Boogiewoogie in Den Haag

Ook in tijden van de HST blijft het centraal station van Den Haag een labyrint tussen de hoogbouw. Omdat ik mijn zinnen zet op Haagse musea, wordt de wijk rondom meteen een openluchtmuseum van hedendaagse architectuur. Torens verrijzen op een vergankelijk winkelcentrum, een danstheater van Rem Koolhaas, sculpturen, en de Koninklijke Bibliotheek, die steevast verrast met de expositie van een Nederlands handschrift. Wat het Haagse Letterkundig Museum ontbeert, bezit boekhandel Limerick in thuisstad Gent: de “Liefste Machine ooit uitgevonden” of de zowat honderd zestig typemachines van Willem Frederik Hermans. Dit is geen leedvermaak, want het Letterkundig Museum is rijk aan foto’s, handschriften, brieven en schildersportretten van ’s lands woordkunstenaars.

Over het kanaal zijn de torens imposanter, helaas ook postmoderner: de Muzentoren, de puntige Hoftoren, een rood en blauwe tweeling, de rode Zürichtoren met groene koepel of het IJspaleis, het elf verdiepingen tellende stadhuis met het waarschijnlijk grootste atrium van Europa. Alles rijst ten hemel en geeft Den Haag zijn 21ste-eeuwse skyline. En in de schaduw van de Nieuwe kerk, ondanks haar naam het oudste protestantse gebedshuis, slaapt in een anoniem graf Baruch de Spinoza, joods filosoof, lenzenslijper en auteur van de omstreden Ethica. Ik verlang naar de oude stad.

Stadshart

Het is opvallend stil op straat. “Wij zijn niet zo uitbundig. Dit is de oude stad, het dorp Den Haag.” We staan bij de Waalse kerk, achter ons het paleis of de werkplaats van de koning. “Onze vlag is geel en groen”, doceert de beminnelijke gids Remco Dörr, “die kleuren staan voor zand en moeras, duin en veen. Dat was de scheidslijn tussen rijke burgers en arme werklui, de Hagenaars en de Hagenezen. Zei Louis Couperus : ‘Zoo ik ièts ben, ben ik een Hagenaar !’ Dat onderscheid bestaat nog steeds, je hoort het aan de tongval”.

Dat zal ik niet merken, en als ik tussen de chique winkels en de restaurants omhoog kijk, enkel gehinderd door arrogante fietsers, verrast een schare aan architectuurstijlen als was de stad zelf een museum: Amsterdamse baksteen, de fraaie Bijenkorf, alles tussen Jugendstil en Art Deco, Haagse en Rotterdamse school, zelfs een prachtvilla van Henry Van de Velde in het groen. Tussen Buitenhof en Spuistraat slenteren we door het winkelcentrum De Passage, het hart vol glas en licht van de negentiende-eeuwse stad.

Den Haag is een charmante slenterstad, ook op het Binnenhof, het politieke centrum van Nederland: voor Hagenaars, te voet of met de fiets, is het gewoon een openbare doorgang, een symbool van wat democratie moet zijn. Den Haag is ook een overdaad aan beelden: Johan de Witt en Oldenbarnevelt, slachtoffers van het huis van Oranje, Willem I, II en de Zwijger, vorstin Anna Paulowna, Couperus, Spinoza, Descartes en Haags Jantje, de mascotte van de stad.

Tegenover het torentje waarin de minister-president huist, vind je in het Mauritshuis de rijke collectie van het Koninklijk Kabinet met schilderijen uit de zestiende en zeventiende eeuw. Maar iedereen komt voor Het puttertje van Carel Fabritius, voor Jan Steen en De stier van Hagenaar Paulus Potter, en vooral voor Johannes Vermeers intense Zicht op Delft en Het meisje met de parel. Het buitengewoonst is de wereld van Rembrandt, met zijn spel van licht en schaduw. Zo zijn we toe aan koffie, niet met gebak maar, zoals de Haagse noblesse dat wil, met een taartje.

Panorama

Als ik in het Parkhotel de trap afdaal, denk ik onontkoombaar: dit is Escher. Maar het universum van de ongrijpbare etser huist in het paleis van koningin Emma, moeder van Wilhelmina: drie verdiepingen om verbluft te kijken naar al dan niet wiskundige werelden die niet kloppen, die in en uit elkaar groeien en realiteiten scheppen waarvan we in het dagelijkse leven geen benul hebben, van maffe perspectieven, vrolijke illusies en onbegrijpelijke kosmossen.

Terug op straat ben ik even mijn evenwicht kwijt. Dan helpt een eethuis, Vietnamees of Indonesisch, met verrukkelijke gerechten, of het middeleeuwse decor van In tgulde Hoift, Den Haags oudste herberg, of de 42ste verdieping van restaurant The Penthouse, met zicht op stad en zee.

Richting Scheveningen, langs grachten, chique herenhuizen, antiquairs, designwinkels en ambassades ligt, een eind voorbij het Vredespaleis, het Gemeentemuseum. Het werd gebouwd door Berlage in geometrische lijnen, en herbergt werk van De Stijl, van Rietvelt, Van Doesburg en Mondriaan, met als apotheose diens Victory Boogiewoogie.

Mijn laatste adres, Zeestraat 65, is een duik in Den Haags verleden. Ook dit lijkt een openluchtmuseum, al klopt dat niet, want Panorama Mesdag is overdekt: 360 graden in het rond, 14 meter hoog en 120 meter breed zonder begin of einde heeft Hagenaar Mesdag de zee en de duinen van zijn stad in 1880 geschilderd. Strandzand, helmgras en juttersgerei scheiden me van het gebeuren eind negentiende eeuw alsof alles echt is: het binnenvallende hemellicht op het water, de wolken, de vissers die hun boomschuiten aan land trekken, de vrouwen en een militaire parade, de mondaine badplaats Scheveningen van toen met het eerste kuurhuis, de torens van de stad en de prachtig grijze Noordzee. Dat is weerom optisch bedrog, ware het niet dat buiten het elegante Den Haag van de 21ste eeuw ademt in een sfeer van terrassen, winkeldeliriums en verbluffende musea.

Mark Gielen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content