Daar in die verzonken tijden, in die verouderde voorbijheid die ik mij voorstel als een schemerige woonkamer op de bodem van de oceaan, tussen plankton en groene algen, daar zie ik mijn vader zitten, zich niet bewust van zoiets als het internet, van boerka’s of zelfs maar van Barack Obama. Hij zit in het pand dat hij bewoonde in 1979, toen mijn moeder hem kortstondig had verlaten en hij naar Spanje wou om daar te overwinteren, het zou de laatste keer zijn, maar dat wist hij nog niet, hij wist wel dat hij ziek was maar niet hoe ziek precies. Soms voelde hij rare dingen, gewaarwordingen en dan zei hij hoofdschuddend, meer nieuwsgierig dan bang : ik zou toch graag willen weten wat dat is.

Hij vertrok eind november, maar niet zonder mij geschenken na te laten, want zelfs amateuristische vaders weten dat op zes december een feest wordt gevierd waarbij mensen hun kinderen cadeautjes geven, via een tussenpersoon met een staf en een mijter. Ze stonden in zijn schilders-atelier, waar zich ook nog wat tuinstoelen bevonden omdat de echte meubelen door mijn moeder waren weggehaald, in wat een vechtscheiding dreigde te worden maar uiteindelijk weer goed kwam – waarop liefde en zorgzaamheid volgden tot de dood en veel langer.

Er waren twee Latijnse woordenboeken, L-N en N-L, op de kaft waarvan mijn vader met Oost-Indische inkt mijn naam had gekalligrafeerd, sierlijk en plechtstatig zoals hij alleen dat met vaste hand kon. Die letters zijn de reden waarom die woordenboeken nu nog altijd in mijn boekenkast staan, hoewel het mij nog zelden overkomt dringend iets in het Latijn te moeten opzoeken. Voorts was er – mijn hart sloeg een tel over toen ik het zag, in de schemerige stilte, op de tafel uitgestald van het naar terpentijn ruikende atelier – het Vliegend Fort. Een magnifiek schaalmodel van dat beroemde vliegtuig, met alle geschutskoepels compleet en zelfs voorzien van een plastic minibemanning. Ik was erg into geallieerde bommenwerpers toen, ik moest nog maar aan het stelsel van kruipgangen denken dat de cockpit in mijn verbeelding met de cabine van de staartschutter verbond of ik diende mij al naar het toilet te reppen, zo spannend vond ik dat allemaal. O heerlijke tijd van de kinderjaren, waarin verschrikkingen zich nog kunnen vermommen als avontuur.

Vermoedelijk had mijn vader met een duur cadeau zijn afwezigheid willen compenseren, want hij had er ook de verfjes bijgekocht, blikken potjes met de wat ongelukkige merknaam Humbrol. Als kunstschilder had hij de kleuren met het blote oog gekozen, de codes van de fabrikant aan zijn laars lappend (hij wist vermoedelijk niet eens dat die bestonden), waardoor hij er altijd nét iets naast zat, net iets te grijs of iets te zwart, waardoor zijn ‘ frozen steel’deep water blue grey was, of wat voor indrukwekkende namen ze nog voor die kleurtjes verzonnen. Het was juist deze kleine onvolkomenheid, de imperfectie van zijn kennersblik, die mij tot tranen toe bewoog en mij een steekje doet voelen tot de dag van vandaag.

Dit alles komt in mijn herinnering naar boven terwijl ik naar de foto’s kijk die mijn vader heeft gemaakt en die op een oud filmrolletje stonden (12 exp. – 100 ASA) dat ik pas na 27 jaar heb laten ontwikkelen. Onbedoeld is het een instrument geworden dat ik in het verleden kan doen nederdalen, zoals die onderwatercamera’s die schitterende beelden maken van koralen en zeeriffen. De afdrukken zijn perfect gelukt, alleen een rozig waas verraadt de tand des tijds. De foto’s tonen mij toen ik veertien was en ook mijn vader en mijn moeder, gearmd, hij met die blik van fluwelige wijsheid van de man die kan terugkijken op een mooi en rijk leven en zij, tja, met een gezicht dat jonger is dan nu het mijne. Zo lang heeft dat rolletje in die schuif gelegen.

Gefascineerd laat ik de foto’s door mijn handen gaan en zie ons in Londen, de puberteit van mij afspattend. Mijn vader in de tuin, in een ligstoel onder de dennen, met een blik die nog iets jongensachtigs heeft, maar tegelijk verraadt dat hij zijn wereld kent. Op enkele foto’s staan wij met gesloten ogen want je moest wachten toentertijd tot ze ontwikkeld waren, en hopen dat het goed was.

Mocht ik daaraan ooit hebben getwijfeld, dan tonen deze kiekjes mij met haast juridische bewijskracht dat de zon vaak scheen in die dagen daar onder de zee, dat wij elkaar graag zagen en dat ik een jeugd heb gehad die, hoewel behept met ongebruikelijkheden, lang nog de kwaadste niet was – ondanks de priesters die ons de naamvallen van deus en calamitas leerden.

jp.mulders@skynet.be

Jean-Paul Mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content