Nathalie Le Blanc staat stil bij de frappante feiten die ze al lezend opmerkte.
Ik ben aan zee geboren en dus bijna vanzelf een zeemens. De eindeloze einder doet me altijd herademen, en het idee dat er een heel leven aan de gang is onder dat bewegende oppervlak prikkelt mijn fantasie. Net als de wetenschap dat er aan de andere kant een andere wereld is. Of gewoon Dover, ook goed. Ik was al halverwege de dertig toen ik ontdekte dat ik ook een bergmens ben. Met dank aan een berglievende vriendin die me er mee naartoe sleurde. Net als op zee verandert alles in de bergen constant, en de majesteit van de pieken en het gevaar op de flanken zetten mij op mijn plaats. Ik stel niets voor, en dat is maar goed ook.
Mijn liefde voor die landschappen is ook te zien in huis. Er hangt een zeezicht in de woonkamer en een kitscherig bergpanorama in de slaapkamer. Maar het eerste wat ik zie als ik de voordeur openmaak, is een foto van een kronkelige eik in Wistman’s Wood, hoog op het Britse Dartmoor. Want ja, ik blijk ook een bosmens. Die affectie groeide trager dan die andere twee liefdes, maar ze begon onder die boom. Mijn compagnon en ik wandelden een jaar of tien geleden in de druilerige regen over de Dartmoorse heide naar een zakdoekgroot stukje oerbos vol vijfhonderd jaar oude bomen. Op dat steile stuk helling, vol grote granieten rotsblokken, zijn noch de oude Britten noch schapen erin geslaagd dit stuk bos te rooien, en dat maakt het een neolithische site waar sinds 5000 voor onze jaartelling niet dramatisch veel veranderd is. Wistman’s Wood lijkt een sprookje. Alles is groen, van geelgroen tot donker brons. De grond, de rotsen, de stammen van de oude, maar kleine eiken, overal zit zacht mos dat alles doet glinsteren. De takken – jungleachtig bedekt met andere planten – zijn verdraaid, gekronkeld en verweven. Het effect is betoverend en verontrustend tegelijk, iets wat beter voelt dan het klinkt.
Ik vind geen zuurstof of nederigheid in het bos, maar een aangenaam, veilig soort opwinding
Wistman’s Wood had ook een stevige impact op auteur John Fowles. In The Tree, de poëtische ode aan de natuur die hij in 1978 schreef, vertelt hij hoe hij het na zijn eerste bezoek a bad place vond. “Het was troosteloos, skeletal, bijna kwaadaardig.” Maar dertig jaar later keert hij terug en wordt verliefd. “Het is alsof de bomen bevroren zijn in een fanatieke privéstrijd om te overleven. (…) De met mos bedekte rotsen lijken gestolde beweging, als een smaragdgroene zee. (…) Dit is een plek rijk aan geheimen net onder de oppervlakte. Misschien is er maar één woord dat hier gepast is. Feeëriek. De stilte, het wachten van deze plek is spookachtig.” Maar eigenlijk is het hopeloos, beseft hij, alleen onder een eik. “Het geheim van deze plek is dat ze onbeschrijfelijk is, je kunt het alleen begrijpen door het te ervaren met al je zintuigen.”
Een paar jaar later was ik weer op Dartmoor. Ik logeerde op amper een uurtje wandelen van Wistman’s Wood, maar ik ging niet terug, bang dat het een tweede keer niet meer zo magisch zou zijn.
Andere bossen hielden die teleurstelling niet in zich, ze betoverden me zo dat ik besloot aan de coronastress te ontsnappen in een hut in het woud. Dat kan in Limburg, in een soort comfortabel tuinhuis. De eerste avond alleen was spookachtig. Wat mooi is bij gefilterd zonlicht, blijkt bij het licht van de maan spannend. Was dat een schaduw, of een raar dier? En dat krakende geluid, zijn dat iemands voetstappen? Maar ik overleefde de nacht en werd wakker met een tikje extra zelfvertrouwen. Ik vind geen zuurstof of nederigheid in het bos, maar een aangenaam, veilig soort opwinding. Dat, en het gevoel van absolute privacy, want zo’n bos om je heen, het is toch een soort natuurlijke knuffel.
Ik heb vrienden met een immense tuin mét zicht op bos, en ook al weten ze het nog niet, ik ga een tuinhuis in dat bos parkeren als buitenverblijf.
The Tree, John Fowles, uitgeverij Vintage. Herdrukt in 2000.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier