Lissabon: Kijk naar de Taag

© Reuters

Met zachte glooiingen aan de Taag, een even harmonische als intimistische architectuur, de weemoed van zijn dichters, muziek en straten blijft Lissabon voor altijd een van de aangenaamste bestemmingen in Europa.

Met nieuwe musea, toekomstprojecten, diepzeevissen en een uitbundig uitgaansleven verrijkt de Portugese hoofdstad zich bovendien met nieuwe troeven.

“O Lissabon, mijn thuis”, zo schreef de weemoedigste van alle dichters. Het geluk brengt me naar de Portugese hoofdstad. Al staat de Praça do Comércio in de steigers, het plein aan de Taag dat Portugal als koloniale zeemacht verzinnelijkt, toch zoek ik het hoekcafé waar Fernando Pessoa klant aan huis was.

Aan het eind van een galerij, geribbeld als een harmonica, zet ik me op het terras van Martinho da Arcada voor sardienen en vinho branco uit Estremadura. Binnen hangen zijn foto’s aan de muur: somber bebrilde man met hoed en lange jas, symbool van nostalgie, rusteloosheid en het verloren maar zo begeerde Lissabon, stad van fado en revolutie, van manuelijnse architectuur, van Camões, Hendrik de Zeevaarder en Vasco da Gama, van statige winkelstraten en geelverlichte stegen, van donkere cervejarias en vervallen wijken.

“Ik kijk naar de Taag, en wel zo / Dat ik al kijkend vergeet te kijken”, dicht de poëet : Lissabon is overal een droomstad, overdag en ’s nachts. Of je nu slentert, stapt, doolt of flaneert, de tram neemt, een tijdschrift leest op een terras of verloren loopt, geen Europese stad is meer gezegend met die verrukkelijke mengeling van schoonheid, verval en aangename loomheid. Zozeer ik van al die vergetelheid houd, zozeer ga ik ook op zoek naar het nieuwe Lissabon, boeiend voor de ouderen, cool of keiwijs voor jeugdige bezoekers.

Venus in bont

Ochtendkoffie bij Nicola, op een plein met koningszuil, fontein en bloemenverkoopsters. Zoals alle straten betegeld zijn met kubusachtige steentjes (ware collector’s items, mag ik niet zeggen), zo zijn ze chaotisch overspannen met elektriciteitsdraden. Op hun oud spoor ratelen zelfs de trams modern voorbij.

In de door de dictatoriale markies de Pombal bevolen dambordstraten van de wijk Baixa lokt de hoofdstraat met een speelse gevel. In een kaal bankgebouw van zuilen en beton zingen de Rolling Stones dat ze met haar wilde haren als een regenboog is, de Velvet Underground droomt obsessief van Venus in bont en Marilyn Monroe tuit haar pruilmond voor diamanten als des vrouwen beste vriendin, terwijl op diaprojectors Twiggy haar frêle lijfje etaleert en andere mode-iconen de bijna vergeten generatie van ’68 aan de vergetelheid ontrukt.

Vrolijke nostalgie (naast hedendaagse stukken) die in het Mude, het museum voor design en mode, sober tot haar recht komt. De klantenbalie staat nog overeind, muren en plafond zijn naakt en ruw als een schilderij van Anselm Kiefer. Dat is goed : zo krijgen al die jurken en laarzen, platenhoezen, stoelen en kasten, lampenkappen, radio’s en vuurrode typemachines, affiches en sixtiessongs hun even naïeve als opwindende herinnering. Lisboa is een fraai museum rijker.

De bar van alle bars

Misschien mijd ik de Bairro Alto beter in het weekend als tot honderdduizend jongeren de kroegen, pleinen en straten bevolken in een extase van eenentwintigste-eeuws nachtleven, maar doordeweeks blijven de stegen van Lissabons hoogstgelegen wijk bekoorlijk stil. Niet in de winkelstraat Rua Garrett of op het terras van m’as-tu-vucafé A Brasileira, niet op de pleinen van de dichters Chiado en Camões, ook niet op het gezellig plein van de Carmo-kloosterruïne, maar wel in de straten rondom, die steil op en af gaan, met donkere winkeltjes, goedkope eethuizen, nauwe travessas met trappen, tramloze stegen en de Elevador da Bica die traag de inwoners van de beneden- naar de bovenstad voert.

Aan een quiosque de refresco kan de wandelaar af en toe een frisdrank gebruiken. In brons zit Pessoa voor een van zijn stamcafés. Voor het geboortehuis staat een beeld van Folon, met in de plaats van zijn hoofd een boek waarop Lisboa en Pessoa als synoniemen staan gekerfd. Rond het Chiado lokken ook chique modezaken, maar als de zon tergend traag verdwijnt in de verre monding van de Taag ga ik op zoek naar spijs en drank.

Het wordt da Trindade, naar eigen zeggen de mais antiga cervejaria de Portugal, een brouwerij van monniken uit 1294 waar ridders en pelgrims onderdak vonden. In het refectorium zijn de rode muren van de bierhal versierd met allegorische azulejo’s, keramiektegels die zowel de elementen als de seizoenen uitbeelden, geïnspireerd door de vrijmetselarij.

Al staan vier bereidingswijzen van bacalhau op de kaart, ik kies voor rijst met schelpdieren, garnalen en kreeft, onder het welwillende oog van een blote dame die Agua symboliseert. Als gevels, tram-sporen, heuvels en kasteel al lang baden in geel lantaarnlicht verdwaal ik naar mijn favoriet geheimadres : Pavilhão Chinês, een overrompelende bar waarvan ik niet meer mag verklappen dan dat je zeker moet gaan. De verbazing over de rijkdom is het hele avontuur.

Van toen en nu

Geschiedenis en architectuur strekken zich kilometerslang uit langs de Taag. Stroomopwaarts groeit een nieuwe buitenwijk voor de toekomst. Maar tram 15 brengt bezoekers naar het verleden: naar de toren van Belém en het Padrão dos Descobrimentos, het monument van de ontdekkingen dat voor de vijfhonderdste sterfdag van Hendrik de Zeevaarder in de vorm van een karveel vijf eeuwen Portugese zeemacht in kaart brengt, met in de toren een zwaard dat ook een kruis is, en op de vloer een windroos met de uithoeken van het kolonialisme, van Brazilië en Afrikaanse gronden tot Goa en Macão.

Weg van de kade staan nieuw en oud als tekens van hun tijd : het Museu Colecção Berardo herbergt moderne en hedendaagse kunst in een huis, dat het midden houdt tussen een Aztekentempel en de functionele lijnen van het Bauhaus. En oud schittert in een overdadige stijl, die naar de koning van toen manuelijns heet, het Mosteiro dos Jerónimos, het hiëronymietenklooster met de graven van Camões, Vasco da Gama en Pessoa, de laatste in de kloostergang waar laat zonlicht en verfijnd steenwerk een mooi liefdesspel spelen.

Op straat trekt de republikeinse garde voorbij, te paard, met wapperende helmen en de degen in de hand. In de schaduw van het klooster is het zoals altijd druk in de Confeitaria de Belém, waar iedereen tot op straat aanschuift voor een lokale pasteis, een gouden taartje van pudding met een straffe koffie.

Moeder van de fado

Graça is zo’n wijk waar minder wandelaars komen, omdat het leven te alledaags is. Maar op het met pijnbomen beschaduwde largo, een plein met luidende kerkklokken, is het uitzicht aardig : het bekken van de stad in wit en rood, de muren, kantelen en torens van het Castelo de São Jorge, in een heup de Taag met de hangbrug vol kwikzilveren voertuigen.

Van op zo’n mirador, Lissabon heeft er overal op de heuvels, zie je hoe de stad zich als volleerde minnares rond heuvels kronkelt, zich langs de oevers vlijt en zich, in dat prachtige licht van de late namiddag, overgeeft aan de wellust van de avond. Voor de kerk staat een bronzen buste van dichteres Sophia de Mello Breyner Andresen, die o nome da cidade fluistert en de stad als een grote boot op de stroom ziet deinen.

Lissabon blijft mijn favoriete stad, na Venetië en Gent. Na een korte klim bereik ik São Vicente de Fora, een kerk annex klooster waar talrijke koningen in een wat akelige ruimte liggen, maar het is het licht van de binnenplaats dat verleidt met blauw-witte azulejo’s, op de buitenmuren maar vooral in het museum waar ze Lafontaines fabels vertellen, zodat we weerom weten dat wie de mier eert ook de sprinkhaan mag loven.

Nog verder hangt aan de Santa Engrácia de beeltenis van Amália Rodrigues. De eeuwenlang onvoltooide kerk is vandaag het nationale pantheon met naast een tijdelijke tentoonstelling ook haar tombe, gesmukt met bloemen van weemoed voor Santa Amália. De moeder van de fado is een godin, bijna zo heilig als Maria en bewonderd als geen andere heldin van het land. Ze is overal : in winkels en etalages, met foto’s en cd’s, of als lokker in de restaurants van Alfama.

Muziek in het duister

Trager dan de tram klim ik zonder haast, zonder doel : de enige betrachting in deze doolhof is er ergens weer uit te raken, maar waarom zou Alfama, ooit schippersnest, hoerenbuurt en thuis van veel fadozangers, me voor altijd opslokken?

De wijk is toeristisch druk, met een vrolijke rommelmarkt en de Sé, een burcht van een kathedraal, of met een mirador waar je met boek en drankje uren kunt vertoeven : witte kerken, een wirwar van stegen, palmbomen, de Taag met geankerde vrachtschepen, rode daken, een meeuw in de lucht en helemaal op de heuvel het kasteel van São Jorge, de moeite waard voor het uitzicht over de wijken van Baixa, Chiado en Bairro Alto : Lissabon als schoongevormde dame.

Trappen op en af, doorgangen, stegen en pleintjes, onopvallend veranderen de mensen van bezoekers in wijkbewoners. Kinderen spelen met een bal, op de trap zit een verliefd koppel, een vrouw stapt de mini mercado binnen, een oudje hangt uit haar venster waarboven een Portugese vlag lusteloos neerhangt. Alfama voor de lokalen, wars van opdringerig toerisme.

Op het Largo do Chafariz de Dentro houdt de Casa do Fado de meest authentieke muziek van Portugal in ere, van haar oorsprongen over het verbod tijdens de dictatuur tot heden, waar de muziek iedere avond uitwaaiert in de donkere stegen.

Want Alfama smeekt om duisternis, om de nacht waarin de stenen van Lissabon in de liederen uit de fadokroegen tot leven komen : dan murmelen de gasten mee met de zangers, ze klagen, hebben hopeloos lief, zeggen wat onzegbaar is, altijd prevelen ze varianten op ” estas infinitas saudades” zoals dichter Trindade Coelho verzuchtte.

Het blijft de weemoedige kant van de Lissabonese ziel, misschien achterhaald, maar nog altijd levendig in veel gemoederen. Dool door becas en stegen en de kans is groot dat je een goed adres vindt. In de Beca de Santa Espiritu geniet de Parreirinha d’Alfama een betere reputatie, maar wie de straten omhoog loopt, vindt evengoed z’n gading met onbekende zangers en doorleefde harten. Dolen en luisteren, is het devies.

Manta’s en zoete vissen

Voor de toekomst moet ik stroomopwaarts. Aan de rand van Alfama is het station van Santa Apolónia het ouderwetse vertrekpunt voor het futuristische eindpunt. Twee haltes verder stopt de trein in Oriente, met stalen fonteinen en glazen paraplu’s een waarmerk van architect Santiago de Calatrava. Het station is de toegangspoort naar het Parque das Nações, als nieuwe wijk geboren uit de restanten van de wereldtentoonstelling van 2004.

Met torenflats geeft Vasco da Gama zijn naam aan het shoppingcentrum met roltrappen, kruisende passages en glaskoepels waarover water sijpelt. Winkels, etalages, verleiding : business as usual. Op straat palmt kunst het parcours in, tenzij je met de kabelbaan langs de Taag de bloei van Nova Lisboa overschouwt : fonteinen, openluchttuin, zeilen als oesterzwammen, pilaren en kabels, een jaarbeursgebouw, het Atlantische paviljoen als een reusachtige schelp, casino, een toren als miniatuur van Burj-al-Arab in Dubai, het Portugese paviljoen als overblijfsel van de expo, largos om te verpozen, openluchtrestaurants langs het water waar de sierlijke brug vertrekt naar de overkant, naar het leven in Alentejo en Algarve.

Op de dokken van de olijven dobbert de trots van de gigantische site : het Oceanário waar drie oceanen ogenschijnlijk versmelten in één bekken, met het leven uit Atlantische, Stille en Indische oceaan. Haaien, roggen en manta’s, kleurrijke koraalvissen, een school tonijnen, een kanjer van een zonnevis en zelfs een diepzeevis die in het donker even oplicht, een verre oceaan, een nabije, verbluffende wereld.

El Farol

Wie niet op de Taag heeft gevaren, is eigenlijk niet in Lissabon geweest. Overdreven, en toch. Aan de boorden van de stroom is Lissabon geen amfibie, geen waterstad. Ook al zie je de Tejo van op veel plaatsen, het water dooradert de stad niet, er zijn lagunes noch kanalen, alleen kaden. Geeft niet, ik neem de ferry.

Breed en machtig lijkt de stroom op een binnenzee met aan de overkant dat te grote Christusbeeld, de fabrieken en scheepswerven van Cachilhas. Dat is mijn laatste adres, voor de wind en de zonsondergang, de mensen die in drommen naar huis keren, de kade vol vervallen pakhuizen, de wijk van niets met het fantastische eethuis El Farol, in naam een cervejaria, maar een gedegen visrestaurant met aan de muur azulejo’s uit het scheepsleven van de stad.

Bij een acorda do marisco bestel ik een fles Casa de Penela, een alvarinho die volgens de kelner een waardig alternatief is voor de dure Palácio de Brejoeira. Links zit een papa met T-shirt van de Ramones en zijn dochtertje van vier, rechts een oud koppel Lissabonezen en voor mij een smullend, drinkend en taterend volkje dat deint op het ritme van de mozaïeken, met zeilbootjes, de vuurtoren en de Taag, de kade en aan de overkant de stad op de heuvels, waarvan Pessoa zo terecht zei dat het zijn thuis was. Ik ben de laatste om hem tegen te spreken.

Mark Gielen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content