Go future: jongeren gaan bewuster om met mode dan vroeger
De jeugd pikt het niet meer. Ze staan op de barricaden voor een betere, nieuwe wereld. En dat geldt ook voor de mode.
De modesector krijgt het vaak hard te verduren van critici: erbarmelijke werkomstandigheden, rampzalig voor het milieu, overdonderend wit, onnodig elitair. Vooral de jeugd neemt het niet meer. De meest idealistische jongeren staan op de barricaden. Op sociale media, vooral, maar ook op straat – voor het klimaat, vorig jaar, en voor Black Lives Matter, deze zomer.
Het toenemende protest tegen de modesector uit zich op verschillende niveaus: van wat Generatie Z draagt – tweedehandsschatten van Think Twice, Vinted of Depop – tot waar ze voor opkomt: eerlijke kleren, die gemaakt zijn zonder slavenarbeid of dierenleed. Graag ook groen, vanzelfsprekend. Dat groene kantje is relatief recent, maar jeugdig idealisme is dus van alle tijden. In de eighties werd er tegen de atoombom betoogd en mei ’68 was heel kort samengevat (oké, boomers) een generatieclash. Dat geldt ook voor de protestgarderobe. De huidige manie voor tie-dye (check ter illustratie de website van de Amerikaanse keten Urban Outfitters) linkt de klimaatbetogers aan de hippies van de late sixties.
Dat groene kantje is relatief recent, maar jeugdig idealisme is dus van alle tijden.
Als het over mode en jongerenprotest gaat, dan wordt er bijna altijd naar punk verwezen, een rebelse beweging bij uitstek. Maar in feite was punk meer vorm dan inhoud. De kleren overstemden de boodschap, en soms zelfs de muziek. Misschien omdat het brein achter punk, Malcolm McLaren, de manager van onder meer Sex Pistols, tegelijk een klerenwinkel openhield – samen met Vivienne Westwood, die volgend jaar haar vijftigste verjaardag in de mode viert.
De hanenkammen, de gescheurde broeken en de veiligheidsspelden waren een opgestoken middelvinger naar het establishment, maar ook niet veel meer dan dat. Punk was vooral nihilistisch en streefde eigenlijk nergens naar: No Future. Dat veranderde enigszins in de vroege jaren tachtig, toen Margaret Thatcher en Ronald Reagan ten tonele verschenen. In 1981 bracht Katharine Hamnett haar eerste T-shirts met slogans op de markt: Education not missiles, Worldwide nuclear ban now, Save the future. George Michael en Andrew Ridgeley van Wham! droegen haar Choose Life T-shirt in de video voor Wake Me Up Before You Go-Go, en zelf droeg ze een shirt met 58% don’t want pershing voor een ontmoeting met Thatcher. De foto haalde wereldwijd de kranten.
Vivienne Westwood is vandaag misschien de belangrijkste activiste in de mode. In België doet Walter Van Beirendonck vaak aan politiek. Dat valt niet altijd op, omdat zijn boodschap doorgaans vrolijk en felgekleurd is verpakt en vaak ook positief is (zijn bekendste slogan is nog altijd Kiss the future!). Andere ontwerpers protesteren zonder slogans. De couture van Ronald van der Kemp is even glamoureus als radicaal.
Wie is de slechterik?
De jongere generatie ontwerpers gaat (soms) verder. Misschien omdat dit tijdperk radicaler is. Misschien omdat sommige ontwerpers zich onrechtvaardig behandeld voelen. Dat geldt zeker, en terecht, voor zwarte Amerikaanse designers als Kerby Jean-Raymond van Pyer Moss, Telfar Clemens van Telfar of Shayne Oliver van Hood By Air, die onlosmakelijk verbonden zijn met de Black Lives Matter-beweging. In Parijs schaarden Rushemy Botter en Lisi Herrebrugh van Botter zich in hun videopresentatie voor lente 2021 achter BLM. In de bijbehorende collectie recycleerde het koppel een T-shirt met opschrift uit een eerdere worp: Can you see me now?
Al staat de mode-industrie zélf natuurlijk wel wankel in het debat. De sector telt talloze mensen die zich inzetten voor diversiteit en een beter milieu. Het resultaat is vaak een ongemakkelijke balans. De modesector is niet ‘goed’, maar hij is ook niet ‘slecht’, al was het maar omdat hij honderden miljoenen mensen een inkomen verschaft, van fabrieksarbeiders tot winkelpersoneel.
De modesector is niet ‘goed’, maar hij is ook niet ‘slecht’.
De luxemerken staan ontegensprekelijk aan de kant van het establishment. Bernard Arnault, CEO en hoofdaandeelhouder van de Franse groep LVMH, is de op twee na rijkste man ter wereld, en de allerrijkste Europeaan. Toen Arnault vorig jaar een fabriek van Louis Vuitton opende in de Verenigde Staten, deed hij dat in het gezelschap van Donald Trump, met nogal wat tandengeknars als resultaat.
Maar tegelijk is LVMH mede-eigenaar van eerder progressieve labels als Stella McCartney (op het gebied van duurzaamheid) en Fenty (diversiteit). Louis Vuitton heeft met Virgil Abloh een trotse zwarte ontwerper in huis, Dior met Maria Grazia Chiuri een overtuigde feministe. Loewe lanceerde afgelopen zomer een capsulecollectie in het teken van dragqueen Divine, wat toch ook een politiek statement is.
Waaruit je kunt besluiten dat het establishment beseft dat de jongere generaties andere prioriteiten hebben en daarop inspeelt. Je kunt dat cynisch vinden, maar tegelijk helpt het de wereld toch al een beetje vooruit.
Protest is vandaag trouwens niet enkel iets van de jongere generatie. Wat te denken van de gilets jaunes, de gele hesjes die vorig jaar heel Frankrijk en stukjes België platlegden? Die groep richt zich zonder enige twijfel ook tegen de modesector, maar gebruikt wel kleding – een kanariegeel mouwloos vest – om zich te onderscheiden. Of kijk naar de rechtse extremisten in Amerika en in toenemende mate daarbuiten, die van het zomerse, vrolijke hawaïhemd hun uniform hebben gemaakt.
De gele hesjes zetten een duidelijk punt achter de veiligheidsagent-chic van labels als Vetements. Dat is nog enigszins te verteren, maar dat het hawaïhemd straks misschien net zo onmogelijk wordt als een baseballpet met opschrift Make America great again, is relatief onbelangrijk en tegelijk toch ook hemeltergend, zeker voor liefhebbers van vintage.
GEEF ONS ONS HEMD TERUG!
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier