Ontwerper Sofie D’Hoore: ‘We investeren liever in het product dan in shows of advertenties’

© Joris Casaer

Ze is een van de meest succesvolle Belgische ontwerpers, en tegelijk een van de minst bekende. Sofie D’Hoore vindt het goed zo. Als selfmade ontwerpster heeft ze een lange weg afgelegd en leerde ze langzaam af te rekenen met haar onzekerheid. Ze weet wanneer het juist zit. ‘En er is maar één juist.’

Ze is dertig jaar actief als ontwerper. Dénkt ze. ‘1988, 1989. Ik weet het niet meer precies.’ Sofie D’Hoore zit in een hotelbar in Milaan, elegant en zomers in een jurk van haar merk.

‘We zijn begonnen op hetzelfde moment als Prada’, zegt ze iets later. ‘Mijn zus was in die periode model. Ze heeft een van de eerste shows van Prada gelopen. Ik woonde hier in Milaan op een kamertje, en ik had net mijn eerste collectie klaar.’

Ik heb al doende het metier geleerd. In het begin kende ik er niets van

Dertig jaar later is Sofie D’Hoore een van de belangrijkste Belgische ontwerpers, zowel in eigen land als internationaal. Ze heeft zo’n driehonderd verkooppunten, waaronder prestigieuze adressen als Le Bon Marché en Dover Street Market. Japan, Italië, de Verenigde Staten en Frankrijk zijn haar belangrijkste afzetmarken, Zuid-Korea komt op. Eigenlijk moet alleen China nog voor de bijl.

Haar succes is opmerkelijk. Sofie D’Hoore showt niet en adverteert niet. ‘We investeren liever in het product,’ zegt ze, ‘in stoffen en in machines voor het atelier, dan in communicatie.’ Ze is er bovendien geraakt op eigen kracht, samen met haar zakenpartner, Chantal Spaas. ‘We hebben jarenlang alles met zijn tweeën gedaan’, zegt ze. ‘Dat was zeer intensief, maar het betekent wel dat we intussen alles aankunnen.’

Herfst-winter '18
Herfst-winter ’18© Joris Casaer

Sofie D’Hoore groeide op in Antwerpen, in een mooi herenhuis in de Lange Leemstraat. Haar vader was geneesheer, gespecialiseerd in gastro-enterologie en X-stralen. Het gezin woonde naast een synagoge. ‘Ik herinner me de joodse kinderen op weg naar school. De jongens droegen een grijs uniform, felblauw hemd. Ik keek daar graag naar.’ Zelf droeg ze ook een uniform, waar ze creatief mee omging. Ze maakte ook jurkjes voor haar Barbies. In vilt, dat was gemakkelijk.

Ik dacht dat tandheelkunde me zou interesseren omdat ik dan iets met mijn handen kon doen. Dat viel tegen.

‘Mijn moeder kon heel goed naaien. We maakten samen kleren. Ik vond in winkels nooit wat ik in mijn hoofd had en dus maakten we het zelf. Mijn moeder sprak perfect Frans. Ze had in de Ardennen op internaat gezeten. Soms gingen we samen naar Parijs om kleren te zoeken voor mij. En na twee dagen winkelen hadden we nog niets gevonden. Zo moeilijk was ik. Mijn moeder was een heel mooie vrouw. Ze droeg veel Sonia Rykiel. Haar vriendinnen waren ook goed gekleed, heel exuberant soms. Zwaar gemaquilleerd, valse wimpers, decolletés die je je nu niet meer kunt voorstellen. Het ging soms ver in de jaren zeventig.’

Lente-zomer '15
Lente-zomer ’15© Joris Casaer

Van tandarts tot designer

Ze heeft tandheelkunde gestudeerd. ‘Ik wou geneeskunde volgen, maar een opleiding van twaalf jaar leek me wel heel lang. Ik dacht dat tandheelkunde me zou interesseren omdat ik dan iets met mijn handen kon doen. Dat viel tegen. Ik was heel serieus, ging naar alle lessen. Voor mode had ik geen tijd meer. Ik heb heel hard afgezien. In het derde jaar moesten we oefenen op echte mensen. Je moest zelf patiënten zoeken. Ik durfde alleen mijn moeder in te schakelen. Je moest je patiënt eerst een spuit geven, en dat vond ik verschrikkelijk. Mijn moeder is eens flauwgevallen na zo’n spuit. Ik dacht: nu heb ik mijn moeder doodgespoten. Uiteindelijk ben ik toch nog afgestudeerd met onderscheiding. Mijn vader was kwaad: hij had gehoopt op grootste onderscheiding. Een professor heeft me als assistent gevraagd. Misschien had ik dat moeten doen. Dan was ik nu paradontoloog geweest. Maar nee, ik wist wel zeker dat ik geen tandarts wou worden.’

Herfst-winter '15
Herfst-winter ’15© Joris Casaer

Toen de passie voor mode terugkwam, vond ze een baan bij Compléments, de boetiek van Guillaume Thys in Brussel. Thys had een aantal winkels, maar ontwierp ook voor Dujardin en, later, Chine. ‘Ik schetste de hele tijd kleren. Op een dag rukte Guillaume een tekening uit mijn handen. ‘ Je vais faire ça’, zei hij.

Ik zag iedereen tekenen, knippen en plakken, maar ik durfde dat niet

Ik had een pakje voor vrouwen getekend, een vest en een rok, heel simpel. We hebben dat tailleurtje gemaakt, en het werd een succes.’

‘Dat winkeltje was zó groot.’ Ze spreidt haar armen. ‘Barstensvol met mijn kostumekes. We verkochten elke zaterdag voor een miljoen frank. Alle bcbg-vrouwen van Brussel moesten er eentje hebben. Later ben ik samen met Guillaume voor Dujardin beginnen te ontwerpen. Zo is mijn verhaal in feite begonnen.’

Het was geen gemakkelijk begin. Thys was een geval apart. ‘Hij deed alles in superlatieven. Had hij drie meter stof nodig, dan kocht hij drieduizend meter. Hij kon heel brutaal zijn, maar daardoor kon hij deuren openen. Hij heeft me uitgebuit, zeker, maar ik heb ook heel veel van hem geleerd.’

Herfst-winter '18
Herfst-winter ’18© Joris Casaer

Te onzeker voor de academie

D’Hoore ging in die periode ook opnieuw studeren: een halfjaar textielingenieur in Gent, en vervolgens de Academie van Antwerpen. ‘Ik dacht: als ik collecties ga ontwerpen, kan ik maar beter een opleiding volgen.’ Ze was er bijzonder ongelukkig. ‘Ik was verlamd. Ik zag iedereen tekenen, knippen en plakken, maar ik durfde dat niet.’ ‘Durven,’ zegt ze, ‘is iets wat ik de voorbije dertig jaar heb geleerd. Beetje bij beetje. Ik heb altijd veel ideeën gehad, maar ik vond ze nooit goed genoeg. Ik was veel te onzeker.’

Het tweede jaar aan de Academie was een dieptepunt. ‘In het midden van het jaar ben ik zwaar ziek geworden. Ik voelde me slecht, de druk was te zwaar. Ik heb een maand in het ziekenhuis gelegen. Ik denk dat ik gewoon heel depressief was. Ik was verloren. Ik had zware huidproblemen, eczeem van top tot teen. Daar is nog een gevaarlijke infectie bij gekomen. Ik heb twee weken astronautenvoedsel gegeten. Het smaakte naar gemalen aardappelen met water. Op de Academie hadden ze geen enkel begrip voor mijn situatie. Ze hebben me gebuisd. Met reden, natuurlijk: ik was de helft van de tijd afwezig geweest. Nee, de Academie was geen fijne ervaring. Ik hoorde daar niet thuis.’

Herfst-winter '18
Herfst-winter ’18© Joris Casaer

Iets later is ze in Milaan terechtgekomen. Een vlucht vooruit, zonder duidelijk plan. Ze is drie jaar gebleven. ‘Ik vond Italië fantastisch’, zegt ze. ‘Ik voel me hier nog altijd thuis.’ Tot haar verbazing vond ze snel werk. De legendarische Elio Fiorucci bood haar een job aan. ‘Ik was zot op Fiorucci, van jongs af aan al.’

Maar ongeveer tezelfdertijd kreeg ze een nog beter aanbod. Door haar werk met Guillaume Thys had ze de eigenaar van een belangrijke showroom in Milaan leren kennen. Franco Bruccoleri verdeelde merken als Katherine Hamnett, Helmut Lang, Jean Paul Gaultier en Sybilla. ‘Bruccoleri vroeg of ik mijn eigen collectie wou beginnen. Hij zou alles financieren. Ik viel bijna achterover. Maar ik dacht: laten we het proberen. Die eerste collectie werd verkocht onder de naam Dresses.’

Herfst-winter '15
Herfst-winter ’15© Joris Casaer

Dresses begon sterk. Barney’s, de invloedrijke Amerikaanse keten van department stores, plaatste meteen een bestelling, en er waren ook verschillende Belgische orders. Maar Bruccoleri schrapte uiteindelijk de productie. D’Hoore heeft het dan maar zelf gedaan. ‘Ik heb op eigen houtje de productie en de levering van die collectie gedaan en beslist om zelf verder te doen, onder mijn eigen naam. Ik ben naar België teruggekeerd. De eerste twee seizoenen heeft mijn moeder de verkoop gedaan, daarna is Chantal mijn zakenpartner geworden. We kenden elkaar nog van bij Dujardin.’

Mijn vader was een melomaan. We gingen heel vaak naar concerten, maar nooit naar musea. Ik kende niets van de plastische kunsten.

‘De eerste vijf jaar verkochten we alleen in België. Ik was ervan overtuigd dat het in het buitenland nooit zou lukken. Uiteindelijk zijn we toch naar een beurs in Parijs gegaan. Tot onze grote verwondering ging dat goed. Vooral de Japanners waren erg geïnteresseerd. De Belgische mode was toen net opgekomen. De Zes hadden België op de kaart gezet, en daar hebben wij mee de vruchten van geplukt.’

Slapen op kantoor

‘Het is zeker niet vanzelf gegaan. We hebben gewroet. We hadden geen geld. Die eerste vijf jaar verdienden we niets. Ik kon me zelfs geen appartement veroorloven. Ik had een bed in ons kantoor in de Washuisstraat in Brussel. Er was geen badkamer, geen keuken, alleen een kraan in de gang. Toen Chantal het op zeker moment niet meer zag zitten, heb ik voorgesteld om het nog één seizoen te proberen, desnoods met stoffen die we nog overhadden.

Herfst-winter '18
Herfst-winter ’18© Joris Casaer

‘Toen ging het ineens vooruit. Sindsdien zijn we blijven groeien. Hoe dat komt, weet ik niet.’ Ze denkt even na. ‘Heel belangrijk: ik ben Jan tegengekomen (haar vriend, red.). Ik heb veel aan hem te danken. Hij heeft me schoonheid leren ontdekken.

Mijn vader was een melomaan. We gingen heel vaak naar concerten, maar nooit naar musea. Ik kende niets van de plastische kunsten. Ik had geen basis. En dus knoeide ik maar wat. Jan is een estheet. Hij is mijn gids geworden, allicht onbewust. Daardoor is mijn mode geëvolueerd tot iets wat mensen ook meer zijn gaan waarderen.’

‘Ik ben een selfmade vrouw’, zegt ze nog. ‘Ik heb al doende het metier geleerd. In het begin kende ik er niets van, maar door hard te werken heb ik alles onder de knie gekregen. Ik weet nu: als ik iets in mijn hoofd heb, kan ik dat met wat geluk ook uitvoeren. Ik kan dat pas sinds een jaar of twee zeggen. Het heeft dertig jaar geduurd om tot dat stadium te komen. Ik ben een trage.’

Lente-zomer '16
Lente-zomer ’16© Joris Casaer

‘Ik bewonder mensen die onmiddellijk weten wat ze willen. Bij mij is dat niet zo. Maar het gaat wel beter. Als ik nu mijn prototypes pas, weet ik meteen wat er goed is en wat niet. Als je een kledingstuk maakt, moet alles juist zijn. De verhoudingen moeten kloppen. Of een kraag hier zit, of daar: dat is heel belangrijk. Het moet juist zitten. En er is maar één juist. Dan moet je doorgaan tot je zeker weet: nu klopt het.’

Herfst-winter '14
Herfst-winter ’14© Joris Casaer

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content