A la limite

Op haar visitekaartje staat: “Ellen Van Dyck, grimeur, schoonheidsspecialiste, make-upartieste”. Zo heb ik haar ook ontmoet, als schminkster bij de VRT. Een confronterend beroep leek me dat, voor een meisje zoals zij.

E llen, oprecht verbaasd: “O, maar ik heb niet voor dit beroep gekozen omwille van de confrontatie, wel omdat ik iets creatiefs wilde doen. Als kind al vond ik het heerlijk om met kleurtjes en verfjes te smossen en te prutsen. En wat later begon ik met veel plezier kinderen te schminken en te grimeren. Aan mensen zoals ik wordt vaak een onzichtbaar beroep geadviseerd. Een kantoorjob waarbij je zo weinig mogelijk mensen, en zeker geen klanten ontmoet. Een baan waarmee je niet in de kijker loopt. Maar echt waar, ik héb geen problemen met mijn kleine gestalte. Rationeel weet ik dat ik klein ben, maar ik beleef mezelf als iemand met een gewone, normale lichaamsbouw en nooit heb ik de reflex om te denken: ‘Oei, dit zal niet lukken want ik ben te klein.’ Pas in confrontatie met anderen merk ik dat ik omhoog moet kijken, dat zij veel groter zijn dan ik. Neen, ik vind mezelf geen buitenbeentje. Het zijn de anderen die mij vreemd bekijken. En ik wilde gewoon een leuke job. Als elk ander meisje schminkster kan worden, waarom ik dan niet?”

“Toegegeven, het is niet allemaal van een leien dakje gelopen. Na mijn studies Schoonheidszorgen volgde ik nog een specialisatiejaar Grime en een extra jaar Maquillage. Pas daarna werd het moeilijk, en bleef ik een jaar lang zonder werk omdat de sollicitatiegesprekken altijd op niets uitdraaiden. Op basis van mijn cv kreeg ik meestal een positieve beoordeling en een uitnodiging voor een gesprek. Maar bij het eerste contact merkte ik steeds opnieuw hoe de werkgever schrok en mijn cv plots niet meer voldoende vond. Ik wist gewoon dat het mijn kleine gestalte was. Op den duur besloot ik het over een andere boeg te gooien en vóór het gesprek de werkgever even op te bellen. Bij een afwijzende reactie aan de telefoon wist ik dat ik geen kans maakte en besliste ik om niet te gaan.”

“Soms stelde ik voor om onbetaald stage te lopen: ‘Laat het mij tenminste proberen. Als mijn werk niet voldoet, zeg het mij dan. Maar beoordeel mij niet louter op basis van mijn uiterlijk.’ Ook de VRT bracht ik vooraf op de hoogte van mijn kleine gestalte, en dat bleek geen probleem. Het gesprek was positief, ik mocht een proef doen en wat later kreeg ik bericht dat ik als losse medewerker aan de slag kon. Gemiddeld drie dagen per week.”

“Ik hou van mijn job, al blijft het eerste contact met nieuwe mensen altijd een beetje onwennig. Soms krijg ik van die vreemde opmerkingen zoals ( gespeeld-verschrikt): ‘Ga jij mij schminken?’ Maar stilaan kennen de meeste mensen mij en ik hen.”

“Na al die jaren ben ik die vreemde reacties trouwens wel gewend. Altijd hebben mensen naar mij gekeken. Ik zou niet weten hoe het is om niét bekeken te worden. Op de straat kijken kinderen mij aan, en lachen of roepen ze weleens. Soms zijn hun ouders zo gegeneerd, zo in verlegenheid gebracht dat ik hen gerust moet stellen: ‘Geeft niks, hoor. Het zijn kinderen. Heus, het is niet erg.’ Maar dat ook sommige volwassenen mij met open mond blijven aanstaren, dat vind ik pas erg. Zo reageer ik toch ook niet als ik een gehandicapte zie?”

“Maar mij opsluiten, verbergen, sociaal isoleren om die borende blikken te vermijden, dat weiger ik. ( relativerend) Ach, wie afwijkt van de norm, wordt altijd vreemd bekeken. Bekeken worden is nu eenmaal een realiteit waarmee mensen zoals wij moeten leren leven.”

M ensen zoals wij. Nooit benoemt ze mensen zoals zij. Hooguit spreekt ze over kleine en grote mensen. En ook ik spreek die andere woorden niet uit. Zo bot, zo grof lijken ze opeens. Dus vraag ik haar wie ze zijn, die mensen zoals zij.

Ellen: “Sommigen noemen ons ‘dwergen’ en realiseren zich niet hoe akelig dat klinkt. ( spottend) Stel je voor: ‘Wie komt er vandaag werken?’ ‘De dwerg!’ Neen, dan heb ik liever dat men mij ‘dat kleine meisje’ noemt. De medische term voor mensen zoals ik is achondroplasie. Een fout in de genen. Een erfelijke afwijking die uiterst zelden voorkomt, maar niettemin iedereen kan overkomen. De botten van mijn armen en benen zijn minder ontwikkeld, zodat ik een vervormde lichaamsbouw heb. ( nadrukkelijk) Maar verder heb ik geen lichamelijke of hersenafwijkingen.”

“De kans dat mijn ouders een kind als ik zouden krijgen, was bijzonder klein. Een ongelukkig toeval. Een vreemde speling van het lot. Maar omdat ik drager van dat defecte gen ben, heb ik wel een grotere kans dan andere mensen om kinderen met deze afwijking te krijgen.”

“Onlangs zag ik op de Nederlandse televisie een reportage over een koppel, twee mensen zoals ik, die samen een kind kregen. De reacties van de omgeving waren schokkend. Dreigbrieven en scheldtirades: ‘Schande! Er is al zoveel kommer en kwel. Waarom dan een mismaakt kind op de wereld zetten?’ ( verontwaardigd) Maar wat geeft mensen het recht om zo tekeer te gaan? ( stil) Ik begrijp dat koppel wel. Zelf zou ik ook wel een kind willen. En waarom zou ik minder recht op een baby hebben dan mensen die totaal onverantwoord een kind op de wereld zetten dat ze eigenlijk niet willen? En wie zou zo’n kind beter kunnen opvangen dan ik? Mijn ouders wisten niet hoe het moest, ik zou het wel weten. Maar ja, om een kind te krijgen, moet je een partner hebben. En die is er niet…”

“Sommigen gaan ervan uit dat ik voorbestemd ben voor een man die net zo klein is als ik. Daar ben ik het niet mee eens. Want in mijn beleving ben ik net zo groot als jij en vind ik het, net als jij, een heel vreemde gedachte ooit een relatie te hebben met een kleine man. Maar kom, ik blijf realistisch. Al wens ik mezelf een partner en kinderen toe, toch wil ik niet mijn hele leven wachten op de prins, de vriend, de man. Ik wil mezelf ook niet beklagen. Ik wil niet verlangen naar iets wat er niet is, mij niet fixeren op mijn beperkingen, op wensen die misschien nooit vervuld zullen worden. Dat maakt het tekort alleen maar erger, de teleurstelling alleen maar groter. Ik richt me op de leuke dingen in mijn leven, en hou mezelf voor dat ik veel vriendinnen heb, veel mensen die om mij geven.”

Jij bent zo positief ingesteld. Je lijkt je handicap zo goed te verwerken’, zei men in het ziekenhuis waar ik belandde voor een rugoperatie. ‘Mogen wij andere mensen met een kleine gestalte of ouders met een kind zoals jij adviseren om contact met jou op te nemen?’ Aanvankelijk leek mij dat een goed idee, maar al snel bleek het tegendeel. Want die andere kleine mensen wezen mij voortdurend op allerlei dingen die ik niét kon.”

‘Kan jij alleen naar de winkel gaan?’ vroegen ze mij.

‘Ja, natuurlijk kan ik dat.’

‘Neen, dat kan jij niet, want de spullen staan zo hoog op de rekken dat jij er niet bij kan.’

‘Kan jij met het openbaar vervoer rijden?’ vroegen ze mij.

‘Ja, natuurlijk kan ik dat.’

‘Neen, dat kan jij niet, want de treden zijn zo hoog dat jij zonder hulp de bus niet op raakt.’

“En zo ging het maar door. En ik, die zo positief was ingesteld, zo gewend mijn plan te trekken zonder mij op allerlei beperkingen te fixeren, begon aan mezelf te twijfelen. Ik, die dacht dat ik die andere kleine mensen hielp, werd meegesleurd door hun negatieve redenering.”

“Om mezelf te beschermen heb ik toen het contact met andere kleine mensen verbroken. Ik voel niet de behoefte om over gemeenschappelijke problemen te praten. Integendeel, ik vind mijn gestalte echt geen probleem, en wens geen mensen op te zoeken louter op basis van gemeenschappelijke moeilijkheden en beperkingen.”

“Denk nu niet dat ik de grote positivo ben. Ik ben een heel gewoon meisje dat net als elk ander meisje probeert zich zo gewoon mogelijk te gedragen. Meer kan ik toch niet doen?”

“Wie mij echt kent of graag heeft, zal mij heus wel nemen zoals ik ben. En wie mij niet aanvaardt? Tant pis. Dan slik ik even en denk: ‘Wat is belangrijker? Wie een mens is, of hoe hij eruitziet?’ En maak je geen illusies. Mooie mensen – missen en beauty’s – kampen met hetzelfde probleem als ik, maar dan in omgekeerde richting. Ook zij stellen zich de vraag: ‘Houdt men van mij om wie ik ben of om mijn uiterlijk?’ Ja, op het werk ontmoet ik vaak knappe meisjes en mooie vrouwen en luister ik naar hun gesprekken over een beetje te dik, een beetje te dun, een rimpeltje hier, een puistje daar. Ik laat het rustig over mij heen gaan. Het stoort mij niet, het maakt mij niet treurig of depressief. Ik ben zoals ik ben, en weet maar al te goed dat dat nooit veranderen zal.”

Die nuchtere houding heb ik te danken aan mijn ouders. Ik was het vierde en jongste kind, en thuis was alles heel gewoon. Op geen enkele manier was ik het zorgenkindje, het buitenbeentje, het arme, kleine zusje. Nooit hebben mijn ouders mij betutteld of anders behandeld dan de anderen. Nooit hebben ze zich voor mij geschaamd of gegeneerd. Ik ben mijn ouders dankbaar voor deze in alle opzichten gewone opvoeding en gelijke behandeling. Want ik heb andere kleine mensen ontmoet die onder een stolp zijn opgegroeid, nooit zelfstandig zijn geworden en hun handicap gebruiken, ja, zelfs misbruiken om bepaalde voordelen in de wacht te slepen.”

“Vroeger, als kind, had ik het moeilijker, want natuurlijk waren er altijd wel pesterijen en gemene opmerkingen. Toch was het nooit ondraaglijk en heb ik er geen echte trauma’s van overgehouden. Eén ding heb ik mij als kind snel gerealiseerd: als je alle botte opmerkingen en gemene uitlatingen aan je hart laat komen, is er geen normaal leven mogelijk. Zo leerde ik al vroeg mezelf te beschermen.”

“Het gewone, dagelijkse leven viel best mee. Ik groeide op in een gemoedelijk dorp en ging naar een schooltje waar iedereen mij kende. Voor de kinderen met wie ik jaar na jaar in de klas zat, was ik gewoon ‘Ellen’. Alleen tijdens de turnles kon ik soms niet mee en moest ik weleens afhaken.”

“Echt moeilijk kreeg ik het pas toen ik een puber werd en al mijn vriendinnen een vriendje kregen. Altijd waren we samen opgetrokken, en plots kreeg die jongen voorrang. Dat was pijnlijk. ‘Verdorie, iedereen heeft iemand behalve ik’, bekloeg ik me vaak. Dan weer suste ik mezelf: ‘Er zijn wel meer meisjes zonder vriend.’ Een tijdlang probeerde ik mijn verlangen naar een vriend te onderdrukken, nu tracht ik het te laten voor wat het is. Er niet te lang bij stil te staan. Als je heel erg verlangt naar iets wat er niet is, als je daar je hele leven op blijft wachten, maak je het jezelf wel erg moeilijk.”

Het huis geurt naar verse koffie en speculaasjes. Haar ouders houden zich op de achtergrond, vader in de moestuin, moeder in de keuken. Op haar slaapkamer heeft Ellen een maquillagehoek voor mij ingericht. Met een soort toverdoos, zo’n grote metalen koffer die je op verstelbare hoogte kan openklappen zodat er plots een toilettafel tevoorschijn komt. Een spiegel met lampjes eromheen. Verfjes, kleurtjes, kwasten en penselen. “Wat zouden mijn dochters dit prachtig vinden”, merk ik op, alsof ik zelf te groot, te nuchter, te volwassen ben voor dit gezellige, bijna magische gedoe. Natuurlijk is niets minder waar. Stilaan heb ik de leeftijd bereikt waarop ik nooit meer onopgemaakt de deur uitga. Alleen vandaag heb ik mijn toiletkastje niet geopend. Het vooruitzicht tijdens mijn werkuren door een schoonheidsspecialiste opgemaakt te worden, stemde mijn spiegelbeeld opvallend mild.

Nu laat ik met gesloten ogen Ellens handen over mijn gezicht glijden. Eerst een fond de teint. Haar aanraking voelt verrassend vertrouwd aan. Rustig, vloeiend, zelfzeker. Als ik mijn ogen open, zie ik haar gezicht vlak bij mij. Grote, groene ogen. Een vleugje mascara. Een glimlachje.

Tijdens mijn praatje met de fotografe – de laatste nieuwtjes, de collega die net ontslag nam, de vorige en de volgende reportage, de mannen, de kinderen – werkt zij haast onzichtbaar verder. Ongestoord wisselen wij onze vertrouwelijkheden uit alsof zij er niet is, niets hoort, niets ziet.

Ellen: “Zo gaat het vaak in de schminkkamer. De sfeer van het maquilleren, de aanraking en het contact roepen vertrouwelijkheid op. A la limite is dit een heel intiem beroep. Als schminkster ben je letterlijk en figuurlijk heel dicht bij de mensen. Je doet dingen bij hen die je in het normale, dagelijkse contact vermijdt. Je ziet hen op een heel informele, niet-gecensureerde manier. Spanning, rust, weerstand, sympathie… zoiets voel ik onmiddellijk.”

“Het klinkt misschien cru, maar de eerste vijf minuten vertellen mij alles over wie ik voor mij heb. Of iemand hard of fijngevoelig is, betuttelend of open. En meestal blijkt dat beeld, ook na langere omgang, verrassend goed te kloppen.”

“Toen ik bij de VRT begon, wist ik niet goed hoe ik me tegenover al die bekende tv-figuren moest gedragen. Maar ook zij voelden zich heel onwennig. Hoe moesten ze mij benaderen? Gewoon? Bezorgd? Een beetje kinderlijk? In een mum van tijd stak ik heel wat mensenkennis op en leerde ik die vertrouwde gezichten plots op een andere manier kennen. Sommigen verrasten mij in positieve, anderen in negatieve zin. Nieuwslezers die op het scherm zo streng, serieus en strikt overkwamen, bleken in de praktijk leuke en vriendelijke mensen. Anderen, die altijd lieftallig en sympathiek in beeld kwamen, bleken vijandig en onvriendelijk. Ik zal geen namen noemen, maar van sommige bv’s ben ik erg geschrokken. Zo is er eentje die mij duidelijk de boodschap geeft: ‘Jij kan het niet. Jij hebt het niet. De anderen doen het beter.’ Bij haar is het nooit goed. Terwijl de anderen tevreden zijn, vindt zij dat ik te veel druk uitoefen, niet nauwkeurig werk, de verkeerde kleurencombinaties kies. Wat ik ook doe, altijd bekritiseert ze mij. En, heel ironisch, zo kom ook ik tot de vaststelling dat iemands uiterlijk soms zeer misleidend is.”

Om mijn ogen met oogschaduw, kohl, eyeliner en mascara te accentueren, gaat ze op een trapje staan. Hetzelfde ding dat mijn jongste kinderen elke avond voor de wastafel schuiven om hun tanden te poetsen. Mijn dochter van acht is groter, mijn zoon van vier is kleiner dan Ellen.

Met vaste hand omrandt zij mijn lippen, met een fijn penseel kleurt ze ze in. Ik weet dat het ritueel ten einde loopt, ik zou het nog even willen rekken, nog even willen genieten van deze verwennerij. En ik vertel Ellen over een vriendin-presentatrice die beweert dat het leukste aan televisiewerk de momenten in de schminkkamer zijn.

Ellen: “O ja, vooral vrouwen zie je soms ronduit genieten. Heerlijk vinden ze het om even wat exclusieve aandacht te krijgen en tot rust te komen. Voor mannen ligt het anders. Hun kapsel vinden ze meestal wel belangrijk, maar geschminkt door de gangen van de VRT lopen? Dat vinden ze gênant.”

“Er is ook een hemelsbreed verschil tussen het moment voor en na een tv-optreden. De meeste mensen, zelfs grote namen met jarenlange tv-ervaring, zijn ontzettend gespannen voor ze op het scherm komen. Die stress vang je onmiddellijk op. Dat lichaam is soms zo geladen. Zo was er enkele dagen geleden een nieuwslezer die pas vijf minuten voor het journaal in de schminkkamer kwam binnenwaaien. Stijf van de stress. Dan moet je uiterst kalm blijven en snel je werk doen. Want als je zelf over je toeren bent, kan je onmogelijk maquilleren.”

“Heel zelden gebeurt het dat iemand die spanning van het laatste moment op ons, schminksters, afreageert. Dat deed ook die hypernerveuze nieuwslezer. Zwaar tilde ik daar niet aan. Ik wist dat die uitbarsting een ontlading was, een moment van controleverlies tegenover de laatste persoon die hij nog zag voor hij op het scherm kwam. ( lachje) Toen hij zich achteraf kwam verontschuldigen, was het al lang oké voor mij.”

“Zo zie je, een goede schminkster moet ook stressbestendig, sociaal vaardig en vlot zijn. Proberen aan te voelen wat iemand wil. De ene wil helemaal niet praten, gewoon even rustig zijn, zich concentreren, de andere is heel spontaan en wil wat babbelen. Zelf probeer ik aan te voelen wat iemand van mij verlangt: praten of zwijgen, aandacht geven of gewoon met rust laten.”

“En na de uitzending komt de grote ontspanning en verandert alles. Voor de meeste mensen is het afschminken het sublieme moment van genot, dé ware zaligheid van de schminkkamer. Tijdens die kostbare momenten waarop ze, heel persoonlijk en exclusief, al mijn zorg en aandacht krijgen, geven zij zich zonder reserves aan mijn handen over en verdwijnen hun spanningen zienderogen. ( glimlacht) En ja, soms geef ik weleens wat extra zorg. Een zalfje voor een beproefde huid. Een gezichtsmassage voor wie de stress te hoog opliep. Het is een moment van verwennerij, heel even wat kostbare tijd voor jou alleen. ‘Hoe langer, hoe liever’, lees ik op sommige gezichten. Anderen willen vlug-vlug weg, zo snel mogelijk naar huis. Dan klaar ik de klus snel en efficiënt.”

Ook mij heeft ze exclusieve aandacht gegeven, extra tijd en zorg. Tevreden kijk ik in de spiegel, blij met haar werk, trots op het resultaat. Ze geeft me tips om het morgen zelf te doen. “Wit camoufleert, donker accentueert.” Met lijntjes en streepjes op haar eigen gezicht toont ze me het effect van de verschillende kleuren en producten. De vertrouwelijkheid van de schminkkamer palmt ook ons in.

“Waarom schmink jij jezelf niet of nauwelijks?” wil ik weten.

“Ik vind het leuk om anderen op te maken. Hooguit breng ik eens wat mascara aan of trek ik een lijntje onder mijn ogen. Daar blijft het bij. Zo gaat het vaak bij schminksters, let maar eens op. Ofwel zijn ze extreem met hun uiterlijk bezig, ofwel bijzonder weinig. Als schoonheidsspecialiste probeer ik er netjes en verzorgd uit te zien, zonder echt modegevoelig te zijn. Ook kleding houdt mij niet erg bezig. Ik koop mijn kleren in een gewone winkel, en laat ze achteraf verstellen.”

“Wat mij aantrekt in dit beroep, zijn de creatieve mogelijkheden. Uitzoeken op basis van kleding en type persoonlijkheid welk soort make-up iemand nodig heeft, en dan helemaal mijn zin kunnen doen.”

Ze toont mij foto’s van haar werk, fier op de figuren die ze heeft gecreëerd en de prijzen die ze in de wacht heeft gesleept. Jonge meisjes heeft ze in heksen veranderd, jonge mannen in monsters en griezels. Veroudering. Verjonging. Body painting. Naakte modellen heeft ze met schilderingen bekleed. Special effects. Mode, theater en opera. “Die wereld fascineert mij”, legt ze uit. “Niet om er zelf in op te treden, wel als werkmilieu. Sommige kleine mensen maken van hun gestalte hun beroep. In film, theater of circus spelen zij dwergen, trollen, narren of andere zonderlingen. Zelf wil ik geen attractie zijn. Ik heb wel toneel gespeeld bij een amateurgezelschap, maar uitsluitend in heel gewone rollen. ‘Waarom wil jij per se in de kijker lopen?’ vroeg men mij toen weleens. Maar ik heb nooit dwergenrollen geambieerd, ik speel gewoon graag toneel. Weet je, soms word ik weleens gevraagd voor een sappig artikeltje hier of een Jambers-productie daar. Dat heb ik steeds geweigerd. Want altijd opnieuw merkte is dat men uitsluitend geïnteresseerd was in de lichamelijke details – hoeveel ik weeg, hoe groot ik ben – niet in wie ik ben en hoe ik denk.”

We kijken samen in de spiegel. Naar mijn gezicht, zo netjes opgemaakt, niet naar het hare.

“Hoe kijk jij, die zoveel met lichamen bezig bent, naar jezelf?” wil ik weten. Ze lacht. Een beetje verlegen, wat gegeneerd.

“Ik kijk nooit naar mezelf met een beoordelende blik. Ik kan wel positieve dingen over mijn persoon vertellen – dat ik open, eerlijk, recht voor de raap ben -, maar op lichamelijk vlak kan ik die vraag onmogelijk beantwoorden. Ze is te moeilijk, net zo moeilijk als de vraag waarom ik van aanraken mijn beroep heb gemaakt terwijl ik mezelf nauwelijks laat aanraken. Ja, ik heb mij weleens laten masseren…”

“Let wel, ik vermijd geen fysieke activiteiten in het publiek. Ja, zwemmen misschien wel. Dat lukt mij niet zo goed, daarom laat ik het. Maar dansen vind ik best leuk. Misschien beweeg ik iets strammer dan de anderen, maar met voldoende volk op de dansvloer blijf ik niet zitten en dans ik gewoon met de anderen mee.”

Bij het afscheid staan we plots op gelijke hoogte tegenover elkaar. Zij in de deuropening, ik op het bordes, enkele trapjes lager. Zij onopgemaakt, ik perfect gemaquilleerd. In de zon kletsen we nog even, als buurvrouwen, met elkaar.

“Ik ben 25,” zegt ze, “en ik voel dat het stilaan tijd wordt om alleen te gaan wonen. Nu pas hoor ik voor het eerst mijn ouders zeggen: ‘Hé, niet te hard van stapel lopen.’ Zij, die mij altijd gestimuleerd hebben om zelfstandig te zijn, worden plots wat ongerust nu ik op het punt sta mij van hen los te maken. Steeds beter besef ik dat ik hun zorg en controle niet langer nodig heb, en dat ik op geen enkele manier het leven van een gehandicapte wil leiden. Ik weet maar al te goed dat sommige mensen zoals ik het fijn vinden om zich te laten verzorgen, helemaal niets te doen en maandelijks een bedrag in de schoot geworpen te krijgen. Zelf wil ik kost wat kost uit werken gaan. Als ik een week geen werk heb, voel ik mij slecht. De keerzijde van deze medaille is dat ik geen uitkering meer kan krijgen als ik opnieuw werkloos zou worden of als fulltime werken toch te zwaar zou blijken. Maar daar sta ik niet bij stil. Zonder werk zou ik zot worden!”

“Nu combineer ik allerlei losse opdrachten en heb ik weinig financiële zekerheid. De ene maand werk ik tien dagen, de andere twintig. Zolang ik thuis woon en geen huur hoef te betalen, is dat geen prangend probleem. Maar zelfstandig leven, dat lukt momenteel nog niet.”

“En als ik een toverdoos zou krijgen en drie wensen zou mogen doen? Dan zou ik mezelf een goed leven toewensen. De kansen krijgen waarvan ik droom. Iemand ontmoeten met wie ik mijn leven kan delen. En ja, werkzekerheid bij de VRT, daar zou ik heel blij mee zijn.”

“Of ik mezelf plots een groot lichaam zou toewensen? Neen, dat denk ik niet. Want mijn gestalte veranderen, zou mijn hele leven veranderen. Alles zou anders worden, minder goed misschien. En dat wil ik niet. ( beslist) Neen, zeker weten, dit leven wil ik leiden.”

Annemie Struyf / Foto’s Lieve Blancquaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content