1200 KM IMPONEREN

Geen grens zonder forten en burchten : om de Spanjaarden buiten te houden, of als herinnering aan de Moorse overheersing, zoals in Mértola waar een zegevierende Ibn Qasi zijn zegetocht verder zet.

Lissabon de weemoedige, Porto de ijverige en Coimbra de geleerde : dat is Portugals drievuldigheid. Maar het land tussen de oceaan en Spanje pronkt ook met onbekende grensstadjes : berg, burcht, rivier, omwalling, wijn en stevige maaltijden : twaalfhonderd kilometer parels op de richel van de grens.

Een brug te ver en ik ben in Spanje : maar ik zal het ijzerwerk van Gustave Eiffel over de Minho niet oversteken, want mijn einddoel ligt niet over de grens maar in zuiders Portugal, in Vila Real aan de monding van de Guadiana. In Valença do Minho scheidt de rivier beide landen. Op een terras met een tintelende wijn, een vinho verde uit de groene heuvels, glijdt mijn vinger op de landkaart langs Portugals enige grens : de komende dagen heb ik zeven (voormalige) provincies, 39 dorpen en stadjes, tweehonderd burchttorens en twaalfhonderd kilometer voor de boeg. Het silhouet van het grensstadje zal zich veelvoudig herhalen : verdedigingsmuren, monumentale poorten, bastions en torentjes, plein met fontein, huizen en kerken versierd met blauwwitte azulejo’s. Eén naam keert altijd terug : Dom Dinis, veertiende-eeuwse koning, stichter van het Portugees als officiële landstaal en bouwer van vijftig burchten. Een reis langs rivaal España, vaak bedreiging, soms culturele buur, vandaag grenzeloze deelgenoot op het Iberisch schiereiland.

IN DE MINHO

Langs de Minho is ten zuiden van Melgaço, de meest noordelijke wachtpost met Moorse toren, het landschap kaal, grijs en ongenaakbaar. Wat zoek ik in deze afgelegen uithoek, de vraag zal zich herhalen, waar de kaart alleen de kleinste witte wegeltjes kent ? Een onaangeroerde kosmos van landbouw in de Serra da Peneda : een ruwe streek met spookdorpen, die leven met de seizoenen. Met schapenkudden leven de herders van april tot september in de brandas, in de winter zoeken ze beschutting in de inverneiras. Tussen granietbergen geeft Castro Laboreiro zijn naam aan de lokale herdershond, op gouden maisvelden halen zwart geklede vrouwen de oogst binnen. Pastoraal land met onverwacht driehonderd trappen naar Nossa Senhora da Peneda, een bedevaartsoord dat tegen de rotswand plakt. Soms loopt de weg dood, maak ik rechtsomkeer en stop in Soajo voor de espuigeiros, de granieten graan- en maisschuren die op een verhoog de ratten weghouden. Zestig van die droogschuren staan, met een kruis op hun dak, ook rond het kasteel van Lindoso : in tijden van grootschalige Europese landbouw zijn ze nog altijd in gebruik.

NAAR TRÁS-OS-MONTES

Een zalige tweehonderd kilometer oostwaarts door onherbergzame leegte, traditioneel en oeroud land van het Parque Nacional da Peneda-Gerês. Terwijl mensen aanschuiven voor een glas weldoend water in kuuroord Gerês ga ik op zoek naar roofvogels, herten en onzichtbare wolven. Over de bergen van Trás-os-Montes leidt de weg door de vallei, maar ook zijwegen en pistes verdwalen in dit granietland. Een halte in Boticas levert een glas vinho dos mortes op, dodenwijn die rijpt in de aarde. Ragfijn tegen de grens herbergt het park van Montesinho schapen, desolate kammen, een leger van elektrische windmolens en tijdloze dorpen : in Rio de Onor onderhouden zwijgzame boeren moestuintjes, die langs een beek over de grens heen lopen. Alleen een paal met P en E geeft aan dat ik Portugal voor España kan verlaten. Een vos loopt over de weg naar Bragança, de stad met het hardste klimaat : nove meses de inverno e três de inferno, zegt het spreekwoord, negen maanden koude winter en drie maanden hete hel.

Op een heuvel met fort, witte kerk en wallen ligt Bragança zo onvatbaar in het lege land dat ik ontroerd een traan wegpink. Een nederzetting van Kelten, Romeinen en Visigoten is de stad tijdens de reconquista verwoest. Met de hertogen van Bragança is de stede ook de thuishaven van het laatste Portugese koningshuis. Van de oude stad rest niet zoveel, maar ik dool met genoegen door de sfeervolle stegen van wat een middeleeuws dorp is, vervallen, weemoedig zelfs. Van op het plein voor de kathedraal lopen parallelle straten omhoog naar het castelo, met een manuelijns versierde kerk en een donjon die machtig oogt als geen andere in Portugal. Met het uitzicht over dit woeste land, het eindeloos afgelegen Portugal, koester ik geen verlangen naar de grote steden.

LANGS DE DOURO

Terwijl de kilometers malen, gaat de hoogvlakte over van Terra Fria in Terra Quente : koud land wordt warme aarde. Vanaf nu is het onverbiddelijk heet. Wie eind februari door dit land van prehistorische ruïnes reist, geniet van bloeiende amandelbomen : koning Afonso Henriques zou bij die aanblik beslist hebben om van Portugal een onafhankelijk land te maken. Dichter bij de buur kan niet : in de diepte breekt de Spaanse Duero door een granietwand en verandert in de Portugese Douro, de stroom van de fabuleuze port. Als bolwerk tegen de Spanjaarden oogt Miranda de Douro nu als een dorp, met de Rua da Costanilha waar zestiende-eeuwse huizen met erotische taferelen zijn versierd. De kathedraal bewaart het kostbaarste bezit : het beeld van Meninho Jesus da Cartolinha, een ventje met hoed dat Miranda redde van een Spaanse belegering. Honderd kilometer loopt de stroom langs de grens, al is de Douro slechts hier en daar bereikbaar. Van een bergrug rijd ik naar de oevers van Barrocal, Bemposta of Freixo de Espada à Cinta : dit dorp is de Es met het Zwaard aan de Gordel, omdat de legende zegt dat koning Dinis zo onder de indruk was dat hij zijn zwaard aan de boom hing als teken om de stad te stichten. Al mijn omwegen worden beloond met vergezichten over diepe kloven, ravijnen en wilde wolkenhemels. In Barco de Alva vloeit de Douro onstuitbaar weg naar haar eindbestemming.

DOOR DE BEIRA ALTA

Het land blijft hoog in de Beira Alta, die met de Serra da Estrela de hoogste landstoppen torst. Op de kaart staan overal punten in de vorm van een driehoek : castelos in Melhor en Rodrigo, Almeida met muren als een zespuntige ster, Bom en Mendo, allemaal verdedigingsposten en vandaag sluimerende dorpen. Imposant Linhares of Trancoso met middeleeuwse Jodenwijk. Ook Guarda, de hoogste stad van Portugal, is naar zijn naam een moedige wachter. Zo ligt de Hoge Beira bezaaid met Aldeias históricos of historische dorpen, die als kloeke vestingen naar Spanje kijken. Ik bezoek ze allemaal, want zo godvergeten heeft elk dorp een aparte charme. Ten zuiden van Guarda zijn het er nog drie : Belmonte en de Igreja de São Tiago met fresco’s, een granieten piëta en een grafsteen voor Pedro Álvares Cabral die Brazilië heeft ontdekt. En als een tweeling liggen Sabugal en Sortelha geïsoleerd in wild land, onder de drukkend hete zon, met graniethuizen in bruin, oker en grijs. Ze schuilen achter de stoere ommuring, de toegangspoort en het massieve fort. Zonder hoogtevrees loop ik over de kantelen van de vesting. Ginds ligt Spanje : letterlijk zien en gezien worden, een keten van burchten die als breuklijn door de geschiedenis van Portugal en Spanje loopt en twee volkeren over twee staten heeft verdeeld.

IN DE BEIRA BAIXA

Al van ver is het bergdorp zichtbaar : op een achthonderd meter hoge granietberg ligt Monsanto tussen zwarte klompen en rotsblokken. Stegen en huizen kronkelen rond wat de natuur heeft voorgevormd. Steil gaat het omhoog naar de fortruïne waar nationale held Viriato acht jaar de Romeinse invasie weerstond. Huizen zijn vergroeid met het graniet, deuren en ramen met wapenschilden wringen zich tussen donker gesteente. Oude vrouwtjes verkopen poppen zonder gelaat, gemaakt naar tradities voor Santa Cruz. Op de top is het vergezicht spectaculair : in het westen slaapt de Serra da Estrela, oostelijk ligt het onvermijdelijke Spanje en zuidelijk, naar de vallei van de Taag, zoek ik onderdak in Castelo Branco, om in de bisschoppelijke tuin vol allegorische beelden in de gestolde ogen van de Portugese vorsten te kijken en vast te stellen dat de drie Spaanse koningen zowaar kleiner van gestalte zijn.

DOOR DE ALTO ALENTEJO

Ze zijn zussen : Castelo de Vide en Marvão in de Alto Alentejo. Het plein van Castelo is wit omzoomd. Op de wachttoren van het kasteel van Dom Dinis heb ik een vergezicht over de Serra de São Mamede en het stratenweb met twee dozijn kerktorens als pionnen op een schaakbord. De Judiaria is een van de oudste Jodenwijken met een synagoge uit de dertiende eeuw. Op een plein glanst de barokke Fonte de Vila : niet voor niets telt het stadje driehonderd bronnen met geneeskrachtig water. Maar hoger en wilder nog na een klim van zes kilometer ligt Marvão met klooster, kerken en natuurlijk een burcht op een ronde granietrug. Het dorp koestert overwelfde passages en herenhuizen. Stille rust, eindelijk na de overdaad aan grensdorpen. Een plek om te slapen, een eethuis met lokale kost, winkels met ambachtelijke producten, in de vooravond met bries en warme gloed genieten van de uitkijk tot in het verre Spaanse Cáceres. Marvão is bekoorlijk.

’s Anderendaags slingert de weg door bossen met kastanjelaars en amandelbomen. In Campo Major stop ik even voor de knoken, schedels en skeletten in de Capela dos Ossos : de gebeenten zijn van slachtoffers tijdens de belegeringen door Spanjaarden en Fransen. De Alentejo wordt vlakker en heter. Elvas, een stad met Moorse wijk die geborgen ligt binnen de stervormige muren van een immense citadel, is gebouwd volgens de principes van de Franse oorlogsarchitect Vauban. Het onvermijdelijke kasteel van Dinis ligt tussen olijf- en sinaasappelbomen. Kerken zijn uitbundig versierd met azulejo’s, op een plein staat een pelourinho, een schandpaal met handboeien. Maandagochtend, in de schaduw van de Aqueduto da Amoreira, is het markt, een vrolijke chaos van geuren, kleuren en geluiden. En van hier is het maar een paar kilometer naar Vila Viçosa, een sluimerend nest met dwingend in de weg het Paço Ducal, het paleis van de hertogen van Bragança, van wie de meeste begraven liggen in de augustijnenkerk.

OOK DOOR DE ALENTEJO BAIXA

De Baixa Alentejo, dunbevolkt, bezaaid met kurkeiken, is eindeloos en obsederend. Overal burchten, langs de kleinste wegen staan in Bulhoa en Outeiro eenzame menhirs in een weids universum. Pal op de grens is Monsaraz zo mooi dat het is doodgerestaureerd, ingesteld op dagjestoeristen en mensen die een nacht in dit misschien mooiste van alle Alentejaanse dorpen willen vertoeven. Gotisch versierde huizen, allemaal sprankelend wit, barokke versieringen en smeedijzeren balkons, op het plein de fraaie parochiekerk en op het rituele eind een stevig kasteel, dat natuurlijk door koning Dinis is gebouwd. Ook de tempeliers vonden er onderdak. Op de toren schittert het middeleeuwse dorp in felle grandeur : Monsaraz heet terecht Ninho das Águias, het nest van de arend. Dan is het tijd om langs de olijfgaarden van Moura nog heter land binnen te rijden. In de vlakte zindert het Moorse Serpa, met een stilaan vertrouwd stadsbeeld dat evengoed een dorp in Noord-Afrika kon zijn, ware het niet dat het paleis en een kerk met kegelvormige torens, de azulejo’s en de zangkoren met hun tweestemmige liederen van Serpa een traditioneel stadje uit de Alentejo maken.

NAAR DE ALGARVE

De laatste stop in de Alentejo is Mértola in een ruige serra, bruin en meedogenloos, met gieren in de lucht. Mértola kronkelt als een amfi-theater rond de Guadiana, met een klein hart van oude huizen. De burcht dreigt met een wachttoren en het beeld van de Moorse ruiter Ibn Qasi. Het mooist is de bijna hoekloze Igreja Matriz, spierwit en met torentjes op de zijbeuken, met pilaren en de resten van een mirhab, de nis die voor het vijfdagelijkse gebed naar Mekka wijst. Van hier staan in rechte lijn langs de Guadiana de laatste van de tweehonderd burchten, die de anachronistische grens haar eeuwige signatuur geven : het Moorse kasteel van Alcoutim en het koperrode fort van Castro Marim, dat tijdelijk de zetel van de Orde van Christus was. Aan de monding wou Vila Real de Santo António, een stad met rechte straten die zijn gebouwd door markies van Pombal, de Spaanse buur aan de overkant nogmaals ontzag inboezemen. Hier begint de kustlijn van de Algarve aan de boorden van de Atlantische Oceaan, met voor wie er niet genoeg van krijgt de schone vissersdorpen van Tavira en Olhão. Voor mij wordt het een visschotel met een karaf witte wijn. Om de stenen door te spoelen.

TEKST EN FOTO’S MARK GIELEN

Op een heuvel met fort, witte kerk en wallen ligt Bragança zo onvatbaar in het lege land dat ik ontroerd een traan wegpink.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content