A la limite

Ze staat me op te wachten in een niemendalletje. Spannend topje en shorts. Blote navel, ronde borsten, gebruinde benen. Alleen het litteken dat, als een rits, dwars over haar buik loopt, verraadt dat dit lichaam niet ongeschonden is.

E ls: “Ik was twaalf, en op skivakantie met een vriendin voelde ik me zo moe dat ik niet meer rechtop kon blijven staan. Weer thuis ontdekte mijn moeder een gezwelletje in mijn hals. De huisarts werd erbij gehaald, en stelde ons gerust: ‘Niets ernstigs aan de hand. Verhoogde klierontwikkeling. Een typische puberteitsklacht.’ Maar er kwamen steeds meer gezwellen in mijn hals en mijn oksels, en bloedonderzoek wees uit dat het toxoplasmose was.”

“Na een maandenlange antibioticakuur bleef mijn hals, van mijn oren tot mijn schouders, gezwollen. Ten einde raad besloten mijn ouders het advies van een specialist in te winnen. Die stuurde mij onmiddellijk naar het ziekenhuis voor een punctie. Na het onderzoek vertelde niemand me wat er aan de hand was, maar belandde ik zonder enige uitleg in een steriele kamer met een waarschuwingsbord op de deur: verboden toegang. Op mijn vraag of mijn ziekte besmettelijk was, luidde het antwoord simpelweg: neen.”

“‘Stel dat je door medicijnen of door een operatie kan genezen’, begon mijn vader op een avond. ‘Wat zou je verkiezen?’ ‘Medicijnen’, zei ik prompt. ‘Ik zou de voorkeur geven aan een operatie’, zei hij nog, maar dat mijn milt de volgende dag operatief verwijderd zou worden, vertelde hij er niet bij. En toen de verpleegster mij de volgende ochtend vertelde dat ik tot ’s middags nuchter moest blijven, dacht ik gewoon dat er een nieuw bloedonderzoek was gepland.”

“Na de operatie vernam ik dat ik ‘een paar spuitjes zou krijgen om te genezen’. Dat het om maandenlange chemotherapie ging, en dat ik na elke inspuiting misselijk zou worden en hevig zou overgeven, heeft niemand mij verteld. Na een tijdje werd de onzekerheid over mijn ziekte zo groot dat ik op een dag stiekem mijn medisch dossier heb ingekeken. De ziekte van Hodgkin, las ik, zwart op wit. Als kind van dertien wist ik natuurlijk niet wat dat betekende, en aan mijn ouders kon ik die vraag niet stellen. Ik zag natuurlijk wel dat ze verdriet hadden – soms zaten ze aan mijn bed te wenen – maar het was allemaal zo onbespreekbaar. ‘Wat is de ziekte van Hodgkin?’ vroeg ik in een brief aan de toenmalige BRT.”

“Later heb ik vernomen dat die brief, na heel wat omzwervingen, op de afdeling Wetenschappen belandde, waar men ooit een uitzending over de ziekte van Hodgkin had gemaakt. Uiteindelijk heeft de producer mij persoonlijk de videocassette gebracht.”

“Pas toen ik, alleen in mijn steriele kamer, die bewuste uitzending bekeek, werd het mij duidelijk dat ik kanker had. In zekere zin was het een opluchting. De zekerheid – eindelijk weet ik het – was voor mij zoveel draaglijker dan het stilzwijgen. Moeilijker te verteren, was het besef dat de ziekte dodelijk kon zijn. Een kind van dertien kon toch niet sterven?”

In het begin kreeg ik nog bezoek van vriendinnetjes en familie, en maakte ik joggingpakken voor andere patiënten en verpleegkundigen. Maar na een tijdje mochten alleen mijn ouders nog komen en was ik te ziek om nog iets te doen. Ik lag gewoon op mijn bed. Te wachten. Waarop?”

“Die eenzame opsluiting was het allerergste. Een voortdurende kwelling voor het pubermeisje dat ik was. Op de kinderafdeling lag ik in een glazen kamertje, zonder enige privacy. Zelfs het toilet was volledig van glas. En voortdurend waren er bezoekers die, louter uit nieuwsgierigheid, eens ‘naar de zieke kindjes kwamen kijken’.”

“En ik had overal pijn. ( zucht) Ach, misschien was het zelfs geen pijn, alleen maar zo’n uitzichtloze ellende dat ik op den duur slechts één oplossing zag: doodgaan.”

“Soms, als ik het allemaal niet meer aankon, werd ik ontzettend boos. Zoals die ene keer. ‘Wat een rotweer! Het regent alweer’, merkte iemand op. Verdorie, zelf wist ik allang niet meer hoe regen voelde!”

“Dat ik die eenzame, verschrikkelijke periode heb overleefd, heb ik te danken aan mijn moeder en één favoriete verpleegster die, zonder verpinken, de ziekenhuisvoorschriften aan haar laars lapte om mij op te beuren. Als ze nachtdienst had, smokkelde ze allerlei leuke, niet-gesteriliseerde spullen mijn kamertje binnen. Op een nacht bracht ze zelfs breinaalden en wol mee om mij een trui te leren breien. En heel af en toe waagde ze het om mij uit mijn steriele kamertje te halen. Dan bond ze mij een maskertje voor, en nam ze mij mee naar de pasgeboren baby’tjes. Nooit zal ik vergeten hoe we samen, in het holst van de nacht, die baby’tjes een piepklein flesje gaven.”

Na anderhalf jaar werd ik genezen verklaard en mocht ik weer naar huis. Heel vreemd was dat. De bomen waren gegroeid, er stonden nieuwe huizen in de straat en mijn vroegere vriendinnetjes zaten twee klassen hoger dan ik. Vijftien jaar was ik, en in een verwoede poging de verloren tijd in te halen en nieuwe vrienden te maken, wilde ik uitgaan en mij amuseren, van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat. Maar na zes maanden dolle pret wezen de controleonderzoeken uit dat ik hervallen was en opnieuw een tumor had, deze keer tussen hart en longen. Ik kon het niet geloven, voelde me springlevend en kerngezond, en wilde onder geen beding opnieuw aan mijn bed gekluisterd worden en ziek zijn en overgeven en mijn haar verliezen.”

“‘Neen’, riep ik tegen mijn ouders en tegen de dokters. ‘Voor mij hoeft het niet meer. Ooit moet ik toch sterven. Waarom dan niet nu? Laat mij toch doodgaan.’ Ik meende wat ik zei. Sterven leek mij de beste oplossing. Niet alleen voor mezelf, maar ook voor mijn ouders en mijn zussen. Mijn dood zou hen de kans geven opnieuw een normaal gezinsleven te leiden.”

“Al wie probeerde mij te overtuigen om mij opnieuw te laten behandelen, stuurde ik kordaat de kamer uit. Toen kwam Hilde, mijn favoriete verpleegster. ‘Neen’, zei ik, nog voor ze één woord had gezegd. ‘Mijn keuze is gemaakt. Nooit meer wil ik die ellende meemaken.’ ‘Niet te ver vooruitkijken’, suste ze. ‘Het hoéft niet weer zo lang te duren. Neem nu geen drastische beslissing. Bekijk het elke week opnieuw.’ ‘Neen, ik wil niet meer.’ ‘Ik zal de dokters vragen je tijdens de weekends naar huis te laten gaan.’ ‘Neen, ook dàn wil ik niet’.”

“Toen ging ze bij mij op bed zitten en vertelde over de baby’tjes die we ’s nachts een flesje hadden gegeven, over de truien die we samen hadden gebreid, over de stiekeme smokkelpartijen en over haar vriend die gestorven was, enkele weken voor ze met hem zou trouwen. ‘Doe het dan voor mij’, vroeg ze stilletjes. ‘Oké,’ zei ik luchtig, ‘één week, en dan bekijk ik het opnieuw’.”

Zo begon ik aan de tweede behandeling: een reeks bestralingen waar ik, tot mijn grote opluchting, niet ziek van werd, gevolgd door een nieuwe reeks chemotherapie. Elke week opnieuw besliste ik of ik nog verder wilde. Ik deed er telkens één week bij.”

“Maar opnieuw ging ik achteruit en werd mijn toestand kritiek. Op mijn vijftiende woog ik nog 27 kilogram en zweefde ik gedurende twee weken tussen leven en dood. Ik herinner me nog goed hoe dat voelde. Ik had geen pijn, ik zag of voelde niets, maar hoorde alles. Hoe de dokters en mijn ouders over mij praatten, twijfelden hoe het verder moest. Ik registreerde alles, maar reageerde niet. Dit is doodgaan, dacht ik: niets zien, niets voelen, en toch alles horen. Er niet meer bijhoren en toch weten wat er rondom je gebeurt. Ik vond het heerlijk. Doodgaan leek mij het mooiste, het beste dat me kon overkomen. Verlost zijn van alle ellende, mijn ouders opnieuw een normaal leven bezorgen, weten hoe alles reilt en zeilt zonder er zelf betrokken bij te zijn. Nu, bijna twintig jaar later, denk ik er anders over. Nu boezemt de dood mij angst in. Toen niet.”

“Ik overleefde die kritieke periode, werd stilaan beter en genoot van het gezelschap van Dominique, een jongen die tegelijkertijd met mij behandeld werd. Ik kende hem al langer, een vage kennis uit de jeugdbeweging. Pas toen hij dezelfde ziekte als ik bleek te hebben, trokken we steeds vaker samen op. Onze toestand evolueerde op precies dezelfde manier. Het einde van onze behandeling was in zicht, en we maakten plannen om samen naar de film te gaan, te zwemmen en plezier te maken.”

“Op 2 september, precies drie dagen na mijn laatste therapie, ging ik voor het eerst opnieuw naar school. De dokter had mij aangeraden nog enkele weken rust te nemen, maar ik wilde geen dag verliezen. ’s Avonds kwam ik thuis, doodmoe maar ook opgelucht en blij omdat die eerste dag in een nieuwe school zo vlot verlopen was. Bezorgd kwam mijn moeder naast mij zitten. ‘Het spijt me,’ zei ze, ‘maar Dominique heeft zijn laatste therapie gehad en…’

Shit, mag hij toch niet naar huis? We zouden morgen samen een video bekijken.’ ‘Dat is het niet. Hij is gestorven.’ Razend werd ik toen. ‘Dat is niet waar’, riep ik tegen mijn moeder, buiten mezelf van woede. ‘Morgen hebben wij een afspraakje. Jij wil gewoon niet dat ik hem zie.’ Mijn moeder zei niets en begon te huilen.”

“Wat later kwamen de schuldgevoelens. Tegenover mijn moeder omdat ik zo tegen haar was tekeergegaan. Tegenover Dominique en zijn ouders omdat ik genezen was, en hij niet. Het was alsof we aan een wedstrijd hadden deelgenomen die we samen zouden uitlopen. Tegen de afspraak in had ik hem voorbijgestoken en ver achter mij gelaten. Ik heb me niet op de begrafenis durven vertonen. Zo beschaamd was ik.”

De eerste maanden thuis waren vreselijk. Ik was gespannen en durfde niet te geloven dat ik echt genezen was. Als ik nu op die periode terugkijk, besef ik dat ik onhandelbaar was. Van mijn twaalfde tot mijn zestiende had ik een kunstmatig leven geleid, ver weg van mijn leeftijdgenoten. In totaal had ik drie jaar lang in een steriele isoleerkamer doorgebracht, wat mij tot een gekwetst en geschonden, maar ook een onaangepast en verwend meisje had gemaakt. Massa’s cadeautjes had ik tijdens mijn ziekenhuisverblijf gekregen, mijn vader moest een kamer bijbouwen om alles op te bergen. Ik kreeg ook nieuwe kleren en spullen om opnieuw het leven van een normaal meisje te kunnen leiden, maar al snel bleek dat ik mij niet kon aanpassen. In het dagelijks leven – bij de keuze van tv-programma’s, uitstapjes, eten, taakverdeling – slaagde ik er niet in rekening te houden met de anderen en de aandacht van mijn moeder met mijn zussen te delen. Die eerste weken maakte ik ook voortdurend ruzie met mijn ouders, verweet hen dat ze mij betuttelden en als een serreplantje behandelden. In mijn ogen was er maar één zinvolle bezigheid: de verloren tijd inhalen, feesten tot in de vroege uurtjes, profiteren van de korte tijd die mij nog restte: ik was ervan overtuigd dat ik al snel opnieuw zou hervallen.”

“Maar de resultaten van de controleonderzoeken bleven goed, en stilaan leek het erop dat ik echt genezen was. De zichtbare letsels van mijn ziekte bleven tamelijk beperkt. Ik wist dat mijn hartspier verzwakt was, maar daar merkte ik weinig van. Mijn schildklier was kapotbestraald, maar dat werd verholpen met een hormonenbehandeling. Mijn borstklierweefsel was beschadigd. Ik was ook snel moe en wist dat ik waarschijnlijk nooit kinderen zou kunnen krijgen.”

“Op mijn achttiende startte ik met Jongeren en kanker, een zelfhulpgroep voor jonge kankerpatiënten. Op school volgde ik met weinig enthousiasme de richting schoonheidszorgen. Vernederend vond ik het om twee jaar schoolachterstand te hebben, terwijl ik vroeger uitstekende cijfers had. Mijn klasgenoten waren mooi gevormde meiden die als mannequin of fotomodel een centje bijverdienden, ik een stoere griet met motor en lederen jekker, niet bepaald het prototype van een schoonheidsspecialiste. Uiteindelijk heb ik mijn diploma behaald, maar keek ik de toekomst zonder veel vertrouwen tegemoet. Hoe zou ik, ex-kankerpatiënte, ooit werk vinden? Welke man zou mij ooit willen?”

Ik begon in de horeca te werken, en wilde zo snel mogelijk alleen gaan wonen, maar liet mij door de ouders van mijn vriendje overtuigen om te trouwen. En ik, ik stemde toe, blij dat ik het ouderlijk huis kon verlaten en dat er iemand was die met mij, een onvruchtbaar meisje, wilde trouwen.”

“Vanaf mijn vijftiende had ik wel af en toe gemenstrueerd, maar dat had ik nooit aan iemand verteld. Jarenlang was mijn lichaam openbaar, medisch bezit geweest. Als jong meisje had ik nooit enige privacy gekend, en dat éne stukje vrouwelijke intimiteit wilde ik onder geen beding prijsgeven. Maandverbanden en tampons borg ik zorgvuldig weg. En toen mijn moeder op een dag aan de pediater vroeg waarom ik nog altijd niet menstrueerde, hield ik gewoon mijn mond. ‘Ach, mevrouw’, zei de pediater ietwat neerbuigend. ‘Bekijk uw dochter eens goed. Ze heeft zelfs geen okselhaar’.”

“Nog altijd niet”, lacht Els, terwijl ze haar armen in de lucht steekt om mij haar gladde okselholte te tonen. “Op zwaar bestraalde plaatsen verschijnt geen nieuwe haargroei. Daarom had ik ook geen borstontwikkeling, het weefsel was kapot.”

Nu kan ik haar even niet volgen, want haar ronde borsten onder dat spannende topje fascineren mij al de hele tijd. Zonder beha – dàt weet ik zeker – heb ik nog nooit zo’n perfect gevormde boezem bij een volwassen vrouw gezien.

“Geen borstontwikkeling?” merk ik vragend op.

Haar lachje klinkt blij, tevreden, trots. “Ja, na vijftien jaar twijfelen, vond ik eindelijk de moed om een reconstructie te laten uitvoeren. Wacht, ik zal je de foto’s laten zien.”

Gefascineerd bekijk ik de kiekjes. Els in prachtige lingerie. Naakt, voor en na de reconstructie.

Els: “Als hoog-risicopatiënte voor borstkanker was deze ingreep niet evident. Waarom ik het gedaan heb? Omdat ik een zwak voor lingerie heb. Omdat ik het beu was die flauwe grapjes te horen: ‘Waarom draag jij in godsnaam een beha? Wie geen voeten heeft, draagt toch ook geen schoenen?’ Of: ‘Hé, daar heb je onze Cicciolina!’ Nu pas merk ik dat ik altijd een beetje gebogen liep, beschaamd om mijn platte boezem. Voor het eerst in mijn leven vang ik op straat bewonderende blikken op en word ik door mannen nagefloten. Eindelijk kan ik met plezier een spannend truitje of een pull met V-hals dragen. Maar bovenal geniet ik van het gevoel mij een complete vrouw te voelen. Deze borstprothese werd niet onderhuids ingebracht, maar op de ribben vastgehecht, onder mijn spieren. Op deze manier verandert er niets aan de gevoeligheid van mijn borsten en blijven mammografieën perfect mogelijk. ( nuchter) Ik moet wel toegeven dat de periode na de ingreep heel pijnlijk en oncomfortabel was, een maandenlange lijdensweg. En ook de kostprijs was een zware dobber, want mijn borstreconstructie kwam niet in aanmerking voor terugbetaling door het ziekenfonds. Alleen in geval van volledige assymetrie, luidde het verzekeringsverdict. Dat mijn medisch verleden – vernietiging van het borstweefsel door intensieve bestraling – niet volstond, vind ik onrechtvaardig. Maar kom, ondanks alle pijn en kosten zou ik het zonder enige twijfel opnieuw doen.”

“Maar terug naar mijn huwelijk, toen mijn vrouwelijkheid niet zozeer door kleine borsten, maar vooral door onvruchtbaarheid bedreigd werd. Stomverbaasd was ik dan ook toen ik, na nauwelijks drie maanden, ontdekte dat ik zwanger was. Ik was ontzettend blij en verwonderd, maar ook gerustgesteld met dit ultieme teken van mijn genezing.”

“Tijdens mijn zwangerschap ging ik vaak op bezoek bij Steven, een oude schoolvriend die net ziek geworden was. Alweer de ziekte van Hodgkin. Na een korte ambulante behandelding belandde ook hij na een tijdje in de steriele kamer. Steven leefde ontzettend mee met mijn zwangerschap, en wilde er alles over weten. ‘Beloof me dat je het kindje zo snel mogelijk komt laten zien’, zei hij mij elke keer. Twee weken voor mijn bevalling moest Steven een beenmergtransplantatie ondergaan. Ik wilde hem graag nog even zien, maar zijn ouders wimpelden me af: ‘Liever niet. Hij is erg moe’.”

“Mijn dochtertje Alannah werd geboren met een keizersnede. Omdat ik een hele tijd in het ziekenhuis moest blijven, vroeg ik mijn moeder een video-opname van de baby aan Steven te bezorgen. Ik had hem toch beloofd mijn kind zo snel mogelijk te laten zien? De volgende dag gaf mijn moeder mij de cassette terug. ‘Het ging niet’, zei ze. Hoezo? Een filmpje van tien minuten bekijken vergt toch geen inspanning? ‘Het gaat niet goed met Steven. Hij reageert slecht op de beenmergtransplantatie.’ Net voor ik uit het ziekenhuis ontslagen werd, kreeg ik een telefoontje dat Steven gestorven was. Opnieuw werd ik razend op mijn moeder. Omdat ze er niet in geslaagd was mijn kind nog aan hem te tonen.”

Intussen boterde het thuis niet meer. Mijn man greep steeds vaker naar de fles, en al snel werd mijn situatie zo onleefbaar dat het gerecht moest tussenkomen. Uiteindelijk werd hij verplicht het huis te verlaten. Heel even bracht dat wat rust, tot ik, tijdens een banale doktersvisite, vernam dat ik opnieuw zwanger was. Ik was verward, zat emotioneel en financieel aan de grond, en het bericht dat het misschien een buitenbaarmoederlijke zwangerschap was, maakte mij helemaal van streek. In die chaos raadde iedereen mij een abortus aan. Maar nooit zal ik de woorden van een goede vriend vergeten: ‘Doe het niet. Jij, die zoveel van kinderen houdt. Jij, die al zoveel hebt meegemaakt. Dit kan je er niet nog eens bijnemen.’ In een flits besefte ik dat hij gelijk had, en ik besloot het kind te houden. Begrijp me niet verkeerd, ik ben niet tegen abortus, maar zelf zou ik het nooit aankunnen.”

“Uiteindelijk heeft die zwangerschap mij doorheen de scheidingsellende geholpen. Na de geboorte van mijn zoon Dylan moest ik twee jaar lang met 12.000 frank per maand rondkomen. Ik herinner me nog dat ik de spaarzegeltjes die ik in sommige winkels kreeg, doorverkocht. Volgens het OCMW had ik geen recht op het bestaansminimum. ‘Parttime gewerkt, parttime bestaansminimum’, was de redenering. Wel gaven ze mij voorschotten op het alimentatiegeld dat mijn man mij verschuldigd was.”

“Zo wilde ik niet verder leven, en ik begon plannen te maken om mijn kinderen een betere toekomst te geven. Het liefst wilde ik verpleegkunde studeren om later op een oncologische afdeling, bij voorkeur een steriele eenheid, te kunnen werken. Via de middenjury behaalde ik mijn diploma middelbaar onderwijs, daarna begon ik verpleegkunde te studeren. Een herscholingsmogelijkheid via de VDAB. Met een werkloosheidsvergoeding van 24.000 frank per maand had ik mij nog nooit zo rijk gevoeld.”

Via de zelfhulpgroep leerde ik een man kennen die als kind ook jarenlang in behandeling was geweest. Hoewel ik gezworen had nooit een relatie met een ex-kankerpatiënt te beginnen, bracht de ziekte ons toch samen. Als een van ons op controle moest, zochten we steun en troost bij elkaar. Zonder woorden begrepen we elkaars onrust en angst. En toen hij meedeelde dat hij zijn vriendin zou verlaten en mij voorstelde bij hem in Brussel te komen wonen, leek er een droom in vervulling te gaan. Door in Brussel te studeren, hoopte ik mijn kans te verhogen om daarna, in het UZ van Jette, op de steriele eenheid terecht te komen. En ik wilde mijn kinderen zo graag een écht gezinnetje bieden. Dus verhuisde ik naar Brussel.”

“Na mijn studie solliciteerde ik onmiddellijk bij de Steriele Eenheid, waar ik tot mijn grote verrassing prompt werd aangeworven. Eindelijk richtte mijn ziekte zich niet langer tegen mij, maar gaf ze me nieuwe kansen. Eindelijk had ik een terrein gevonden waar ik kon uitblinken, waar ik iets kon betekenen.”

“Nog steeds werk ik halftijds op de Steriele Eenheid van het UZ in Jette, gecombineerd met een halftijdse job op de Belgische Federatie tegen Kanker. Van mijn hobby – begeleiding van jonge kankerpatiënten – heb ik uiteindelijk mijn beroep gemaakt. A la limite probeer ik nu voor vele jongeren te realiseren wat Hilde, mijn favoriete verpleegster, vroeger voor mij heeft gedaan: ( grappig-poëtisch) de zon in hun kamer brengen. Hun verlangens proberen te realiseren. Op hun vraag, op hun maat.”

“Ik fleurde op, en mijn vriend en ik begonnen ons te informeren over de genetische risico’s als beide partners langdurig bestraald waren. Maar niemand – noch erfelijkheidsspecialisten, noch lotgenoten, noch internetcontacten – kon ons verder helpen. Twee ex-kankerpatiënten die samen een kind willen? Daar had niemand ooit van gehoord.”

“Uiteindelijk besloten we het erop te wagen. Maar na drie maanden zwangerschap bleek mijn kindje niet levensvatbaar en moest ik het laten weghalen. Die miskraam heb ik nooit verwerkt. ‘Waarom ik?’ vroeg ik mij wanhopig af. ‘Heb ik nog niet voldoende ellende doorgemaakt?’ Een tijdlang haatte ik alle zwangere vrouwen. Zij waren geslaagd, ik had gefaald.”

“Ontredderd besloten we onze kinderwens een tijdje uit te stellen en eerst wat orde op zaken te zetten. Want na zes jaar sleepte mijn echtscheiding nog steeds aan, ook de relatie met mijn vriend verliep niet vlekkeloos en op de koop toe had ik aanslepende buikklachten. Geen haar op mijn hoofd dat eraan dacht dat dit een nieuwe zwangerschap kon zijn. Toch was het zo. Laura-Ann kondigde zich aan. Een prachtig meisje, perfect gezond.”

Vorig jaar ging ik een dagje met de kinderen naar zee. Toen we ’s avonds thuiskwamen, was het huis leeg en mijn vriend weg. Zonder enige verwittiging. ( stil) Maar goed ook, denk ik nu, want hij was geen beste vader.”

“Nu leef ik alleen, met mijn drie kinderen. Sinds enkele maanden heb ik een nieuwe vriend. Een stille, rustige, lieve man. Twee keer per week komt hij naar me toe, dan hebben we een fijne tijd. Maar, al schieten de kinderen uitstekend met hem op en vragen ze gretig of hij hun nieuwe papa wordt, één ding weet ik met zekerheid: samenwonen zullen we niet. Ik durf niet meer. Mijn kinderen komen op de eerste plaats. Met hén wil ik een leven opbouwen. Voor een man geef ik niets meer op.”

“Als ik op mijn leven terugkijk, merk ik natuurlijk op dat kanker, op persoonlijk én professioneel vlak, mijn leven is blijven beheersen. Door mijn werk probeer ik die episode die mij geen enkel perspectief bood, een zinvolle betekenis te geven. In de loop der jaren zijn de herinneringen aan die vreselijke periode wel wat vervaagd, maar écht verwerkt of afgesloten is het nooit. De pijn herinner ik me niet meer, maar dat vreselijke gevoel van ellende kan ik nog op elk moment bovenhalen. Ook de angst om te hervallen wordt minder scherp, minder acuut. Soms denk ik er dagenlang niet aan, dan overvalt de onrust mij weer onverhoeds. Hoe moet het met de kinderen, als mij iets overkomt? Gelukkig hebben de twee oudsten opnieuw een goed contact met hun vader, die hulp heeft gezocht voor zijn problemen. Dat stelt me toch een beetje gerust. ( stil) Vorig jaar kreeg ik een eerste, ernstige waarschuwing. Het was warm, ik had ruzie met mijn vriend, wond me op en voelde me plots heel erg onwel worden. Ik had hevige pijn in mijn borst, alsof mijn hart werd dichtgeknepen. In het ziekenhuis sloten de artsen niet uit dat het misschien om een nieuw gezwel tussen mijn hart en mijn longen ging. Toen stortte, heel even, mijn wereld in. Tot grondiger onderzoek uitwees dat een ernstig zuurstoftekort in mijn hartspier deze crisis had uitgelokt. Natuurlijk wist ik al langer dat mijn hartspier verzwakt was, maar tot dan toe had ik daar nooit enige hinder van ondervonden. Zo blijft de schrik er altijd in.”

“Over enkele weken is het weer tijd voor de controleonderzoeken. Op dit moment ben ik nog niet bang, wel een beetje opgewonden voor de mammografie. De eerste keer met mijn volwaardige borsten. Best trots ook, omdat mijn verleden op deze manier een beetje is goedgemaakt.”

Els Bogaert is verantwoordelijke van ‘Yello’, een vzw die jonge kankerpatiënten in ziekenhuizen begeleidt en originele ontspanningsmogelijkheden aanbiedt. In samenwerking met de Belgische Federatie tegen Kanker tracht ‘Yello’, op maat en in samenspraak met adolescenten en jonge volwassenen met kanker, het ziekenhuisverblijf zo aangenaam mogelijk maken.

Yello, Leuvensesteenweg 479, 1O3O Brussel. Tel. 02-733 68 68, fax 02-734 92 50. Website: http://www.kanker.be

E-mail: yello@cancer.be

Annemie Struyf / Foto’s Lieve Blancquaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content