Geologie
Het Glacier National Park is volkomen anders dan de rest van de Rocky Mountains in de Verenigde Staten. De bergen zijn er minder hoog dan de imponerende, massieve piramides van Midden-Colorado, maar rijzen abrupter uit de vlakte op.

Toch omsluit het Glacier National Park één van de fraaiste berglandschappen en ongerepte wildernisgebieden in de Verenigde Staten. Het park telt meer dan vijftig (levende) gletsjers, waarvan de “Grinnell Glacier” (genoemd naar George Bird Grinnell) met zijn 125 hectare, de grootste is.

Het park pronkt ook met ruim tweehonderd meren en meertjes, ontstaan door geologische processen gedurende de laatste ijstijd en de scheurende werking van gletsjers. Daaronder zijn het “St. Mary Lake” en het “Lake McDonald” het mooist.

Een gletsjer kan vergeleken worden met een rivier. Er stroomt alleen geen water in, maar ijs. Gletsjers ontstaan doordat er in de winter meer neerslag in de vorm van sneeuw valt dan er in de zomer smelt. In sneeuwlagen wordt de sneeuw langzamerhand ijs.

Als de ijslagen heel erg dik worden, zo’n 60 meter, gaan ze door hun gewicht naar beneden schuiven. Een grote gletsjer schuift per dag 1 à 2 meter naar beneden. Een kleine gletsjer gaat veel langzamer. De gletsjers in het Glacier National Park werden zo’n 10.000 jaar geleden gevormd, maar door de opwarming van het klimaat zijn de meeste van hen over de jaren gesmolten, vooral tijdens de laatste 100 jaar.

De aanblik van de “Great Divide” (Grote Scheidingslijn) is in het Glacier National Park uniek. Hij scheidt niet alleen twee afvloeiingsgebieden, maar ook twee klimaatzones. Overal in de bergen zijn de oostelijk hellingen, de leizijde, in de regel droger dan de westelijke. De wind waait er over het algemeen het hardst en de temperatuur is er het laagst.

Dit is ten dele te wijten aan het feit dat de overheersende westenwinden bij het oversteken van de bergen van snelheid veranderen. De lucht klimt moeizaam tegen de westelijke hellingen op, laat onderweg zijn vocht vallen en rolt vervolgens over de top als langs een roetsjbaan naar beneden. Deze luchtstroom is berucht in het Glacier National Park.

Flora
De bonte pracht en verscheidenheid van de flora is één van de aantrekkelijkste hoedanigheden van het Glacier National Park. Begin juli staat het merendeel van de circa duizend soorten bloeiende planten en struiken die in het park voorkomen, in volle bloei. Nochtans zijn de Rocky Mountains een van de lastigste plaatsten voor een plant om te groeien.

Ten oosten van de Divide kleuren paasbloemen, esters, lupines en Indian Paintbrush de prairie. De alpine landschappen bieden dan weer plaats aan de mooiste wilde bloemen van Noord-Amerika, waaronder dopheide, gentiaan, gletsjerlelies en het zogenaamde ‘beargrass’.

Beargrass of berengras is een typische plant voor het Glacier en Waterton gebied. De plant bestaat uit bosjes witte bloempjes die op stokken van soms 1 meter hoog groeien. Elke plant bloeit slechts één maal om de zoveel jaar. Ondanks de naam, lijken beren niet echt behoefte te hebben aan beargrass.

In de dalen aan de oostzijde zijn dichte bossen lorken, sparren, dennen en pijnbomen te vinden. De westelijke dalen bieden echter een ander beeld met hun dichte conifeerwouden die schitterend kleuren in de herfst. In de Lake McDonald vallei komen veel bossen van rode ceders en Canadese dennen voor.

Huckleberry Finn is niet alleen een populair personage in de Amerikaanse literatuur, maar ook de naam van Glacier’s favoriete vrucht. De wilde blauwe huckleberry groeit in de late zomer aan beide kanten van de Continental Divide. De vrucht heeft een enorme aantrekkingskracht op alle levende wezens, van mensen tot grizzlyberen. De lokale koks maken er heerlijke jam van en verwerken ze in chocolade, milkshakes, taarten en gebak.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content