oscargenomineerde film van Stijn Coninx, zetten de priester en zijn broer-drukker Pieter zich in voor de schandalig uitgebuite Aalsterse fabrieksarbeiders. De sociale strijd was ook een taalstrijd en leidde tot een schisma binnen de christen-democratische partij, dat zich nog lang na de dood van de priester-politicus deed voelen. “Zelfs nu nog weet iedereen hier heel goed wie er uit een Daensistisch nest komt”, zegt Koen Liebaut.
Pieter Daens, drukker van de pamfletten van de volkspartij, vermeldde Chipka als adres. Hij verwees daarmee naar het eiland tussen de oude en de nieuwe Denderarm dat Aalst toen rijk was, na de rechttrekking van de Dender in 1880. Alleen aan de achtergevel van het Oud-Hospitaal blijft nu een stuk oude Dendergracht over, maar in het taalgebruik van echte Aalstenaars leeft het eiland voort. “Hij zit op Chipka” betekent zoveel als: hij staat er alleen voor. Waar vroeger Chipka lag, is er nu de glucosefabriek Amylum, die soms curieuze dampen verspreidt, maar tegelijk de grootste plaatselijke werkverschaffer is. Een volwassen fabriek midden in een stad, het is geen alledaags gezicht, maar daar staat dan weer tegenover dat binnen spuugafstand één van de mooiste en gevarieerde parken van Vlaanderen ligt. Het Aalsterse Stadspark werd tijdens de Eerste Wereldoorlog aangelegd op een deel van het oorspronkelijk moerassige Osbroek. De toenmalige schepen van Openbare Werken, Desiré De Wolf, verschafte met dit project werk aan mensen van de stad en behoedde hen zo tegen opeising door de Duitsers. De landschapsarchitect Breydel, die ook de Brusselse Kruidtuin ontwierp, maakte er een romantisch Engels landschapspark van, naast een meer formeel deel in Franse stijl. In het zuiden gaat het park over in de Osbroek, een beschermd natuurgebied dat meer dan vijftig vogelsoorten rijk is.
Tot de eeuwwisseling was de Hoogstraat een uitgaansbuurt met danszalen en het werkterrein van dames van plezier. Nu is het een rustige woonzone, met op het nummer 64 de geklasseerde art-decogevel van danszaal Gillade, later de Cinema Américain, en wat verder één van de weinige resterende beluiken, de Ingang Levionois. De Korte Zoutstraat leidt naar het als stadsgezicht geklasseerde Keizersplein. De naam herinnert aan een bezoek van Napoleon I aan de stad. Maar het plein is keizerlijk in meer dan één opzicht, met zijn schaduwrijke esdoorns en 19de-eeuwse stadspaleizen met bepleisterde lijstgevels in empirestijl. Aan het ene uiteinde staat het standbeeld van koningin Astrid, aan het andere dat van haar zoon Boudewijn. Het is het eerste standbeeld van de koning dat na zijn dood werd opgericht en hij staat er merkwaardig levensecht, in een voor hem karakteristieke pose, de handen op de rug en enigszins voorovergebogen, alsof hij naar iemand luistert. De chocoladen man noemen de Aalstenaars het bronzen beeld lichtjes oneerbiedig.
De niet van ironie gespeende inwoners hebben ook een paar pittige bijnamen voor gebouwen in de stad, maar mevrouw de burgemeester De Maght stelt de publieke verspreiding daarvan niet echt op prijs, aldus Koen Liebaut. Ook over het Carnavalsmonument aan de Hopmarkt was bij de inhuldiging niet iedereen onverdeeld enthousiast. Het beeld stelt een gemaskerde Vuile Jeanette voor, een populaire figuur uit het Aalsterse carnaval. Aanvankelijk kon zelfs het kleinste kind zien dat het om een manspersoon op hoge hakken ging. Het aanstootgevende anatomische detail is nu te bewonderen in café Graaf van Egmont op de Grote Markt.
Maar voor we daar belanden, lopen we eerst de Sint-Martinuskerk in. “Hier rust ik, Dirk, zoon van Aalst, die de kunst vond om het geschrevene in druk te brengen”, staat er op de grafsteen van Dirk Martens, maar volgens de stadsgids is het twijfelachtig dat Martens hier werkelijk ligt. Dit is de kerk waar in 1873 Daens zijn eerste mis opdroeg en waar drie dagen na zijn dood zijn begrafenismis werd opgedragen, maar intussen was hij vanop dezelfde preekstoel herhaaldelijk aangevallen om zijn maatschappelijke inzet. De kathedralenbouwers De Waghemakere en Keldermans hadden de kerk veel groter gepland, maar de geldstroom droogde voortijdig op. Toch vormen koor, dwarsschip en straalkapellen een harmonisch voorbeeld van Brabantse hooggotiek. Blikvangers zijn de prachtige sacramentstoren van Duquesnoy de Oudere en Rubens’ monumentale Sint Rochus en de pestlijders, betaald door rijke bierhandelaars en hopbrouwers, zoals het in een stad als Aalst past.
Vlakbij, in de Kerkstraat nummer 11, staat het zogenaamde Zwitserse Huis, waar de gebroeders Daens geboren werden. Huis Den Inghele (nummer 5) heeft een laatbarokke klokgevel met rococo-elementen uit de 18de eeuw. Het aanpalende huis is het eveneens geklasseerde Wisselkantoor Stevens uit dezelfde periode. En dan staan we op de Grote Markt die in de toeristische gidsen terecht als een openluchtmuseum bestempeld wordt. Hier staat de Zwarte Man, zoals de Aalstenaars het standbeeld van Dirk Martens noemen. En achter zijn rug het Belfort, dat eigenlijk uit drie verschillende tegen elkaar aanleunende gebouwtjes bestaat. Van het oudste nog overeind staande Schepenhuis van de Nederlanden dateren sommige delen uit de 13de eeuw. De Belforttoren zelf, symbool van de stedelijke macht, dateert van 1460. Net boven de spreuk Nec spe nec metu (Noch door hoop, noch door vrees) en tussen de twee ridderbeelden zat ooit Jan de Lichte gevangen (volksheld of ordinaire struikrover, wie zal het zeggen?) voor hij ter plekke geradbraakt werd. En dan is er nog het zogenaamde Gebiedshuisje, waar destijds de wetten afgekondigd werden en waarin nu de toeristische dienst ondergebracht is. Links van het Belfort De Borze van Amsterdam, in de zeventiende eeuw een afspanning of politiewacht, nu een stijlvol restaurant. Rechts, op het nummer 3, het neoclassicistische Stadhuis, met links op de binnenkoer, onder het raam van de stadsontvanger, de Aalsterse Roede, de standaardmaat van 5,5 m.
In het midden van de Grote Markt, op de hoek van de Kattenstraat, het huis Graaf van Egmont, op de plek waar vroeger het grafelijk leenhof stond. Sinds 1851 is het een herberg. De huidige waard heeft een merkwaardige verzameling curiosa aangelegd, met een kleine afdeling Boon-memorabilia. De laatste nieuwe aanwinst: een maquette voor een standbeeld voor Boon, van de hand van Marc De Bruyn, die ook het Daens-beeld maakte. Boon is vereeuwigd als verteller, en als het beeld ooit levensgroot uitgevoerd wordt, kan de passant in de lege stoel tegenover hem plaatsnemen. In Aalst is de humor nooit ver weg.
Linda Asselbergs / Foto’s Jan Caudron
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier