Essaouira

Saint-Malo met minaretten, zo zou je de magische vesting met de wit-blauwe huisjes kunnen noemen, waar ooit Orson Welles zijn ‘Othello’ draaide en waar nu vissers, handelaars, surfers en professionele non-conformisten vreedzaam naast elkaar bestaan.

Er zijn van die plekken die een aanslag plegen op al je zintuigen, de adrenaline door je body jagen, je meer dan zomaar ontroeren. “Verrek, hier kom ik terug”, denk je en je bent nog maar net gearriveerd. Dat overkomt je in Essaouira (spreek uit: Swirra).

Uit welke richting je Essaouira ook benadert, je komt vanuit de leegte. En dan is er het oude Mogador, een oase van kleur en levendigheid binnen een keurslijf van okerroze wallen, badend in een diffuse zeenevel die de contouren verzacht en het geheel iets onwerkelijks geeft.

Purperslakken

Volgens de ene bron is de naam Essaouira Arabisch voor de ‘kleine ommuurde’, volgens een andere voor ‘de goedgebouwde’. De Fransen hebben het dan weer over de cité des alizés, wegens de passaatwinden die hier het hele jaar razen.

In elk geval: ook in de Romeinse tijd was hier al een nederzetting. Er werden vooral kleurstoffen gewonnen, afkomstig uit purperslakken. Aangezien purper bij de Romeinen naar een hoge sociale status verwees, genoten de purpereilanden hier vlak voor de kust enige bekendheid.

In de Middeleeuwen streken de Portugezen hier neer en doopten de stad Mogador, waarschijnlijk naar een lokale maraboet. In 1746 koos sultan Mohammed III Essaouira als thuishaven voor zijn vloot: hij wilde er het belangrijkste handelscentrum van Marokko van maken.

Daarvoor deed hij een beroep op Théodore Cornut, architect van Lodewijk XV en leerling van de grote fortenbouwer Vauban. Die kreeg de opdracht een nieuwe stad te ontwerpen, “te midden van het zand en de wind, daar waar niets stond”.

Drie jaar lang werkte Cornut aan de plannen voor de stad met haar rechtlijnige stratenpatroon. En met succes, want zo’n 250 jaar later wordt ‘de goedgebouwde’ opgenomen door de Unesco op de exclusieve lijst van beschermd cultureel werelderfgoed.

De typisch oosterse kronkelstraatjes vind je alleen in de mellah, de oude joodse wijk van de stad. Essaouira heeft altijd iets kosmopolitisch gehad: lang was het een draaischijf van de handel in slaven afkomstig uit Mali, Guinee en Ghana, waarvan er nu nog afstammelingen wonen.

Er vestigden zich ook veel Europese kooplieden en joodse handelsfamilies, afkomstig uit Livorno, Algiers en Amsterdam. Op zondag wordt de roep van de muezzins gevolgd door het geklep van de Notre-Dame, een rariteit in een land waar de islam staatsgodsdienst is.

Gastvrij niemandsland

Maar in Essaouira heb je dan ook niet echt het gevoel in Marokko te zijn, maar in een gastvrij soort niemandsland in een uitstulping van Afrika. Essaouira is een stad om te flaneren. Door de mellah, waar de uitgehouwen davidster boven poorten herinnert aan het feit dat hier ooit 17.000 joden naast 10.000 moslims woonden. Bij de scheepswerf, waar nog altijd traditionele houten scheepsgeraamten getimmerd worden. Links en rechts liggen netten en oranje drijvers.

In de haven, waar enorme krijsende meeuwen brutaal boven je hoofd scheren en naar het visafval duiken dat de schippers in zee gooien. De vis wordt zomaar op de straatstenen verkocht. Dat er ook honden tussen de hoopjes vis lopen, schijnt niemand zich aan te trekken.

De soeks zijn een lust voor het oog, met kruidenstalletjes, waar parfums als jasmijn, muskus en sandelhout in vaste vorm per gram verkocht worden naast henna, koriander en saffraan. Nog onweerstaanbaarder is de Ruelle es-Siaghin, een mooi betegeld straatje met goud- en zilversmeden.

De ateliers van de houtbewerkers vind je dan weer in de kazematten van de Sqala, de oude vestingmuren. Typisch voor Essaouira is het harde en mooie getekende hout van de thujaboom dat ingelegd wordt met paarlemoer, zilver en citroen- en ebbenhout.

De wandeling over de oude vestingwerken is een absolute aanrader: bronzen kanonnen op de robuuste wallen tussen de bastions wijzen naar niets dreigenders dan de bruisende en kolkende diepblauwe zee. De purpereilanden, niet meer dan een paar kale rotsen met een dreigende burcht, zijn zo dichtbij dat jongetjes er in roeiboten naartoe varen om schaaldieren te verzamelen.

Bron: Weekend Knack

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content